Hansje en Blondje in Bloemenland(1909)–Johanna Wildvanck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] De Wilgekatjes. Den volgenden morgen zei Hans: Komaan! Nu weet ik nog Wilgekatjes te staan. Ze groeien op heuvelen heldergroen, En zullen ons mooie vertelseltjes doen. Toen Blondje met Hans bij de wilgen stond, Keken ze beiden met open mond; Want hoog uit de takken, twee aan twee, Klommen de Katjes naar beneè. Ze liepen zachtjes, op wollen sokjes, Met wollen mutsjes en wollen rokjes. Ze leken wel kleine meisjes te zijn, En hadden gezichtjes als popjes zoo fijn. Ze liepen heel zoetjes een heuvel op. Eéen stond er al gauw op een hoogen top. Ze riepen tot Hansje: Héél bovenaan, Daar zagen we strakjes een denneboom staan. Och hij is zoo oud, en heeft niets aan zijn leven! We gaan hem een klein, wit poesje geven. Wacht jullie maar hier. We zijn zóó terug. Wilgekatjes die loopen vlug! Hans keek verwonderd klein Blondje aan. Laten we liever wat verder gaan. Verderop, in de klaverwei, Daar loopt een wit paardje, en dat is van mij. [pagina 13] [p. 13] Vorige Volgende