| |
6 De Belgische krijgsgevangenen
La Grande Muette sprak nu eens geen Frans ...
Na de kapitulatie van de 28ste mei 1940 was de toestand van het Belgisch leger erg verward. Het wapenstilstandsprotokol omschreef het Belgisch leger als krijgsgevangen in zijn geheel, dus met inbegrip van zijn opperbevelhebber koning Leopold. Maar het was niet duidelijk of de militairen, zoals de koning, in België zouden blijven of naar Duitsland worden overgebracht.
Dagenlang deden de Duitsers of het Belgisch leger niet bestond. Zo lagen bijv. de soldaten van het zesde legerkorps met wapens en uitrusting op beide voetpaden van het Westvlaamse stadje Aartrijke drie dagen lang te wachten alvorens
| |
| |
krijgsgevangen te worden genomen. Na verloop van tijd werden de Belgische officieren ongeduldig. Volgens de koning, bij monde van zijn militaire raadgever, generaal Van Overstraeten, moesten de officieren aan hun manschappen het voorbeeld geven en ter plaatse bij hun eenheden de Duitse orders afwachten, hoewel de Duitse generaal Von Reichenau de koning mondeling had beloofd, dat de Belgische officieren naar huis zouden mogen terugkeren. Een aantal officieren trok zich evenwel van deze onderrichting niets aan en keerde naar huis terug. Toen de officieren van de algemene legerstaf vanuit Kalmthout naar Duitsland werden overgebracht, waren vele officieren van oordeel dat zij ‘gezien waren’ en slachtoffer van hun discipline waren geworden. Hadden zij maar het voorbeeld van majoor Defraiteur gevolgd, de beschermeling van generaal Van Overstraeten en na de oorlog minister voor Landsverdediging, die onder het luide gejouw van andere officieren (‘Deserteur! Krapuul!’) zijn eenheid had verlaten om in Frankrijk zijn vrouw te gaan halen. Nagenoeg de helft van de Belgische legerofficieren zou trouwens nooit naar Duitsland vertrekken.
Bij hun aankomst in het krijgsgevangenenkamp te Soest werden de Vlaamse en de Waalse officieren aan de hand van een taalproef van elkaar gescheiden. Zulks was te Berlijn beslist geworden en reeds daar op papier begonnen. Dit zou te danken zijn aan het initiatief van enkele Vlamingen, die nà de Eerste Wereldoorlog wegens aktivisme naar Duitsland waren uitgeweken of er gebleven waren, zoals een prof. Marcel Romeo Breyne, een neef van Cyriel Verschaeve. Die was door het Oberkommando der Wehrmacht (OKW) ermee belast geworden na te gaan tot welke volksgemeenschap de Belgische krijgsgevangen officieren in Duitsland behoorden. Het initiatief zou mede uitgegaan zijn van een paar Duitsers, die de Vlaamse beweging met sympathie hadden gevolgd, zoals de officier van de Abwehr, de Duitse spionage en contra-spionage, Fritz Scheuermann.
Daarbij had men een beroep gedaan op Jan Servaes, de zoon van de kunstschilder Albert Servaes, en op enkele Vlaamse zogeheten studenten zoals een Jules De Hen, een Odilon Broucke, een Karel Van Rosendael en een Peter Costima, die reeds geruime tijd vóór de Duitse inval in het Derde Rijk verbleven, maar er van ver of dichtbij geen universiteit hadden gezien, doch veeleer in dienst van de Abwehr stonden.
De tussenpersoon met de Duitse Abwehr was de zoon van de eveneens naar Duitsland uitgeweken prof. ver Hees. Zoon ver Hees had de Duitse nationaliteit en was leider van de Vlaamse Club te Berlijn. Hij stond in veelvuldig kontakt met o.a. de voormelde Abwehr-officier Fritz Scheuermann, die zelf kontakten onderhield met één der Vlaamse krijgsgevangenen, onderluitenant Frans Tack, die hij reeds vóór de oorlog had gekend, toen hij aan de Rijksuniversiteit Gent ‘studeerde’. Tack en Scheuermann maakten deel uit van de reizende taalkommissie, die o.l.v. Jan Servaes in het kamp te Soest de leeuwen van de hanen moest scheiden. Ingevolge indiskreties van Duitse zijde deed in het kamp spoedig het gerucht de ronde, dat de Vlaamse krijgsgevangenen inzake vrijlating de voorrang zouden krijgen. Vermits de sortering vrij ordeloos verliep en de officieren in feite mochten kiezen tot welke ‘volksgemeenschap’ zij wensten te behoren, gaven de Franssprekende officieren, onder wie talrijke adellijke officieren van de gidsen en de kavalerie, weldra hoog op over het gemak waarmee zij, na het brabbelen van enkele snel aangeleerde Vlaamse woordjes, bij de Vlamingen werden ingedeeld. Amper 8 van de 33 aanwezige generaals kwamen toen nog op de lijst van de Franstalige officieren voor. Met al deze nieuwbakken zgz. ‘Vlamingen’ had men in juli '40 gemakkelijk alle kaders van de Vlaamse eenheden kunnen volstouwen, wat tevoren blijkbaar nooit mogelijk was geweest.
| |
't Is ik spreek altijd de Vlaams met de meid ...
Midden juli '40 had Hitler besloten de politieke toekomst van België zorgvuldig in het ongewisse te laten. Hij wilde niet ingaan op het verzoek van Leopold III om het lot van de Belgische krijgsgevangenen te verzachten.
Binnen het kader van zijn Flamenpolitik maakte Hitler evenwel uitzondering voor de Vlaamse krijgsgevangen niet-beroepsmilitairen, die naar huis mochten terugkeren. Maar wat de beroepsmilitairen betrof bleef de Führer onverbiddelijk.
De gewezen V.N.V.-volksvertegenwoordiger Ward Hermans heeft zich inzake de vrijlating van
| |
| |
Vlaamse krijgsgevangenen een grote rol toegemeten. Reeds vóór de oorlog was Hermans in veelvuldig kontakt met de Duitse SS en stond hij vooraan bij de oprichting van de Algemene SS-Vlaanderen. Nog eind oktober '40 zal hij te München als Vlaamse leider met andere genodigden ontvangen worden ten huize van Rudolf Hess, na Hitler de belangrijkste man in de N.S.D.A.P. Hermans hield Hess daar voor, dat kollaboratie in Vlaanderen enkel mogelijk was, indien de Vlaamse krijgsgevangenen werden vrijgelaten. Hess zou dan de opdracht hebben gegeven de zaak te onderzoeken. Volgens Hermans zou dit de stoot hebben gegeven tot de vrijlating van de Vlaamse niet-beroepsmilitairen. Hermans's tussenkomst heeft die vrijlating echter ten hoogste kunnen bespoedigen, vermits de beslissing om de Vlaamse reserve-militairen vrij te laten reeds de 5de juni '40 door Hitler was getroffen.
Na de vrijlating van de Vlaamse reserve-officieren werden de 20ste juli '40 ongeveer 3500 krijgsgevangen Vlaamse en Waalse beroepsofficieren alsmede Franstalige reserve-officieren naar het Offizierenlager (Oflag) IIIB te Tibor bij de Poolse grens overgebracht. Daar werd opnieuw een schifting tussen Vlamingen en Walen doorgevoerd. Diegenen, die op de Vlaamse taalrol wensten te worden ingeschreven, moesten vóór een gemengde taalkommissie verschijnen, waarin zowel burgers, zoals Prof. Marcel Breyne, als militairen, zoals onderluitenanten Frans Tack en Valeer De Meyer, alsmede de Duitse maar vloeiend Nederlands sprekende Sonderführer Hermann Marsian de lakens uitdeelden. De vragen van de taalkommissie waren zó eenvoudig, dat 3/4 van de aanwezige generaals, onder wie de luitenant-generaals Ridder de Nève de Roden, vleugeladjudant van de koning, en Keyaerts, op hun nadrukkelijk verlangen op de Vlaamse taalrol werden aanvaard. De zonen van de luitenant-generaals Van den Bergen, gewezen hoofd van de algemene legerstaf, en de Krahé, die zich in tegenstelling tot hun vader bij hun aankomst te Soest uit pure onwetendheid voor de Franse taalrol hadden opgegeven - hetgeen tot hevige familiale verwijten had geleid - veranderden te Tibor van kultuurgroep en werden eveneens Vlaming, nadat hun respektieve vader bij de plaatselijke machthebbers tussenbeide was gekomen. Een aantal Franstalige officieren met een Vlaamse familienaam zoals Vandenbossche, Vandenberghe, Van der Schelde enz... werden door hun kameraden aangespoord zich als Vlaming op te geven met de woorden: ‘Voilà un moyen de te faire déclarer Flamand!’ Toen de taalkommissie aan een luitenant-kolonel van de ruiterij, voorzien van een naam ‘met
scharnieren’, de opmerking maakte dat hij maar stuntelig Vlaams sprak, antwoordde deze officier: ‘'t Is ik spreek altijd de Vlaams met de meid en de ordonnans.’ Aangepord om wat meer van zijn Vlaamse taalkennis te laten horen, schoot de kolonel in een Franse koleire en in het plat Gents stroomde het eruit: ‘Als gulder peist, onnuzeleirs, dat ik geen Vloms en kan, 'k kan e kik zo goe Vloms als gulder, kluutzakken da ge zijt!’
In het kamp te Eichstätt waren begin juni '40 een duizendtal Belgische officieren opgesloten. Volgens ooggetuigen dweilden Franssprekende officieren het kantoor van de Duitse kampkommandant af om toch maar op de Vlaamse taalrol te geraken. Ook te Rotenburg, waar ongeveer 500 Belgische officieren verbleven, werd de scheiding tussen Vlamingen en Walen doorgevoerd. Toen een afgevaardigde uit Berlijn de officieren in taalgroepen kwam indelen, namen talrijke Franssprekende officieren volgens verscheidene van hun Vlaamse mede-krijgsgevangenen een kruiperige houding aan en liepen er rond met opvallend het Vlaamse kollaboratiedagblad ‘Volk en Staat’ onder de arm om toch maar naar huis te geraken.
| |
Het buitgeld
Na de ondertekening van de overgave van het Belgisch leger had het Belgisch opperbevel besloten een aanzienlijke som legergeld in bankbiljetten, die door de Duitsers als oorlogsbuit in beslag had kunnen genomen worden, te doen verdwijnen door ze over de onderscheiden eenheden te verdelen. Iedere krijgsgevangen officier was bijgevolg naar Duitsland vertrokken met een som geld van de Belgische schatkist op zak. De Duitsers hadden evenwel lucht daarvan gekregen en alle krijgsgevangen officieren werd een formulier voorgelegd, waarop zij op hun erewoord moesten verklaren, dat zij al dan niet een deel van het buitgeld hadden ontvangen en zo ja welk bedrag. Te Tibor maakten de in het
| |
| |
kamp aanwezige generaals hun beslissing bekend het buitgeld aan te geven.
Iedere krijgsgevangen hoge officier werd echter de vrijheid gelaten om volgens eigen geweten voor zichzelf te beslissen. Nochtans was het de Belgische krijgsgevangen officier volgens het tuchtreglement van het Belgisch leger verboden enige andere inlichting dan zijn identiteit en graad mede te delen.
Sommige officieren protesteerden dan ook heftig tegen de ‘hypokriete’ mededeling van de generaals, waardoor deze de meerderheid van de krijgsgevangen officieren aanzetten hun voorbeeld te volgen. Hetgeen inderdaad ook gebeurde. De officieren van het kamp te Rotenburg verwierpen daarentegen het Duits verzoek, omdat zij van oordeel waren dat het verzoek op grond van de Internationale Konventie van Genève en het Belgisch legerreglement onwettig was. Ook de verplichte groet, die de krijgsgevangen officieren van Tibor aan elke Duitse officier zonder onderscheid van graad moesten brengen, was volgens sommige officieren in strijd met de Konventie van Genève. Toen een officier tegen dit volgens hem willekeurig bevel protesteerde, kreeg hij van de Belgische kampkommandant, generaal Van Den Bergen, te horen: ‘Zo U een Duitse officier ziet aankomen, heeft U nog alle mogelijkheden om aan de groetplicht te ontsnappen; er zijn immers bomen genoeg in dit kamp om U achter te verstoppen!’.
De toeschietelijke en soms kruiperige houding van vele Belgische kampoversten en officieren tegenover de Duitsers lag in de lijn van hun verwachting om spoedig uit krijgsgevangenschap te worden vrijgelaten. Zij waren immers de mening toegedaan, dat de Duitsers de oorlog definitief hadden gewonnen en zij dachten binnen afzienbare tijd naar België te mogen terugkeren, op voorwaarde dat zij met de Duitsers goed stonden. Maar de enige beroepsofficieren, die in de zomer van '40 uit de kampen naar huis mochten terugkeren, waren meestal Franstalige artillerie- en genie-officieren van adellijke bloede of uit de hogere burgerij, die ter beschikking van het Kommissariaat-Generaal voor Wederopbouw werden gesteld om o.m. de forten aan de Maas te ontmijnen en de bruggen te herstellen.
| |
OTAD: ‘Nous d'abord!’
Terwijl na de wapenstilstand een goed deel van de Belgische militairen in Duitse krijgsgevangenschap waren, verbleven nog talrijke militairen met de Belgische regering in Frankrijk, terwijl een gering aantal naar Groot-Brittannië was ontkomen. Ten slotte waren er de velen, die in België waren gebleven. Op initiatief van de koning en met instemming van het Duits Militair Bestuur werd een organisme opgericht, dat zich om het lot van de gedemobiliseerde beroepsmilitairen zou bekommeren, zoals bijv. in laatstgenoemd geval uitbetaling van wedden, pensionering, eventuele werkverschaffing en dies meer. De gedemobiliseerde beroepsmilitairen verkeerden immers in de onmogelijkheid hun beroep voort uit te oefenen. Wat zou men bij een eventuele terugkeer uit krijgsgevangenschap met hen aanvangen?
Dat werd de officiële taak van de nieuwe ‘Dienst belast met de werkzaamheden van het gedemobiliseerd leger’ beter bekend onder de Franstalige afkorting OTAD, die de 31ste augustus '40 in de schoot van het Ministerie voor Financiën werd opgericht, ogenschijnlijk dus enkel uit humanitaire overwegingen.
In de oprichting van de OTAD speelde de militaire adviseur van de koning, generaal Van Overstraeten, een belangrijke rol. Na de overgave had Van Overstraeten inderdaad het plan opgevat een nieuw territoriaal leger op te richten en met dat doel voor ogen wilde hij de Belgische officieren in het land houden. Toen dit plan mislukte en een goed deel van de officieren naar Duitsland werd weggevoerd, zocht Van Overstraeten in de OTAD een middel om zijn projekt toch tot een goed einde te brengen. Dat de wederoprichting van een Belgische strijdmacht ook een koninklijke wensdroom was, blijkt wel uit het feit, dat de Vorst tijdens het onderhoud te Berchtesgaden, na Hitlers weigering om alle Belgische krijgsgevangenen naar huis te laten terugkeren, bij de Führer erop aandrong toch een klein leger van 15.000 man te mogen behouden, een leger dat de Belgische regering bij het sluiten van de vrede als een doeltreffend instrument voor ordehandhaving zou bijstaan. Dat werd de vorst eveneens geweigerd. Na al die mislukkingen vestigden het Hof en de Belgische militaire krin- | |
| |
gen al hun hoop op de OTAD als laatste mogelijkheid om nog enig kontakt met en kontrole over het leger te hebben. De koning heeft zich ‘de vader van de OTAD’ genoemd. Een aanwijzing hiervan is wel het betekenisvol feit, dat generaal Keyaerts, die met de leiding van de OTAD werd belast, de 9de september '40 uit het kamp te Tibor werd bevrijd, nadat de persoonlijke adjudant van de koning, Kiewitz, naar het kamp was gekomen. De komst van Kiewitz leidt onvermijdelijk tot de door ons aanvaarde stelling, dat de koning of Van Overstraeten, met wie Keyaerts goed bevriend was, bij de hoogste Duitse militaire overheid, het OKW, of zelfs bij Hitler op de terugkeer van Keyaerts heeft laten
aandringen. Na zijn vrijlating is Keyaerts te Brussel door von Falkenhausen en Reeder en eerst dan maar door de koning ontvangen. Over de richtlijnen die Keyaerts tijdens zijn onderhoud met de koning heeft ontvangen, bestaat nu nog, na 40 jaar, de grootste geheimhouding. Doch de door ons gedane opzoekingen hebben ons tot de overtuiging geleid, dat de opdracht van de OTAD achter de schermen tot doel had een vertrouwensrelatie tussen het Hof en de krijgsgevangen officieren tot stand te brengen en hun de politiek van Laken te verduidelijken.
Het nieuws over de vrijlating van Keyaerts verspreidde zich in de kampen als een lopend vuur. Het deed grote verwachtingen rijzen inzake de eigen terugkeer naar België. De verwachtingen werden nog groter toen reeds in oktober '40 een kontingent van 35 beroepsofficieren het kamp van Rotenburg voor België verliet, wat het gerucht deed ontstaan, dat alle officieren naar België zouden terugkeren. De OTAD zou lijsten aan de bezetter overhandigen met de naam van de te repatriëren officieren. De echtgenoten van bepaalde goed ingelichte en meestal Franssprekende hoge officieren en stafbrevethouders liepen naar de echtgenote van majoor Defraiteur, de beschermeling van generaal Van Overstraeten die bij de OTAD een leidende funktie vervulde, om via haar te bekomen dat hun man op die lijsten zou worden opgenomen.
Als hoofd van de OTAD besprak generaal Keyaerts de repatriëring rechtstreeks met von Falkenhausen, de Duitse militaire bevelhebber, en Reeder, het hoofd van het Militair Bestuur. Doch uit die lijsten bleek een hemeltergend favoritisme ten gunste van Franstalige adel en Franstalige welgestelde burgerij, zodat de jaloerse uitgeslotenen generaal Keyaerts bedachten met de lijfspreuk ‘Nous d'abord’, ‘Eerst wij en dan de anderen’.
| |
De Luitenant De Winde-kring: De Vlamingen eerst
Knarsetandend had menig Vlaams officier te Soest en te Tibor het schouwspel in ogenschouw genomen van zovele Franstalige beroeps- en reserve-officieren, die zich in alle bochten hadden gewrongen om toch maar als Vlaming te worden aanvaard. Want aanvankelijk deed immers het gerucht de ronde, dat alle Vlamingen naar huis zouden mogen terugkeren.
Dat Franstalige officieren uit de adel en de burgerij nu plotseling aandacht schonken aan hetgeen zij vroeger als een samenraapsel van Vlaamse dialekten hadden geminacht; dat Duits werd aangeleerd door Belgische generaals, die vóór de oorlog steeds hadden geweigerd kennis van het Nederlands, nochtans de tweede landstaal, te verwerven; het feit tenslotte dat onder 35 officieren, die in oktober '40 vanuit Rotenburg naar huis mochten terugkeren, zich slechts 1 Vlaming bevond, dat alles had heel wat Vlamingen begrijpelijkerwijze kregelig gestemd.
Maar zulks had toch niet belet, dat het Nederlands in de bevelen en mededelingen in de krijgsgevangenkampen gewoon genegeerd werd en dat het hele kampleven bleef verlopen alsof er nooit een taalwetgeving - of Nederlands - had bestaan.
Van Franstalige zijde werd toen een aantal verenigingen en studiekringen opgericht om toch maar een bezigheid te hebben, aangezien de officieren in tegenstelling tot de krijgsgevangen soldaten niet mochten werken. Het lag voor de hand dat ook een vereniging van Vlaamse officieren zou ontstaan om de ‘echte’ Vlamingen georganiseerd aan bod te laten komen. Zo werd de 19de september '40 de Luitenant De Windekring opgericht (LDWK). Het initiatief ging uit van de officieren Herman (D.A.) Verreydt, Frans Tack, een Dinaso, Frans Michaux en Benoni Nagels, een gewezen Rexist en lid van het Verdinaso. De naam van Jules De Winde werd gekozen omdat deze toegevoegde stafofficier bij het einde
| |
| |
van de Eerste Wereldoorlog niet langer in een Vlaamsvijandig milieu - de legerstaf dus - wilde vertoeven en op eigen aanvraag naar de vuurlijn werd overgeplaatst om er de Vlaamse soldaten niet alleen te leiden, maar vooral bij te staan en te beschermen. Luitenant De Winde sneuvelde aan het hoofd van zijn manschappen, en werd nadien onder de IJzertoren begraven. Volgens haar stichtende leden moest de kring vaste statuten hebben om de infiltratie van vele ‘gelegenheids-Vlamingen’ te beletten. Aan It. Lowie Reekmans, een Dinaso, werd gevraagd de leiding van de kring op zich te nemen en de statuten ervan op te stellen. Deze luidden samengevat als volgt:
| |
‘Standregels van den luitenant De Winde-kring
De luitenant De Winde-kring is gegroeid uit den grooten cultureelen nood van de officieren-Vlamingen in ballingschap.(...)
De leden zijn hun eed van trouw aan den Koning gezworen trouw. (...)
De leden betreuren de voorwaarden waarin de Vlaamsche officieren leven moeten. Zij schrijven dit toe: aan het onbegrip van vele militaire overheden ten overstaan van elke uiting van den Vlaamschen volksaard. (...)
De leden beschouwen de weermacht als een levensuiting van het volk en zijn van oordeel dat de kloof tusschen de weermacht en het volk moet verdwijnen: de weermacht maakt deel uit van de volksgemeenschap. (...)
De kring wil zijn leden bekwaam maken om hun eigen rol te vervullen in het nieuwe land: de taak van intellectueel gansch ten dienste stellen der volksgemeenschap waartoe hij behoort. De kring wil een ‘elite’ van Vlaamsche officieren tot stand brengen. (...)
Zij verbinden er zich toe zich steeds van keurig Nederlandsch te bedienen en te eischen dat alle ambtelijke betrekkingen met hen in een even keurig Nederlandsch gebeuren. (...)
De leider beslist over de schrapping van een lid. (...)
Tiborlager, 19.9.40, de dag der stichtingsvergadering.’
| |
‘Wees Vlaming dien God Vlaming schiep!’
Met de standregels haalde het groepje Vlamingen zich een heleboel verwijten vanwege de Franstalige legerleiding in het kamp op de hals. Maar ook een aantal Vlamingen moest zich wel onwennig voelen over de alleszins sterk aan de nieuwe tijdsgeest aangepaste woordkeuze. Weermacht, volksgemeenschap, elite, leidersprincipe deden inderdaad al te veel denken aan het woordgebruik van hen, die zij nauwelijks enkele maanden tevoren nog hadden bestreden. Drie dagen na de oprichting van de luitenant De Winde-kring werd zulks aan de ingang van de eetzaal van het kamp op een Nederlandstalige en door Frans Tack eigenhandig getekende aanplakbrief bekend gemaakt. Op de aanplakbrief stond een IJzerzerk afgebeeld met daaronder de volgende tekst: ‘Wees Vlaming dien God Vlaming schiep’. De aanplakbrief had het effekt van een rode doek op een stier. Binnen een uur kwam de kampoverste, generaal de Nève de Roden, hem in hoogst eigen persoon afrukken. Op zijn bevel moesten voortaan alle aanplakbrieven door de Belgische kampleiding vooraf gekeurd worden. Tekeningen werden radikaal verboden.
De 28ste sept. '40 verklaarde de Belgische kampleiding zich bij monde van generaal Van Troyen onbevoegd om de oprichting van de kring goed te keuren. Maar het groepje Vlamingen besloot niettemin zijn werking voort te zetten. De 5de okt. '40 trad het 50ste lid toe. De aansluitingen geschiedden mondeling en telkens op voordracht van twee peters. De leden waren niet verplicht de standregels te ondertekenen, maar hun naam werd wel door leider Reekmans in een schrijfboek opgetekend. Doch spoedig stagneerde het ledenaantal, er werden evenveel leden aangeworven als er van onder trokken, zodat de kring wel eens een duiventil werd genoemd. Vooral de aankondiging, dat de 25 punten van het nationaal-socialisme zouden worden besproken, veroorzaakte een aantal ontslagen. Sommige kringleden vroegen zich af of Frans Tack en Herman Verreydt niet al te veel omgingen met Sonderführer Hermann Marsian, de afgevaardigde van de N.S.D.A.P. bij de Duitse kampleiding. Zij begonnen het door te hebben, dat Reekmans door beide andere Vlamingen als stroman werd gebruikt, terwijl Tack en Verreydt
| |
| |
in feite de stuwende figuren in de kring waren. Sommige officieren oordeelden dat Tack zich teveel ophield met het censureren van brieven. Tevens verdachten zij hem en Verreydt ervan de kring te hebben opgericht in overleg met de Duitse Abwehr-Oberleutnant Fritz Scheuermann, die Tack reeds te Soest en te Tibor was komen opzoeken.
| |
De nieuwe Raad van Vlaanderen
Nadat een lid van de LDWK, de beroepsofficier Felix Deckers, na het bezoek van de hoofdredakteur van Volk en Staat, Jan Brans, uit Tibor was vrijgelaten, groeide van Franstalige zijde afgunst en haat tegen de Vlaamse kring, die wel eens smalend ‘le nouveau Conseil de Flandre’, ‘de nieuwe Raad van Vlaanderen’ werd genoemd. Nochtans waren de Nieuwe Orde-ideeën bij de LDWK aanvankelijk slechts bijzaak. De meeste leden van de kring waren overtuigde jonge katholieken, die in het Nederlands hadden gestudeerd en aan de vroegere wantoestanden inzake taalgebruik in het Belgisch leger een einde wilden maken. Maar buiten hun weten had zich in de schoot van de kring een geheime kern ontwikkeld die naar de fascistische strekking overhelde en die benevens Frans Tack en Herman Verreydt officieren omvatte zoals Jeroom Inghels, Norbert Neirinck, Jozef Roosen, Alfons Van Tulder en Lode Maris. Deze geheime kern zou een sterke invloed in uitgesproken Nieuwe Orde-zin gaan uitoefenen en gaandeweg kringleider Lowie Reekmans, een gematigde, sociaal- en Vlaamsvoelend man, van het voorplan verdringen.
Onder stuwing van generaal Van den Bergen was inmiddels een konkurrerende studiekring ontstaan, waarvan generaal Coppens het beschermheerschap op zich had genomen. Weliswaar een Vlaamse maar dan uitgesproken in het Belgisch kader gestelde kring, die het onder het motto ‘Onder ons voor Vlaanderen’ zou opnemen tegen de LDWK, die als anti-Belgisch werd doodgeverfd. Deze anti-kring moest het Vlaams leven in het kamp naar zich toetrekken en aldus de aktie van de LDWK kortwieken. Een oud-lid van de LDWK, kommandant Verhulst, werd met de leiding van de nieuwe kring belast. Toen Verreydt en Tack, Reekmans en nog enkele andere officieren van de LDWK vernamen, dat kommandant Verhulst op een avond een voordracht zou geven, besloten zij Verhulst eenvoudigweg in zijn kamer te gijzelen. Reekmans ging dan aan de wachtende officieren verklaren, dat Verhulst niet zou spreken ‘omdat zij daar niet mee akkoord waren’. Toen de Belgische kampleiding hierover bij de Duitsers klacht neerlegde, kreeg zij lachend te horen: ‘Ach jongens, wij zijn ook krijgsgevangenen geweest. Zulke zaken gebeuren overal, ge zult er later nog mee lachen!’ Dank zij een tussenkomst van Sonderführer Marsian ontsnapte de kern van de LDWK aan een tuchtmaatregel. Van toen af was het duidelijk dat de LDWK door de Duitsers beschermd werd. Maar met de ledenwerving ging het ondertussen niet zo best. Begin december '40 noteerde Reekmans dat de kring nog slechts 42 leden telde en door de Belgische kampoverheid en de andere officieren in strenge afzondering werd gehouden. Reekmans had het gevoel, dat de LDWK had afgedaan.
Maar de 12de december '40 was er goed nieuws. Ongeveer 120 Vlaamse officieren, onder wie 35 leden van de LDWK, moesten een geneeskundig onderzoek ondergaan ‘om te vertrekken’. De meeste officieren dachten dat zij naar huis zouden terugkeren. De werkelijkheid was echter anders. De 120 Vlaamse krijgsgevangenen werden naar een apart kamp in de buurt van Berlijn overgebracht, Luckenwalde genaamd. De aanduiding van deze Vlaamse beroepsofficieren gebeurde onder verantwoordelijkheid van Verreydt, die de lijst aan Sonderführer Marsian had overgemaakt. Over het waarom van deze overbrenging lopen de versies gevoelig uiteen. Volgens Herman Verreydt was het initiatief uitgegaan van enkele Vlamingen, die nà de Eerste Wereldoorlog wegens aktivisme naar Duitsland waren uitgeweken, onder wie de reeds vermelde Marcel Breyne, die van de taalkommissie te Tibor deel had uitgemaakt. Breyne zou volgens Verreydt van het OKW, het Oberkommando der Wehrmacht, het vertrek van de Vlaamse officieren bekomen hebben. De Duitsers zouden nl. zelf hebben ingezien, dat de spanning tussen de Vlamingen en Walen te Tibor te groot was geworden. Maar er is méér: zo zou volgens Verreydt de overplaatsing ook kunnen worden toegeschreven aan een memorandum, dat in okt. '40 door een 15-tal officieren van de LDWK aan het
| |
| |
OWK werd gestuurd. In dat memorandum werd verzocht om informatie over de Duitse nationaal-socialistische organisaties en de mogelijkheid hierin een stage te verrichten. De Duitsers zouden dan geoordeeld hebben dat zij zulke officieren zeker in hun eigen voordeel konden gebruiken. Na de oorlog hebben Verreydt en Reekmans steeds aangevoerd, dat zij niet wisten dat zij naar Luckenwalde zouden worden overgebracht. Officieren van ‘Onder ons voor Vlaanderen’ houden echter staande, dat de leiding van de LDWK erop heeft aangestuurd de als uitgesproken Vlaams bekend staande officieren in een apart kamp onder te brengen ten einde hen voor de inschakeling in de Nieuwe Orde klaar te stomen.
| |
Het kamp der verdrukte minderheden
121 Vlaamse beroepsofficieren kwamen de 16de december 1940 in het vroegere kamp van de Duitse Arbeidsdienst te Luckenwalde aan. Noch de koele vraag van de Duitse Abwehr-officier ‘Sind Sie schön entlaüst?’, ‘Zijn jullie al ontluisd?’, noch het barre weer van 20 graden onder nul, noch het feit dat de Luckenwalders inzake huisvesting en voeding zeker niet erop vooruit waren gegaan, kon het enthousiasme afkoelen. Omdat tevoren andere verdrukte minderheden dan de Vlamingen in dit kamp waren klaargestoomd geworden zoals Polen, Noord-Ieren, Bretoenen, had dit oord van de tegenstanders van de Luitenant De Winde-kring de naam gekregen van het kamp der verdrukte minderheden. Eens te Luckenwalde kwam in de LDWK de tegenstelling tot uitbarsting tussen eensdeels de gematigde strekking Reekmans, omringd door slechts enkele officieren, en andersdeels de groep rond Verreydt en Tack, die de wind in de zeilen had, want achter hen stonden de Duitsers. Leider Reekmans was van oordeel dat het bestaan van de studiekring geen zin meer had, vermits te Luckenwalde nog enkel Vlamingen bij elkaar waren. De Duitsers bleven volgens Reekmans de vijand en een Belgisch officier mocht geen verraad plegen. Maar Verreydt en Tack wilden van hun kant de kring stelselmatig uitbreiden en politieke aktiviteiten invoeren. Zij zochten toenadering tot de Duitsers en het nationaal-socialisme. Omdat het ledenaantal van de LDWK in Luckenwalde ontoereikend bleef (nauwelijks 35 leden van de 121 aanwezige Belgische officieren te Luckenwalde behoorden inderdaad tot de kring), besloten beide voortrekkers Vlaamse officieren uit andere kampen naar Luckenwalde te laten overbrengen. Zij die tegen de kring zouden ageren, zouden weggezonden worden.
De 22ste januari '41 werd Reekmans gedwongen als leider ontslag te nemen om vervangen te worden door een veel radikalere Norbert Neirinck. Van toen af ging de LDWK het kampleven beheersen. De niet-leden wisten nu meteen hoe laat het was en moesten wel over de brug komen. Op enkele dagen tijd hadden bijna alle officieren zich bij de kring aangesloten.
De 25ste januari 1941 kwam in het kamp een belangrijke figuur aan, luitenant-kolonel Adriaan Van Coppenolle. Menig jong Vlaams officier had vóór de oorlog met ontzag naar hem opgekeken.Als jonge onderluitenant had Van Coppenolle aan het IJzerfront gestaan. Bovendien had hij, benevens zijn opleiding tot officier, in 1932 aan de katholieke universiteit te Leuven de titel van doctor in de Politieke en Sociale Wetenschappen behaald. Zijn proefschrift over de Volkswoning was in boekvorm verschenen en was met een prijs onderscheiden geworden. Hij had meegewerkt aan het vooroorlogse katholieke dagblad De Standaard en had zich ingezet voor de vernederlandsing van het leger, o.m. voor de oprichting van Vlaamse regimenten en de strikte toepassing van de taalwetten. Bij zijn aankomst te Luckenwalde werd Van Coppenolle als oudste officier met de hoogste rang als kampoverste aangesteld. Hij kwam er te midden van de ruzies terecht. Na een geheime bespreking met Reekmans verklaarde Van Coppenolle zich bereid de LDWK op te doeken, omdat de kring ‘de verkeerde kant opging’.
Maar van de Duitse Abwehr-officier kreeg Van Coppenolle te horen, dat hij zijn mond moest houden. Net zoals Reekmans werd Van Coppenolle voor de Nieuwe Orde ongeschikt bevonden. Een 20-tal officieren o.l.v. kapitein-vlieger Van Maele had ondertussen een anti-kring opgericht en tegen de politisering van de LDWK en de aanmatiging van de leiding hevig geprotesteerd. Neirincks initiatief om het lidmaatschap van de LDWK verplichtend te maken was één van de oorzaken van zijn val. De 15de februari '41
| |
| |
22
23
24
25
26
27
28
29
30
(22-23-24) Een groot deel van het Belgisch leger werd tijdens de meidagen van '40 krijgsgevangen gemaakt en naar Duitse kampen overgebracht.
(25) Generaal-majoor Raoul Van Overstraeten, vleugeladjudant van koning Leopold en diens belangrijkste militaire raadgever, lag mede aan de basis van de Dienst voor Werkzaamheden van het Gedemobiliseerd Leger, de OTAD, die geleid werd door luitenant-generaal Maurice Keyaerts (26).
(27) In 1942 werd door de OTAD een verbindingsdienst met de krijgsgevangenen opgericht. Deze dienst werd geleid door de graaf de 't Serclaes de Wommersom (op het voorplan, met regenjas). Van deze dienst maakte ook kavalerieluitenant André de Callataÿ (28) deel uit.
(29) Generaal Max de Neve de Roden, vleugeladjudant van de koning, werd op verzoek van koning Leopold zelf uit krijgsgevangenschap vrijgelaten.
(30) Majoor Edouard Bedoret leidde in krijgsgevangenschap royalistische officiersgroeperingen.
| |
| |
31
32
33
34
35
36
(31) Het Waals Legioen van Léon Degrelle beriep zich - ten onrechte - op de goedkeuring van de koning. Het is echter een feit, dat de algemene stafchef van het Belgisch leger, generaal Van den Bergen, in juli '41 liet aanplakken, dat Belgische officieren zich ‘onder voorbehoud van goedkeuring door de koning’ bij hem voor het Waals legioen konden melden.
(32) Krijgsgevangen officieren in een doorgangskamp.
(33) Het binnenplein van de Oflag te Prenzlau.
(34) Ook in krijgsgevangenschap gaan het leven... en de dood hun gewone gang.
(35) Ter gelegenheid van Kerstmis '41 stuurde de ‘krijgsgevangen’ koning Leopold deze kaart aan de krijgsgevangen officieren: ‘Ik denk aan U...’
(36) Een kamer in het officierenkamp te Prenzlau.
| |
| |
37
38
38
39
40
41
(37) Een eucharistieviering in het kamp te Luckenwalde. Voor Vlaanderen en de koning.
(38) De kern van de Luitenant De Winde-kring (vijfde van links, rechtstaand: leider Herman Verreydt; aan zijn linkerzijde: Frans Tack; rechtstaand uiterst-rechts: Jeroom Inghels).
(38) De eerste leider van de Luitenant De Winde-kring, Lowie Reekmans.
(39) Een groep leden van de Luitenant De Winde-kring te Tibor.
(40) Enkele leden van de ‘geheime kern’ van de Luitenant De Winde-kring (rechtstaand links: Frans Tack; zittend in het midden: Herman Verreydt).
(41) Luckenwalders op wandel buiten het kamp.
| |
| |
nam hij ontslag. Toen trad Herman Verreydt in de openbaarheid. Als de echte leider verklaarde hij, dat hij besloten had de leiding van de kring in handen te nemen en aan de tegenstand van Reekmans en ‘andere kwade zielen van het verzet’ eens en voorgoed een einde te maken. Na Verreydts machtsovername zouden in een geheim referendum - dat volgens Verreydt bepaald niet en volgens Reekmans bepaald wel werd gehouden en waaraan een 50-tal officieren zouden hebben deelgenomen - 40 officieren tegen Verreydt en 12 vóór of neutraal hebben gestemd. Volgens Reekmans werden de stembriefjes onderschept en aan Verreydt voorgelegd. In een daaropvolgende hevige diskussie tussen Verreydt en Reekmans kwam kolonel Van Coppenolle tussenbeide en bezwoer Reekmans ‘zich voor het welzijn van alle officieren’ bij het leiderschap van Verreydt neer te leggen. Enkele dagen later werd op voorstel van Verreydt een aantal officieren door de Duitse kampoverheid uit Luckenwalde verwijderd ‘omdat zij herrieschoppers waren en niet pasten in de mentaliteit van het kamp’. Teruggebracht in hun vroeger kamp werden zij aldaar door de Belgische kampoverheid als verraders gebrandmerkt en in quarantaine geplaatst in een apart blok, dat de naam Molokaï kreeg, ‘het eiland der leprozen’.
| |
Ten gunste van de Nieuwe Orde en de Duitse overwinning
De 22ste februari '41 werden de standregels van de LDWK en een berucht geworden bijvoegsel in het kantoor van Verreydt ter individuele ondertekening voorgelegd. Om voorts lid van de kring te blijven was het voortaan noodzakelijk én de standregels én het bijvoegsel als een beginselverklaring te ondertekenen. Het bijvoegsel was ongetwijfeld bedoeld om de ‘ongeschikte’ elementen te ontdekken. Doch Verreydt hield voor, dat de ondertekening slechts voor hemzelf gold, nl. een eenvoudig bewijs van vertrouwen in zijn pogingen om de officieren terug naar België te krijgen. Maar alleen al het bijvoegsel wijst onweerlegbaar op heel andere overwegingen.
‘Bijvoegsel:
De leden belijden volgende overtuiging:
1. | 100% rasecht Vlamingen zijn, bewust van hun kultuur en rasverwantschap met de andere Germaansche volkeren. |
2. | Positief voorstanders zijn van het vestigen in Vlaanderen van de Nieuwe Orde op nationaal-socialistischen grondslag.
Deze overtuiging niet enkel toegedaan zijn, maar ook belijden, en, na de vrijlating in daden omzetten. |
3. | Diep overtuigd zijn dat enkel en alleen een Duitsche overwinning in den huidigen oorlog het Vlaamsche volk kan toelaten in die Nieuwe Orde op te gaan en te bloeien.
Omgekeerd aannemen dat een Engelse zege een onoverzienbaar beletsel zou zijn voor de volksche welvaart in Vlaanderen. |
Aan dit minimum programma valt niet te tornen.’
Volgens Herman.Verreydt hebben 95% van de ondertekenaars het bijvoegsel uit overtuiging ondertekend. Het valt inderdaad niet te ontkennen, dat bij menig Luckenwalde-officier een duidelijke interesse voor het nationaal-socialisme was ontstaan. Zij hadden de schijnbare onoverwinnelijkheid van de Duitse legers aan den lijve ondervonden en waren bij het aanschouwen van de defaitistische en vernederende houding van hun oversten in de vroegere kampen tot het besluit gekomen, dat het moreel van het Belgisch leger tot een absoluut nulpunt was gezakt. De tijd was gekomen om oude overwonnen waarden door die van de overwinnaar te vervangen. Dat bleek ook uit de ideologische vorming, die te Luckenwalde door de officieren van de geheime kern in een reeks uiteenzettingen aan hun medeofficieren werd verstrekt en die de overige Vlaamse officieren een grote stap verder op het nationaal-socialistisch pad deed zetten. In zijn redevoeringen wees Verreydt erop dat iedereen ‘als Vlaming en Nationaal-Socialist’ zijn plicht moest doen. Hij sprak zich uit voor ‘een integrale Duitsche zege’ en spoorde de officieren aan ‘als positieve voorstanders van de Nieuwe Orde’ de groet met de gestrekte arm te brengen. Om aan te tonen dat ook de koning op het nieuwe aanstuurde en dat de Luckenwalders door de ondertekening van het bijvoegsel trouw bleven aan hun eed op de koning, las hij een brief voor van de gewezen aktivist, Prof. Dr. Willemijns, dd. 10 december '40 aan pater Jules Callewaert, de ijveraar voor de Vlaams-nationale zaak en grijze eminentie van V.N.V-leider Staf De Clercq. Hier- | |
| |
in kwam de passage voor: ‘Maar zeker is het dat de koning meer dan ooit voorstander is van ingrijpende staatshervormingen’. De uiteenzettingen van
Frans Tack waren daartegen pathetische en onbekookte aanvallen tegen de unitaire Belgische staat, volgens hem ‘een miskraam van een gedegenereerde Franse straathoer’. Tacks uiteenzettingen lokten telkens hevige diskussies bij zijn toehoorders uit, zodat leider Verreydt de verklaringen van ‘onze kleine Goebbels’ met geruststellende bewoordingen moest bijschaven. Kolonel Van Coppenolle zette op zijn beurt inhoud en betekenis van het nationaal-socialisme uiteen en sprak zijn bewondering uit over hetgeen deze ideologie had verwezenlijkt, terwijl ‘het schip van Vlaanderen (...) veilig in de haven der Germaansche volksgemeenschap (moest) binnenvaren’. Om de laatste argwaan nopens een vriendschappelijke houding tegenover het nationaal-socialisme uit de weg te ruimen maakten Van Coppenolle en Verreydt enkele dagen vóór de ondertekening van het bijvoegsel een verklaring van de Duitse kampoverste aan hun kollega's over, waarbij werd gesteld dat ‘binnen het kader van de Europese nieuwordening Koning Leopold in volledige overeenstemming met Reichsführer Hitler werkte’. Of waartoe Berchtesgaden allemaal heeft geleid.
Dit alles bracht een honderdtwintigtal van de 158 op dat ogenblik te Luckenwalde aanwezige officieren ertoe hun handtekening onder de standregels met het bijvoegsel te plaatsen. Volgens Verreydt werd niemand tot ondertekening van de beginselverklaring gedwongen. Er mag nochtans niet uit het oog worden verloren, dat enkele dagen vóór de ondertekening een groep officieren wegens verzet uit Luckenwalde was weggezonden. Dit was een niet mis te verstane aanduiding: wie niet ondertekende mocht niet naar huis. Ook niet-leden ondertekenden de beginselverklaring: zij wilden immers niet in het kamp achterblijven. Hoewel hij dit na de oorlog steeds heeft ontkend, zou ook kolonel Van Coppenolle de beginselverklaring met het bijvoegsel hebben ondertekend. Dit wordt formeel door Jeroom Inghels bevestigd. En heeft Herman Verreydt niet persoonlijk de handtekening van Van Coppenolle in ontvangst genomen?
Als ‘geestelijke leider’ van de kring heeft Van Coppenolle alleszins vele officieren de ondertekening aangeraden met de woorden: ‘Ge moet daar niet te zwaar aan tillen.’ Volgens Reekmans zou Van Coppenolle hebben ondertekend om in Luckenwalde te kunnen blijven in het vooruitzicht van een individuele of globale repatriëring naar België. Van Coppenolle zou namelijk van de Antwerpse oorlogsburgemeester Leo Delwaide hebben vernomen, dat deze hem tot hoofd van de politie van Groot-Antwerpen wenste te benoemen en reeds stappen bij Gerard Romsée, sekretaris-generaal voor Binnenlandse Zaken had ondernomen om Van Coppenolle's vrijlating te bekomen.
Aanvankelijk had een goede verstandhouding tussen Van Coppenolle en kringleider Verreydt geheerst. Nadat was uitgelekt, dat 45 kringleden zogezegd in het geheim de plechtige gelofte hadden afgelegd te ijveren voor Groot-Nederlandse integratie in een Europees verbond onder Duitse leiding, poogde Van Coppenolle einde mei '41 de leiding van de luitenant De Winde-kring in handen te nemen, doch hij stuitte hierbij op het verzet van een nieuwe Duitse Abwehr-officier, een zekere Pundt. Na zijn mislukte machtsgreep hield Van Coppenolle zich op afstand en liet maar begaan. Dat was voor de ene officier een afkeuring, voor de andere officier een goedkeuring.
| |
De kern van een nieuw Vlaams leger
Einde mei '41: grote opschudding in het kamp. De nieuwe Abwehr-officier had Verreydt meegedeeld dat in. België een soort hulprijkswacht was opgericht, de Vlaamse Wacht. Van de Vlaamse oudstrijders, de Vossen, had de Abwehr-officier een lijst met de naam van de daartoe gewenste Luckenwalders ontvangen. Weer Verreydt maakte een keuze. De 31ste mei vertrokken acht en midden juni nog eens zes officieren naar wat eigenlijk het toekomstig nieuw Vlaams leger moest worden. Hoe was dit allemaal in zijn werk gegaan? De LDWK had een memorandum naar de leider van het V.N.V.. Staf De Clercq, gestuurd waarin hij een beschrijving van de werking en de betrachtingen van de kring gaf. Tevens hadden de leden zich bereid verklaard na hun bevrijding aan de ordehandhaving, het bestuur en de wederopbouw van België mee te werken. Leider Verreydt was trouwens de mening toegedaan dat ‘wie niet over een sterke or- | |
| |
demacht beschikt, geen staat kan beheren en geen regime kan in stand houden’. Maar niet alleen aan Vlaamse zijde werd toen aan een nieuw leger gedacht. Aan een officier, die van Tibor naar Luckenwalde werd overgeplaatst, had de gezaghebbende generaal Van der Veken toevertrouwd: ‘Er zal een nieuw leger worden gevormd en dat leger zal Vlaams zijn!’ Blijkbaar stelde de Belgische militaire overheid op dat ogenblik meer vertrouwen in Vlaamse officieren om een nieuw territoriaal leger op te richten dan in het gevestigd Franstalig officierenkorps.
Op het memorandum van de LDWK aan Staf De Clercq werd nooit een antwoord ontvangen. Maar sekretaris-generaal Romsée was, als lid van de Raad voor Leiding van het V.N.V., ongetwijfeld op de hoogte van het voorstel van de LDWK, toen hij in de zomer van '41 aan de Duitse Militärverwaltung om de vrijlating van 150 Vlaamse officieren verzocht, ten einde ze in de orde- en kontrolediensten te kunnen inschakelen. Korte tijd nadien was een afgevaardigde van de Militärverwaltung, Dr. Walter Reusch, naar Luckenwalde gekomen om er met Van Coppenolle, Verreydt en Tack over de repatriëring te onderhandelen. Op verzoek van het V.N.V. keek Reusch vooral uit naar welbepaalde officieren, die dichtbij het V.N.V. stonden. De Militärverwaltung stelde volgens Reusch eigenlijk enkel in Van Coppenolle belang om van hem het hoofd van de Algemene Rijkspolitie en de Rijkswacht te maken.
| |
Alléén goed eten en drinken?
Na het vertrek van de veertien Vlaamse officieren naar België om er in de Vlaamsche Wacht de kern van een nieuw Vlaams leger te vormen, reisde in juni '41 een achttal Luckenwalders, onder wie Van Coppenolle, Verreydt, Tack en Neirinck, naar Berlijn om er een tentoonstelling van Vlaamse kunst te bezoeken, en vooral goed te gaan eten en drinken in het restaurant ‘Am Zoo’ van Peter Lewyllie, een gewezen Vlaamse rijkswachtofficier, die na de Eerste Wereldoorlog door het Belgisch gerecht ter dood was veroordeeld en dan maar liefst in Duitsland was gebleven. Tijdens zijn verblijf te Berlijn had Verreydt een ontmoeting met enkele Duitse officieren, aan wie hij de ideeën van de kring kenbaar maakte. Tack, Verreydt, Reekmans, en de kampkommandant van toen, Schoolmeesters, waren reeds enkele maanden voordien door Lewyllie op een diner ‘Am Zoo’ uitgenodigd geworden. Frans Tack schreef toen aan zijn vrouw: ‘Daar werden wij ontvangen, niet als prinsen of koningen, maar als goden! Wij voelden ons in Walhalla! (...) Eten, drinken van 2 tot 10 uur!
Natuurlijk waren Hans Marsian en onze andere Abwehr-officier, Hauptmann Pundt, van de partij. Wat Vlaanderen deze beide mensen verschuldigd is, zal je eerst later begrijpen’.
Men kan het zich voorstellen. Ook over het leven in het kamp van Luckenwalde lichtte Tack zijn echtgenote in. Over een kameraadschapsavond in het kamp schreef Tack: ‘Volle gas! Liederen! Uitroepen: Vlaanderen heil! (...) Nu zijn wij voorgoed doorgebroken, nu is er geen houden meer aan. Zeg iedereen in Vlaanderen, wanneer wij komen, zal dat enkel met de bezem zijn!’ De bezem zal wel een stijlfiguur van Tack zijn geweest. Want andere Luckenwalders wilden niet alleen met de bezems, maar ook met wapens naar Rusland.
| |
Wij willen naar Oostland varen (Vlaams Volkslied)
Vlak na de Duitse inval in de Sovjet-Unie de 22ste juni 1941 stuurde Herman Verreydt een brief naar de koning om te vragen of de Belgische officieren tegen het bolsjevisme mochten gaan strijden. Volgens Verreydt schreef hij deze brief om een petitie tegen te houden van een vijftigtal officieren van Luckenwalde, die zich in het Vlaamse Legioen wilde laten inlijven. Alleszins zeer eigenaardig, want uit door ons weergevonden dokumenten blijkt in de eerste plaats dat hij niet lang, nauwelijks tot de 2de juli, op een antwoord heeft gewacht, dat trouwens nooit kwam. En in de tweede plaats en vooral schreef hij die dag aan het Duitse Oberkommando der Wehrmacht, dat hij zijn instemming verleende aan de inlijving van Vlaamse officieren van de Luitenant De Winde-kring, die zich solidair met het Duitse Rijk verklaarde voor inzet aan het Oostfront: ‘om een bewijs van hun volksverbondenheid te leveren, daar alle leden ernaar hunkeren en het als hun hoogsten plicht
| |
| |
beschouwen hun volk daadwerkelijk in nationaalsocialistischen zin te dienen’. In afwachting van een antwoord maakte Verreydt een ontwerp van principiële aanvraag klaar. Doch vermits de Vlaamse officieren een maand later uit Luckenwalde werden ontslagen, heeft geen enkele zich kunnen melden.
| |
‘Leve België!’
De 10de juni '41 was een 70-tal officieren uit de kampen Rotenburg, Prenzlau, Eichstätt en Juliusburg naar Luckenwalde overgebracht geworden. Onder hen voerde een groep officieren o.l.v. kapitein De Smidt en majoor Vandenplas een hevige oppositie tegen de LDWK, waarbij de bemiddelingspogingen van kolonel Van Coppenolle niet konden baten. De Smidt verweet de kringleden de niet-leden voortdurend te bespioneren en al hun gedragingen aan Verreydt over te brieven. Einde juni '41 werd De Smidt met nog 12 andere officieren op aanvraag van Verreydt als ‘flämisch- und deutschfeindlich’ uit Luckenwalde weggestuurd. De oppositie van de groep De Smidt, alsmede van luitenant-kolonel De Man en kommandant Danneels had het ontslag van een aantal kringleden tot gevolg.
De viering van de 11de juni '41 was een gedenkwaardige dag ... en nacht. Reeds 's voormiddags was onder protest van enkele officieren een V.N.V.-deltateken moeten verwijderd worden. Op voorstel van Tack was een grote leeuwenvlag uitgehangen, die door vele aanwezigen met gestrekte arm werd gegroet.
's Avonds werd door een 20-tal officieren een bieravond georganiseerd, die in het hele kamp te horen was. Luidkeels werden Vlaamse en Duitse liederen gezongen en op de Vlaamse leeuw volgde ‘Wir fahren gegen Engeland’. Een dronken Feldwebel geraakte nog op een stoel gekropen om uit te brallen, dat hij nog altijd hoopte in het kamp één van zijn zonen te ontmoeten, want hij was tijdens de Eerste Wereldoorlog lange tijd in België geweest.
Volgens Reekmans was het, ‘een braspartij in regel, een puur schandaal’, zelfs in die mate dat Van Coppenolle 's anderendaags publiek protesteerde en ‘om meer waardigheid’ vroeg. Weer volgden enkele ontslagen. De komst van nieuwe groepen werd telkens door incidenten gekenmerkt - in de kamers stonden de aanhangers van de kring en de ‘onverbiddelijken’ vechtensgereed tegenover elkaar - gevolgd door ontslagen en overplaatsingen.
De viering van de nationale feestdag, de 21ste juli '41, verliep ook niet zonder incidenten. In de eetzaal was een altaar opgesteld met daarachter een grote leeuwenvlag en terzijde een foto van de koning. Na de mis hield kampoverste Van Coppenolle een toespraak waarin hij het had over de trouw aan de koning en aan de officierseed, maar vermeed over België te spreken. Dit lokte reaktie uit bij een Belgische officier, kommandant Claes, die recht sprong en ‘Leve België!’ riep. Hierop brak in de zaal een waar huilkoncert los, terwijl Verreydt op het podium sprong en zonder ophouden met gestrekte arm luidkeels ‘Heil Vlaanderen!’ skandeerde. Kommandant Claes werd enkele dagen later naar het kamp van Eichstätt weggevoerd. Een groep officieren, die het nationale lied zongen, werden met 8 dagen opsluiting bedacht.
| |
‘Iedereen naar huis!’
Inmiddels had Adriaan Van Coppenolle te Luckenwalde het bericht ontvangen, dat hij aangezocht werd om i.p.v. hoofdpolitiekommissaris van Groot-Antwerpen, bij Binnenlandse Zaken het hoofd van de Algemene Rijkswachtpolitie te worden. Doch. volgens Reekmans moest Van Coppenolle van de Abwehr Verreydt mee naar België nemen, hetgeen Van Coppenolle geenszins wenste. Volgens Reekmans had Verreydt op dat ogenblik alle hoop verloren om Luckenwalde als leider van de LDWK te verlaten. Hij zou een spoedige terugkeer naar België onder de hoede van zijn aartsvijand Van Coppenolle hebben verkozen boven het prestige van zijn leiderschap van de LDWK, omdat hij vóór de andere leden van de kring naar huis zou gaan.
Einde juli '41 was het zover. Onder de nagenoeg 200 Luckenwalders werden door een officier van het OKW 151 officieren uitgekozen, onder wie 28 niet-leden van de LDWK, terwijl 14 leden niet werden gekozen. Volgens Reekmans is dit een duidelijk bewijs dat de groep Verreydt uiteindelijk helemaal geen invloed heeft kunnen uitoefe- | |
| |
nen bij de keuze van de te repatriëren officieren. De 5de augustus '41 werden de gelukkigen naar België op transport gezet. De 46 niet uitgekozen officieren werden naar de kampen Rotenburg en Eichstatt overgeplaatst, waar zij door de Franstalige officieren als verraders werden onthaald. Het was nu voorgoed gedaan met de Vlaamse kringen in de kampen.
De Duitsers zouden trouwens nooit meer lijsten met vrij te stellen krijgsgevangenen willen aanvaarden.
| |
‘Geen parels voor de zwijnen’
Na de terugkeer in België vond een aantal Luckenwalders wel opvallend gemakkelijk zijn weg in para-militaire organisaties, overheids- en ordehandhavingsdiensten. Van het 150-tal Luckenwald ers konden we uitmaken dat er 31 in de Vlaamse Wacht terechtkwamen, 6 in de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen, 2 in de Zwarte Brigade van het V.N.V., 5 in de politie als kommissaris, enkelen belandden aan het Oostfront, anderen gingen vrijwillig naar Duitsland werken. 28 doken onder in het verzet, 2 vluchtten naar Groot-Brittannië, 8 werden opnieuw in krijgsgevangenschap gestuurd. 29 belandden met een nieuwe geest in de rijkswacht. Anderen in allerhande kontrolediensten.
Wat nu de LDWK na de vrijlating uit Luckenwalde betreft, die zakte als deeg in elkaar. Om de werking in stand te houden werden aanvankelijk in Vlaanderen een aantal centra opgericht, waarvan de werking evenwel na verloop van tijd ‘om bepaalde redenen’ werd stilgelegd. Gebrek aan belangstelling vanwege de leden van de kring, die door hun nieuwe bezigheden druk benomen waren? Volgens Lowie Reekmans namen de leden van de LDWK na hun terugkeer in België massaal ontslag, omdat zij de ‘nationaalsocialistische methodes, naloperij en hielenlikkerij’ van Verreydt bij de Duitsers beu waren. Verreydt zelf vond aanvankelijk zijn draai niet. Hij wist niet uit welke ruif eten. Nochtans waren er op dat ogenblik ruiven genoeg. Verreydt weigerde het aanbod van Lagrou om Sturmbannführer (majoor) bij de Algemene SS-Vlaanderen te worden. Ook wees hij de functie van stafchef bij de Vrijwillige Arbeidsdienst af. In de rijkswacht zegde hij nauwelijks goeie dag, want hij was als distriktskommandant te Geraardsbergen aangewezen en dat was voor Verreydt een uithoek. Hij nam dan maar een jaar verlof zonder wedde bij de rijkswacht. In de zomer van '42 vond hij wat hij zocht: de vereniging van het militaire en de politiek op een belangrijke functie in het V.N.V.: de koördinatie van de nieuwe elementen in rijkswacht en politie en van de Vlaamse militaire en para-militaire organisaties, waarover het V.N.V. zijn zeg had. Als militair raadgever had Verreydt de leiding in handen van de V.N.V.-dienst ‘Verweer’, het zgh. ‘Verweerkommando’, dat blijkbaar tot opdracht had om ten behoeve van het V.N.V. bij een vergelijk tussen Duitsers en geallieerden de macht over te nemen. Maar daarover heel wat meer bij de behandeling van het V.N.V. in de kollaboratie.
De 14de juli '42 sloot Verreydt eigenmachtig de LDWK bij het V.N.V. aan. Een maand later ontvingen de leden van de kring een toetredingsformulier met de mededeling van Verreydt ‘dat er besloten werd alle leden van de Luitenant De Winde-kring te beschouwen als hebbende aangesloten bij het V.N.V. sedert de 10de mei '40 en dat het lidgeld en verplichte belasting voor het heel jaar diende betaald te worden’. Sommige gewezen Luckenwalders weigerden echter het aansluitingsformulier te ondertekenen. Eén onder hen deed dat met de woorden ‘geen parels voor de zwijnen’.
Toen Verreydt gewaar werd dat zijn haring bij De Clercq en de V.N.V.-leiding niet braadde, omdat hij niet erin zou geslaagd zijn ‘betrouwbare krachten’, nl. de uit Luckenwalde teruggekeerde Vlaamse officieren, in gezagsvolle funkties te plaatsen, stopte hij de Luitenant De Winde-kring voor onbepaalde tijd in de koelkast.
Doch in oktober '42 volgde Elias de overleden De Clercq op. Voor Verreydt rees nieuwe hoop; hij trachtte de kring nieuw leven in te blazen. Maar het lange nietsdoen was de kring fataal geworden. En vooral stond Elias, ten minste volgens Verreydt, vijandig tegenover de militairen van de Luitenant De Winde-Kring, van wie een aantal de leiding van de Vlaamse Wacht in handen had. Volgens Verreydt beschouwde Elias hen als intellektueel minderwaardig en wilde hij niet het slachtoffer van een ‘Pretoriaanse Wacht’ worden. Nochtans bood Elias in april-mei '43 Verreydt de
| |
| |
plaats van stafoverste bij de Fabriekswacht met de rang van kommandant aan, doch deze weigerde. Verreydt zou zich niet ermee hebben kunnen verenigen, dat Elias dezelfde pro-Duitse koers als De Clercq opging en zijn volgelingen aan de Duitsers uitleverde. In mei '43 besloot Verreydt dan maar, zonder dat hij enig lid van de Luitenant De Winde-kring daartoe raadpleegde, de kring uit het V.N.V. terug te trekken en nieuwe statuten ter ondertekening aan de leden voor te leggen. Volgens de gewezen kortstondige leider van de Luitenant De Winde-kring, Norbert Neirinck, die als stafchef van de DM/ZB ontslag had ingediend om in de Landbouw- en Voedingskorporatie onder te duiken, was hierin geen sprake meer van trouw aan de koning, maar wel aan de Führer.
En Neirinck had nog gelijk ook. Verreydt kon zich tegenover ons niet meer herinneren hoe die nieuwe statuten luiden, ‘maar van trouw aan de Führer was er zeker geen sprake, het ging om een formele Vlaamse belijdenis’. Niets is minder waar, want wij konden de hand leggen op een Duitse vertaling dd. 25/1/44 van de nieuwe statuten, die met terugwerkende kracht tot 8/8/43 werden ingevoerd. Volgens die statuten wilde de Kring een elite van nationaal-socialistische officieren vormen, die ‘de invoering van de nationaal-socialistische orde ter versterking van hun volkswezen in de gemeenschap van de Germaanse volkeren op Noordse grondslag in het Groot-Germaanse Rijk nastreefden. In alle omstandigheden moesten de kringleden zich als nationaal-socialisten gedragen. En volgens deze tekst stelden de leden wel degelijk hun hele vertrouwen in Adolf Hitler als leider van alle Germanen. Verreydt was inderdaad in kontakt gekomen met Jef Van de Wiele en SS-Brigadeführer Jungclaus. Dit was meteen het feitelijk einde van de Luitenant De Winde-kring: de kring was een groepering van SS-gezinde elementen uit allerlei militaire en para-militaire formaties geworden.
Dat Verreydt een zwenking naar de DeVlag/SS had uitgevoerd blijkt al uit zijn kontakten met Jef Van de Wiele en SS-Brigadeführer Jungclaus en vooral hieruit, dat hij nog in februari '44 het opleidingscentrum voor Waffen-SS-officieren te Bad Tölz binnentrok en eerst maar in augustus '44 in België opnieuw opdook. De Luitenant De Winde-kring was toen al een hele tijd een zachte dood gestorven.
| |
Zij, die bleven: ‘Le Roi au pouvoir!’
Niet alleen bij Vlaamse krijgsgevangen officieren leefden Nieuwe Orde-ideeën. Reeds geruime tijd vóór de Belgische nederlaag van de 28ste mei '40 hadden sommige Franstalige Belgische officieren hun oor te luisteren gelegd bij het Belgisch Nationaal Legioen van de Luikse advokaat Paul Hoornaert en ook bij Rex van Léon Degrelle, beiden trouwe spreekbuizen van het Latijns fascisme van Mussolini, Franco en Salazar.
Van de zomer van '40 af waren in België gebleven beroeps- en reserve-officieren zich gaan hergroeperen in allerlei semi-klandestiene organisaties zoals La Phalange van de gewezen Rexist Xavier de Grunne en het Belgisch Legioen. Bij deze organisaties was het al versterking van de koninklijke macht wat de klok sloeg, met de uitschakeling van het vóóroorlogs parlementair regime. België was volgens deze officieren aan een ‘nationale hernieuwing’ toe.
| |
Nationale hernieuwing met een geboren leider
Maar niet alleen in België waren officieren die mening toegedaan. Reeds de 21ste juni '40 waren inderdaad een 500-tal Vlaamse en Waalse officieren - onder wie menig officier van de algemene legerstaf - in het kamp te Rotenburg aangekomen. Ook daar weer had een scheiding tussen Vlamingen en Walen plaats, werden studiekringen opgericht en werd druk Duits aangeleerd. Eén van deze kringen, de ‘Cercle de Rénovation Nationale’, de ‘Kring tot Nationale Hernieuwing’, werd eind '40 - begin '41 door luitenant-kolonel Emile Wanty gesticht. Wanty was volgens sommigen ‘een geboren leider, een toekomstige minister die nog iets anders kon dan zijn bataljon kommanderen’. De aandacht van de kring ging voornamelijk uit naar het toekomstig regime van België. De parlementaire demokratie was nog wel te aanvaarden, maar moest gevoelig worden verbeterd door een aanzienlijke versterking van de koninklijke macht. Studiën werden uitgevoerd over de reorganisatie van het transportwezen, de marine, de kolonie en een lid had zelfs een uniform voor de Belgische arbeider ontworpen. Uiteenzettingen werden gehouden
| |
| |
over o.m. de Duitse Arbeidsdienst, de nationale opvoeding van de jeugd en andere dergelijke onderwerpen. De groep ging duidelijk in de richting van een Nieuwe Orde, die echter niet door het nationaal-socialisme, maar veeleer door de korporatieve theorieën van Salazar en in zekere mate ook door de opvattingen van Mussolini was geïnspireerd.
Het aantal leden van de kring was vrij gering: slechts een 20-tal beroepsofficieren, zowel Vlamingen als Walen. Volgens Wanty had zijn groepering de sympathie van de algemene stafchef, generaal Michiels, en waren de Belgische kampkommandant, kolonel Melen, en de vertrouwensman van de soldaten, kolonel Terlinden, niet ertegen gekant.
| |
Het geweer van schouder veranderen
Om de gedachtengang van de kring Wanty beter te begrijpen is het noodzakelijk het ontstaan van de kring in de geest van de tijd te situeren. Einde '40 dachten vele officieren dat men, vermits de oorlog gedaan was, moest denken aan de plaats, die België in het nieuwe Europa zou innemen. De kring van Wanty vreesde, dat de Duitsers na de oorlog een regering van stromannen en opportunisten in hun dienst zouden opdringen. Wanty wilde met enkele zgh. ‘heldere geesten’, die de koning trouw waren gebleven, na het einde van de vijandelijkheden een nieuwe regering vormen. Volgens sommige officieren zou hij in de loop van '41 aanmoedigingen uit Laken hebben ontvangen. De beschermeling van generaal Van Overstraeten, majoor Defraiteur, zou Wanty en andere officieren herhaaldelijk hebben aangespoord ‘het geweer van schouder te veranderen’.
Wanneer en met welke bedoeling Defraiteur en via hem Van Overstraeten deze aansporingen hebben gegeven, is totnogtoe niet met zekerheid te achterhalen. Van generaal Wanty kregen we daarover geen verklaring los. Wij moesten dan maar zelf naar een verklaring zoeken. Tegen Duitsland had men in de meidagen van '40 het geweer al gericht. Als men het van schouder moest veranderen, kan men alleszins niet gaan veronderstellen, dat het tegen Engeland moest gericht worden. Er bleef maar één mogelijkheid over, waartegen het geweer kon gericht worden: de binnenlandse vijand, de tegenstanders van de koning, de zgn. subversieve elementen van links, die bij het einde van de vijandelijkheden naar de macht konden grijpen. Volgens naoorlogse getuigenissen van krijgsgevangen officieren hebben deze aansporingen van Defraiteur alleszins tot gevolg gehad, dat ‘teveel krijgsgevangen officieren verkeerde ideeën kregen en dat sommigen zich met pro-Duitse propaganda hopeloos kompromitteerden’. In ieder geval mag de vraag gesteld worden of Belgische officieren in krijgsgevangenschap wel ertoe gerechtigd zijn zich met politiek in te laten. De leden van de kring Wanty beraadslaagden ook over dit gewetensprobleem en kwamen volgens Wanty tot het besluit, dat zij nog steeds door de grondwettelijke eed waren gebonden, maar zich in feite wegens de omstandigheden van hun krijgsgevangenschap niet meer door de militaire plichtenleer gebonden achtten en bijgevolg hun vrijheid inzake politieke zaken mochten hernemen. De kring Wanty werd niet door alle aanwezige officieren op dezelfde gevoelens onthaald. Sommige officieren getuigden na de oorlog dat zij de kring als niet ernstig beschouwden, omdat Wanty o.a. ervan droomde, zoals Rexleider Léon Degrelle, het
Boergondisch Rijk te herstellen.
| |
‘Nobele Kanselier Hitler ...’
De mislukking van het gesprek Leopold III-Hitler in november '40 te Berchtesgaden had de krijgsgevangen officieren doen inzien dat de lijsten van de OTAD, de dienst van generaal Keyaerts die zich aanvankelijk ook toelegde op de repatriëring van de krijgsgevangen officieren naar België, niets meer uithaalden. Het vertrek van 120 Vlaamse officieren naar Luckenwalde in december '40 en de berichten uit dit kamp zetten kwaad bloed bij de in Rotenburg achtergebleven officieren. Het was immers bekend, dat Luckenwalde slechts een etappe op de terugweg naar België was. De stemming in de kampen veranderde. Er moest naar overtuigender middelen worden gegrepen. Vanuit het kamp te Rotenburg werd dan maar een petitie naar Hitler gestuurd, waarin de Rotenburgers zich ertoe bereid verklaarden aan de wederopbouw van hun land deel te nemen en op hun terugkeer naar België aan- | |
| |
drongen. Deze petitie werd door kolonel Terlinden, die hiermee overigens niet akkoord ging, aan alle krijgsgevangenen voorgelezen. De tekst begon met de woorden: ‘Noble chancelier Hitler...’
Toen ook in het kamp te Eichstätt de repatriëring uitbleef, besloot een groot aantal reserve-officieren, onder wie het parlementslid Jean Rey, in maart '41 een petitie naar de koning te sturen, waarin zij op hun vrijlating aandrongen. Hoe langer hoe meer begon men zich inderdaad in de kampen benadeeld te voelen tegenover diegenen, die in België waren gebleven of erin geslaagd waren door allerhande voorspraak uit de kampen naar huis terug te keren. Of er antwoord van het Hof kwam is vooralsnog niet bekend. Wel staat het vast, dat een aantal jonge reserveofficieren twee maanden later aan Hitler een petitie zond om in België binnen het kader van ‘een nieuwe ekonomie’ ingezet te worden. Zij verplichtten zich ertoe de wapens tegen Duitsland niet op te nemen en geen sabotage te plegen.
Jean Rey had de scherpe hoeken van de oorspronkelijke petitie wat bijgeschaafd. Op deze petitie werd nooit een antwoord ontvangen.
Een aantal Belgische legerofficieren in het kamp te Eichstätt had zich trouwens reeds tijdens 1940 laten opmerken. O.l.v. kolonel Adam, hoogleraar aan de Koninklijke Militaire School, werden inderdaad van juli '40 af in besloten kring lessen en voordrachten gehouden, die afgestemd waren ‘op een onafwendbare hernieuwing’. In augustus '40 gaf kolonel Dendal een voordracht over ‘de ramp van de meidagen '40’, waarin hij het erover had dat Groot-Brittannië België had verraden. Bij andere gelegenheden lichtte een Duitse dr. Bisschop de nationaal-socialistische leer toe. Ook in het kamp te Wolfsberg werd in dezelfde periode door reserve-luitenant Clemens een voordrachtenreeks ingericht, waarbij met lof over het nationaal-socialisme werd gesproken.
| |
Naar het Waals Legioen?
Doch het bleef niet bij petities aan Hitler. Na het uitbreken van de oorlog met Rusland de 22ste juni 1941 vroegen enkele van de 420 à 430 in het kamp te Rotenburg aanwezige officieren de Duitse kampoverheid inlichtingen nopens inzet aan het Oostfront. Zij zouden als voorwaarden hebben gesteld dat zij in Belgische uniform en onder Belgisch kommando in Finland zouden worden ingezet. Na de oorlog zullen zij wat gelukkig zijn geweest, dat het Duitse opperbevel met rechtstreekse aanwervingen niet instemde: de aanwervingen moesten via de Rexistische formaties in België gebeuren. Hoe het met de opvattingen van sommige hoge officieren gesteld was, blijkt o.m. uit het feit dat te Prenzlau generaal Van den Bergen, gewezen hoofd van de algemene legerstaf, de 18de juli 1941 op verzoek van de Duitse kampoverheid bereid was volgend dagorder in het kamp te laten uithangen: ‘De officieren, die onder voorbehoud van goedkeuring door de koning, zich in het Waals Legioen wensen in te lijven, kunnen zich morgen te 15 u. bij mij aanmelden’. De uitdrukking ‘onder voorbehoud van goedkeuring door de koning’ was door Van den Bergen zelf ingelast. Op het vastgestelde uur hebben zich 51 Belgische officieren bij de generaal aangemeld. Werden zij niet ingelijfd, omdat zulks in België via Rex moest gebeuren, dan was alleszins bij deze officieren de bereidheid daartoe aanwezig.
| |
Een verbindingsdienst voor de krijgsgevangenen: ‘Ik denk aan U!’
De overbrenging in maart '41 naar het kamp te Prenzlau had alle krijgsgevangen beroepsofficieren alle hoop op een spoedige repatriëring ontnomen. Daarom werd in België door de OTAD besloten een verbindingsdienst op te richten, die de krijgsgevangenen in de kampen zou kunnen opzoeken. Met hetzelfde doel nam koning Leopold begin '42 het initiatief een delegatie van de OTAD samen te stellen, met instemming van het Duitse Ministerie voor Buitenlandse Zaken. Zij werd de ‘Kommissie 't Serclaes’ genoemd naar de naam van kommandant graaf de 't Serclaes de Wommersom. Zij omvatte voorts majoor Theis, luitenant André de Callataÿ, de zoon van een generaal, luitenantgeneesheer Van Doornick en nog enkele anderen. In juni '42 nam de kommissie haar intrek in het sjieke Adlon-hotel te Berlijn. Vandaar uit bezocht zij van juni '42 tot einde '43 geregeld de Belgische militairen in de Offizierenlager of
| |
| |
Oflags, en de Soldatenlager, de Stalags.
Volgens de officiële richtlijnen van het hoofd van de OTAD, generaal Keyaerts, had de kommissie 't Serclaes geen andere opdracht dan de morele en materiële toestand van de Belgische krijgsgevangenen in de Duitse kampen na te gaan en zo mogelijk deze te verbeteren.
Doch wij hebben reeds onderstreept, dat de OTAD achter de schermen tot doel had een vertrouwensrelatie tussen het Hof en de krijgsgevangen officieren tot stand te brengen en hun de politiek van Laken te verduidelijken. Welnu, de vertrouwensrelatie tussen de koning en de jongere krijgsgevangen officieren had een diepe schok gekregen door een gebeurtenis, die nochtans meestal als heuglijk mag bestempeld worden, nl. het tweede huwelijk van koning Leopold III.
Deze blijde gebeurtenis had in het kamp van Rotenburg een enorme opschudding veroorzaakt. Sommige officieren hadden tevoren reeds via hun echtgenote in België geruchten opgevangen over de reizen, die de vorst ondanks zijn krijgsgevangenschap had ondernomen, en over de diners in het koninklijk paleis, waar Belgische en Duitse officieren aanzaten. Ook het feit, dat ± 3000 Belgische officieren in België waren achtergebleven en door de OTAD werden betaald, had menig krijgsgevangen officier in Duitsland tot nadenken gestemd. Maar toen het nieuws van 's konings huwelijk met Liliane Baels in de kampen bekend geraakte, barstte de bom. Vooral de jongere officieren herinnerden zich nog het kaartje, dat hun nauwelijks één jaar tevoren via het Rode Kruis was toegezonden en waarop de vorst stond afgebeeld met de woorden ‘Ik denk aan U’. In hun barakken hadden zij alle portretten van de koning van de wand gerukt en door het venster naar buiten gekeild.
Daarom was het niet verwonderlijk, dat de OTAD-afvaardiging nadien in de kampen bepaald slecht en zelfs vijandig werd ontvangen. Zij werd ervan verdacht, dat zij in opdracht van het Hof kwam spioneren om te weten of de officieren nog koningsgezind waren. Het ordewoord was ‘De verklikkers zijn daar! Het is verboden met hen te spreken!’
Onvermijdelijk kwamen tijdens de bezoeken van de Kommissie 't Serclaes aan de kampen ook politieke vraagstukken ter sprake. Meer dan eens werden de vragen omtrent de gevoelens van de krijgsgevangen officieren tegenover de koning als onbetamelijk van de hand gewezen. Het bleef echter niet bij vragen stellen alleen. Bij het bezoek aan sommige kampen maakte luitenant de Callataÿ boodschappen van de koning en van Van Overstraeten aan de officieren over. Hierbij kwamen soms zelfs grammofoonplaten te pas. De afwijzende houding van een aantal officieren werd door de kommissie in verslagen als ‘republikeins’ bestempeld. Het eerste bezoek aan het kamp te Lübeck moet volgens de verslagen een ware ramp geweest zijn. De 13de oktober '42 werden de kommissieleden door de helft van de ongeveer 50 daar aanwezige officieren als verkochten en verraders nageroepen. Eigenaardig genoeg zijn het zulke verslagen die na de oorlog door generaal Van Overstraeten aan de Belgische overheid niet werden overhandigd. Doch gelukkig konden we de verslagen van kommissielid André de Callataÿ vinden. Hieruit blijkt ook dat de OTAD-afvaardiging bijzonder grote belangstelling had voor twee verschijnselen: ten eerste voor de echte of vermeende anti-royalistische en republikeinse manifestaties in enkele kampen; ten tweede voor de uitgesproken koningsgezinde groeperingen van Franstalige officieren die in de kampen waren ontstaan en die duidelijk een autoritair gezag nastreefden.
| |
De Dienaars van de Koning
Want benevens de reeds hogervernoemde Kring tot Nationale Hernieuwing o.l.v. Wanty, die enkel te Rotenburg heeft bestaan, werden in de andere kampen eveneens koningsgezinde bewegingen opgericht. In het kamp te Tibor bevond zich sedert de zomer van 1940 een aantal gewezen scouts verenigd rond de Brusselse advokaat Leon Van der Beken, die in de Franstalige katholieke scoutsbeweging een leidende rol had vervuld. Bij hen groeide de gedachte om na de vijandelijkheden de scoutsbeweging om te vormen tot één nationale jeugdbeweging, die de gehele Belgische jeugd zou omvatten, rechtstreeks ondergeschikt aan het gezag van dé chef, de enige leider: de koning, of zoals Van der Beken het formuleerde: ‘de geliefde, vereerde en onbetwiste chef, wiens bevelen moeten worden uitgevoerd om de enige reden, dat hij de leider is
| |
| |
die beveelt.’ De vorst zou persoonlijk de jeugdleiders aanduiden, die hem rechtstreeks en uitsluitend verantwoording zouden moeten afleggen. De beweging moest ook gevrijwaard worden van enige onderwerping aan een partij, zelfs aan de enige partij. Zowat in alle kampen ontstonden clans, die uiteindelijk in oktober '41 de benaming Cadets du Roi aannamen. Toen de Duitsers in 1942 het dragen van scoutsuniformen in België verboden, kwamen de Kadetten op hun stappen terug en namen sommigen ontslag.
In juli '42 richtte majoor Bedoret te Prenzlau een nieuwe kring op ‘Les Servants du Roi’, ‘De Dienaars van de Koning’, waarvan enkel jonge officieren lid konden worden. De leden werden trouwens voornamelijk onder de Kadetten van de Koning gerekruteerd, zodat vele officieren tegelijkertijd lid én van de Dienaars van de Koning én van de Kadetten van de Koning waren. De stichting van zulke kringen werd trouwens door het Hof aangemoedigd, zoals bleek uit een brief van een ordonnansofficier van de koning, majoor Gierts, die tijdens de openingszitting van de kring door Bedoret werd voorgelezen. De kring van Bedoret kende een groot sukses. In nauwelijks 14 dagen tijd waren er al 200 leden.
Volgens sommige buiten de kring staande, en volgens Bedoret ‘slecht geïnformeerde officieren’, ging het om een geheime beweging met de volgende politieke oogmerken:
1) van de Duitse overwinning gebruik maken om met zijn beweging in België een militaire regering te vormen en 2) de koning de leiding van deze regering in handen spelen. Dit alles werd evenwel door Bedoret ontkend. Hij ontkende evenwel niet, dat ‘de beweging royalistisch was, dat de leden zich evenzeer gebonden achtten door hun eed van trouw aan de koning als door hun plicht tot gehoorzaamheid aan de grondwet en de wetten van België’. Wegens die kritiek werd na enkele weken de benaming La Flamme, de Vlam, gekozen, tevens de titel van het maandelijks bulletin van de Kring, waarvan het aantal leden al tot 300 was opgelopen. Een paar citaten uit La Flamme zijn voldoende om de geestesgesteldheid van de kringleden te schetsen. In maart '43 stond in La Flamme te lezen: ‘De strijd, die door de parlementairen in het halfrond van de Kamers werd geleverd, is een strijd waarvan de verontwaardiging door de knieën ging zodra de drempel van de parlementaire bar werd overschreden’. En nog steeds La Flamme, in december '43: ‘Iedereen zal ongetwijfeld begrijpen dat in het weerzinwekkend geschil waarbij het leger, zinnebeeld van de natie, een tijdlang tegen deze natie of ten minste tegen een deel hiervan zou opgesteld zijn, voor iedereen angstwekkende gewetensproblemen zullen rijzen’. Inderdaad angstwekkend. En ten slotte: ‘Zijn wij vastbesloten blind te gehoorzamen aan de bevelen, hoe zwaar die ook mogen zijn, die ons worden gegeven door hem die het lot van het land in handen heeft?’ (nota bene: de koning) Dat alles werd Bedoret na de oorlog zwaar aangerekend. Nochtans had generaal Keyaerts op een protestnota van een verontwaardigde kavalerie-officier, die de vraag had gesteld of het toegelaten was
‘in koelen bloede de mogelijkheid van een burgeroorlog onder ogen te nemen’, geantwoord dat de werking van La Flamme met het tuchtreglement strookte. En had generaal Van Den Bergen bij de opheffing van La Flamme de 24ste oktober 1944 in de dagorder van het kamp zijn dankbetuigingen tegenover de leiders van de kring uitgesproken.
| |
Stoottroepen zullen het voor de koning klaren
De gedachten, die in La Flamme zó treffend werden vertolkt, leefden reeds lang te midden van sommige Belgische officierskringen. In de zomer van '43 werd een reorganisatie van de kampen doorgevoerd en werden alle beroepsofficieren te Prenzlau verzameld. Alzo kwam het zwaartepunt van de royalistische bewegingen in dit kamp te liggen. In '44 richtte aldaar de ons reeds bekende stichter van de ‘Kring tot Nationale Hernieuwing’, luitenant-kolonel Wanty, een nieuwe geheime kring van officieren op, waarvan slechts enkelen, onder wie kampkommandant Van der Veken, generaal Van Den Bergen, luitenant-kolonel De Vijver en majoor Bedoret het bestaan kenden. Volgens Wanty bestond het doel van deze groep erin bij de totale ineenstorting van het Derde Rijk en in het perspektief van een geallieerde overwinning, een aantal kavalerie-officieren zo snel mogelijk te repatriëren om nog vóór het vertrek van de verslagen Duitsers de orde te handhaven en de terugkeer van de koning, die inmiddels naar Duitsland zou zijn over- | |
| |
gebracht, te verzekeren. Het plan was zorgvuldig voorbereid. De groep wist dat zij in een Duitse kazerne tegenover het kamp wapens en vervoer konden vinden. Generaal Van Overstraeten was van dit plan via Wanty's echtgenote op de hoogte en liet de groep een som geld van 6.000 à 9.000 Reichsmark aan Wanty toekomen om tijdens de ‘raid’ eten te kopen.
Bij het opstellen van het plan werd gerekend op de bereidheid van andere officieren, onder wie sommigen, volgens Wanty, zelfs niet wisten dat zij van de stoottroep deel uitmaakten. Zij zouden echter op ‘het gepaste ogenblik’ worden ingeschakeld. Alles wijst erop, dat een dergelijk plan reeds vóór 1944 bestond en dat luitenant de Callataÿ van de OTAD-delegatie hierin een aanzienlijk aandeel had. Tijdens zijn bezoek aan het kamp te Fischbeck overhandigde de Callataÿ de 6de mei '43 aan luitenant André Haibe, de plaatselijke leider van de ‘Servants du Roi’, en aan luitenant Volckaerts een boodschap van generaal Keyaerts. Nadien noteerde Callataÿ in zijn verslag, dat zij de boodschap ‘goed hadden begrepen’ en ‘in die zin zouden handelen’. Tevens stelde de Callataÿ vast, dat vele officieren bevreesd waren voor het kommunisme en vroegen of men in België maatregelen nam om dit gevaar in te dijken. Tijdens een tweede bezoek van de Callataÿ aan Fischbeck bracht luitenant Haibe hem verslag uit over de voorbereidingen die waren getroffen voor de terugkeer van een reeks ‘energieke’ jonge officieren. Volgens Haibe zouden nog anderen worden gekontakteerd, zodat er ‘op het ogenblik van de aktie’ een 400-tal officieren bij het plan zouden betrokken zijn. Haibe wenste van de Callataÿ verdere richtlijnen te vernemen, o.m. over het ogenblik, waarop de ‘energieke officieren bij de aktie moesten betrokken worden’. Dit verhaal wordt in grote lijnen bevestigd door een naoorlogse getuigenis van Maurice Danse, toen substituut-krijgsauditeur, die in '43 eveneens te Fischbeck verbleef. Volgens Danse beloofde deze groep van 400 officieren na de Duitse ineenstorting
onmiddellijk naar België terug te keren om zich in ‘een blinde onderwerping’ ter beschikking van de koning te stellen.
Het lijkt onwaarschijnlijk dat in '43 met ‘terugkeer naar België’ nog de gewone vrijlating uit krijgsgevangenschap werd bedoeld, temeer omdat er sprake is van ‘het moment van de aktie’. Wij kunnen enkel veronderstellen, dat het hier ging, zoals in de plannen van kolonel Wanty, om een aktie met het oog op ordehandhaving en bescherming van de koning
| |
Staatsgreepplannen?
De notities van de Callataÿ stellen ons, hoe gebrekkig ook, in staat een beeld te vormen van de mate, waarin de OTAD en het Hof over de royalistische bewegingen in het kamp waren geïnformeerd. De leiders van de koningsgezinde groeperingen gaven aan de Callataÿ geregeld boodschappen voor de generaals Keyaerts en Van Overstraeten mee. Wanneer de Callataÿ erom vroeg, deelden zij hem eveneens mede welke officieren als koningsgezind stonden aangeschreven en welke niet.
De Callataÿ stelde echter nog andere vragen. In Fischbeck zou hij tijdens een bezoek aan bepaalde officieren gevraagd hebben hoeveel krijgsgevangen militairen bereid zouden zijn bij hun terugkeer in België de koning te volgen, zelfs wanneer de vorst inbreuk op de grondwet zou plegen. Dit was slechts enkele ingewijden bekend. Indien de Callataÿ deze vraag gesteld heeft, kan men veronderstellen dat hij dit niet uit eigen initiatief deed, maar wel op aanvraag van zijn oversten en opdrachtgevers, bijv. generaal Van Overstraeten of de koning zelf.
De gevolgen van deze vraag zijn echter verreikend: inbreuk op de grondwet plegen kon o.m. betekenen dat het parlementair-demokratisch regime afgeschaft en dat de koning ook de wetgevende macht werd toebedeeld. Of deze vraag inderdaad werd gesteld, en zo ja door wie ze geïnspireerd was, is echter niet met zekerheid te achterhalen. Wel noteerden wij dat de leiders van de royalistische bewegingen in de kampen zich afvroegen of er in België ook bewegingen bestonden, die tegen de ‘subversieve krachten’ zouden optreden. Dit betekende dat zij dit eventueel zelf wel wilden doen. Men is hierdoor ertoe gerechtigd te denken dat deze officieren in bepaalde omstandigheden ertoe konden gebracht worden de Belgische grondwet met de voeten te treden. De plannen van de kring Bedoret gingen trouwens ook in die richting. Alles wijst erop dat bewegingen zoals ‘Les Cadets du
| |
| |
Roi’ en ‘Les Servants du Roi’ relatief onschuldige aktiviteiten hadden, maar dat er naast en gedeeltelijk in de schoot van deze bewegingen, groepen bestonden, die duidelijk verder gingen dan scoutsaktiviteiten.
| |
‘Verzet? Une folie!’
Vele officieren hadden in de zomer van '43 ertegen opgezien naar het kamp van Prenzlau te worden overgeplaatst, dat zij ‘het kamp der generaals’ noemden. De houding van deze generaals getuigde inderdaad van kastegeest: zij hielden zich afzijdig van de nieuwkomers en organiseerden een zwarte markt met de speciale colli's van het Rode Kruis, waarop ze recht hadden. De jongere officieren vonden de houding van deze hoge officieren erg defaitistisch: zo groetten zij lagere Duitse officieren, terwijl een Belgisch generaal normaal enkel de militaire groet voor de koning brengt. Maar de oorsprong van deze defaitistische houding lag niet enkel bij de Belgische generaals. Want ook de OTAD-delegatie verstrekte richtlijnen, die het tegendeel van verzet waren. Want overmaken ‘dat er omtrent kollaboratie met de bezetter geen officiële richtlijnen waren gegeven en dat het iedereen vrij stond met de Duitsers samen te werken, ieder volgens zijn geweten’, kan moeilijk worden beschouwd als het aankweken van een geest van verzet. Ook de Callataÿ van dezelfde OTAD-kommissie had het nog in 1943 tegenover sommige krijgsgevangen officieren erover dat het Hof zich aan de vooroorlogse neutraliteitspolitiek hield, een ander manier om te zeggen, dat België niet langer met Duitsland in oorlog was. De OTAD, zijn leiding en opdrachtgevers stonden trouwens bij de Belgische verzetsleiders bepaald slecht aangeschreven, zoals bijv. bij generaal Ivan Gérard, een tijd lang bevelhebber van het Geheim Leger. Zo schreef deze verzetsleider, dat de Belgische militairen zich terdege ervan bewust waren, dat de oprichting van de OTAD de gedroomde kans was geweest om generaal Keyaerts, de intieme vriend van generaal Van Overstraeten, naar België terug te
halen. Drie leiders van het gewapend verzet hebben na de oorlog de OTAD ervan beschuldigd dat deze gedurende de oorlog een defaitistische houding had gepredikt, dat de OTAD Belgische militairen had verboden tot het verzet toe te treden en dat diezelfde OTAD ongunstige dossiers had aangelegd over de officieren, die in het verzet stonden.
Niet alleen de persoon van Keyaerts maar tevens zijn houding tegenover het verzet, werd door sommige Belgische militairen en weerstanders betwist. Zo zou Keyaerts in maart '43 aan Gérard hebben meegedeeld, dat voor hem gewapend verzet gelijkstond met ‘une folie’. Volgens Gérard was het een algemeen bekend feit, dat generaal Keyaerts en het hoofd van de militaire verzetsgroepen, kolonel Bastin, elkaar niet konden luchten. Bastin opereerde in overleg met de Belgische regering te Londen, terwijl Keyaerts in België de steun genoot van hen, ‘die mordicus de mening waren toegedaan dat de oorlog ten einde was, dat de Belgische regering te Londen niet langer bestond en dat enkel de sekretaris-generaal (Plisnier van Financiën, n.v.d.r.) en de koning de bevelen gaven’.
| |
‘OTAD? Stop, fini!’
Toen de leiding van de OTAD de 7de januari '44 door de Duitsers werd aangehouden en naar het kamp van Prenzlau werd overgebracht, gebeurde dit volgens sommige krijgsgevangen officieren op het eigen verzoek van Keyaerts en Goethals bij de Duitse militaire bevelhebber von Falkenhausen, om, mogelijk op aanraden van het Hof, het blazoen van de OTAD bij het verzet een beetje op te poetsen. Volgens de OTAD-leiding waren de klandestiene verzetsaktiviteiten, welke deze dienst reeds gedurende drie oorlogsjaren zou hebben gevoerd, de oorzaak van haar deportatie naar Prenzlau. Het weze toegelaten hierbij de vraag te stellen waarom Keyaerts en Goethals, indien zij werkelijk aan verzet hadden gedaan, naar een krijgsgevangenenkamp en niet, zoals andere opgepakte militaire verzetsstrijders, naar een koncentratiekamp werden overgebracht. De arrestatie van de OTAD-leiding geschiedde trouwens zonder de tussenkomst van de Sicherheitspolizei en de arrestanten kregen alle tijd om hun koffers te pakken. Alvorens zij naar Duitsland in een eerste-klastreinwagon
| |
| |
werden weggevoerd, gaven Keyaerts en Goethals aan kommandant Tilmans de toelating om met de Belgische overheid te Londen kontakt op te nemen. Tilmans werd vooral op het hart gedrukt de werking van de OTAD volledig en voorgoed stil te leggen (‘Stop! Fini'!’) Verzetsleider Gérard stelde vast dat met de wegvoering van Keyaerts en Goethals de voornaamste rem op de weerstand in België was weggevallen en dat de overige leden van de OTAD met de Belgische weerstand begonnen aan te pappen.
Het onthaal, dat Keyaerts en Goethals bij hun aankomst te Prenzlau te beurt viel, was trouwens weinig enthousiast, om het op zijn zachtst te zeggen. Een krijgsgevangen officier te Prenzlau getuigde, dat zij ‘werden uitgejouwd als verraders, die 4 jaar lang te Brussel in de kaas hadden gezeten’.
| |
De politiek van het minste kwaad?
Het minste wat mag gezegd worden is dat de OTAD het verzet onder de militairen zeker niet heeft aangemoedigd. Had Keyaerts zulks wel gedaan, dan had hij volgens de verklaringen van verzetsleider generaal Gérard niet meer recht in de ogen van von Falkenhausen kunnen kijken. Waaruit nogmaals blijkt, dat de politiek van het minste kwaad ook vaak deze van de minste weerstand is geweest. Er is echter meer.... Toen een beroepsadjudant van het Belgisch leger, die gedurende enkele maanden bij de OTAD te Brussel in dienst was geweest, zijn oversten kolonel Goethals en generaal Van Daele ging raadplegen i.v.m. zijn voornemen om met het eerste kontingent Waalse vrijwilligers de 8ste augustus '41 naar het Oostfront te vertrekken, kreeg hij van generaal Van Daele te horen dat het een uitstekende idee was aan het Oostfront te gaan vechten ‘pour 1e bien de la Belgique’. Volgens kolonel Goethals zouden de Duitsers vast en zeker winnen.
Volgens majoor Franz Hellebaut zou de OTAD evenmin afkeurend hebben gestaan tegenover het vertrek van Belgische militairen naar het Oostfront. De verantwoordelijkheid voor deze stelling laten wij geheel bij hem berusten, bij deze zoon en kleinzoon van twee Belgische luitenanten-generaal, die tevens minister voor Landsverdediging zijn geweest. Een beroepsofficier, die nog in juli '44, na meer dan 4 jaar opsluiting in een krijgsgevangenkamp o.m. te Prenzlau, naar het Oostfront trok om er zijn belofte na te komen tegenover een andere Belgische beroepsofficier, Lucien Lippert, de kommandeur van het Waals Legioen, dat wanneer deze zou sneuvelen, Hellebaut zijn plaats zou innemen. Lippert sneuvelde in het Russische Tsjerkassy en Hellebaut kwam ook dan nog zijn belofte na. Toen majoor Hellebaut na zijn toetreding tot de SS-Stormbrigade Wallonië nauwelijks een paar maanden vóór de bevrijding eerst nog voor een 14-tal dagen met verlof naar België kwam, vroeg hij de OTAD om een verlof zonder wedde voor zes maanden uit het Belgisch leger. Door de opvolgers van Keyaerts en Goethals werd hem dit verlof zonder enige moeilijkheid toegestaan. Zijn verlof zonder wedde kon zelfs na zes maanden nog verlengd worden. Bovendien werd bij de OTAD voor intern gebruik nog aangestipt, dat Hellebaut zijn rechten op bevordering behield en dat hij beter een andere soort verlof had aangevraagd, die hem nog meer voordelen had verzekerd. Het feit, dat de OTAD toen, juli'44, nog een verlof zonder wedde heeft toegestaan bij Hellebauts vertrek naar het Oostfront, heeft Hellebaut als een goedkeuring van zijn zware beslissing beschouwd.
| |
De boottrekkers van de Wolga
De geestesgesteldheid tegenover de ontwikkeling van de oorlogsgebeurtenissen, de oorlogskansen en de oorlogvoerenden heeft in de kampen bij een aantal krijgsgevangen Belgische officieren in Duitsland al een even grote ommezwaai gemaakt als zulks bij sommige anderen, buiten de kampen, het geval is geweest. Van eind 1943 af luisterden de jonge officieren te Prenzlau klandestien naar de B.B.C en aan de hand van de Engelse nieuwsberichten werd om de twee uren in de waszaal een communiqué voorgelezen. Wie daar niet aanwezig was, werd door de Engelsgezinde officieren op een zwarte lijst gezet. De niet-Engelsgezinden legden op hun beurt een lijst aan met namen van hen ‘die hun het leven zuur maakten’. Volgens majoor Hellebaut was het te Prenzlau ‘verklikking aan alle kanten’.
| |
| |
Nog in maart '45 begaf Hellebaut, toen Sturmbannführer (kolonel) bij de Waffen-SS, zich naar het kamp te Prenzlau, dat op dat ogenblik nauwelijks 30 km van het front was verwijderd. Uit vriendschap voor zijn gewezen kollega's-Belgische officieren wilde hij pogen hen uit de handen van de Russen te houden en hen naar het Westen te doen overbrengen. Dat er heel wat veranderd was kon hij duidelijk merken, toen hij bij de Duitse kampkommandant aanbelandde.
Die vertelde hem, dat hij de Belgische officieren wel naar het Westen wilde sturen, maar dat deze het hele kamp vol rode vlaggen hadden gehangen en steeds maar ‘De Boottrekkers van de Wolga’ zongen om het aanrukkende Rode Leger te verwelkomen. Toen Hellebaut een 5-tal bevriende officieren één voor één in een kantoortje bij zich liet roepen om hen te overreden mee naar het Westen te trekken, reageerden deze officieren, toen zij het vertrek betraden, precies alsof zij Hitler in levende lijve hadden gezien. Luid protesterend (‘Ah non, Franz, pas question!’) verlieten zij de barak zonder dat Hellebaut ook maar de kans kreeg om de zaak uiteen te zetten. Bij het naderen van de Sovjets werden de meer dan 2.000 Belgische officieren in het kamp te Prenzlau door de aftrekkende Vlaamse en Waalse Waffen-SS-ers de vrije keuze gelaten: zij konden meegaan of ter plaatse op de Russen wachten. Volgens Hellebaut trokken verscheidene honderden, hoofdzakelijk jongere officieren met de Vlaamse en Waalse Waffen-SS-ers mee, want er lagen honderden kilometers, meestal te voet, te wachten alvorens het Westen in het zicht zou zijn.
Vele officieren hadden volgens de Oostfrontstrijders hele stapels mondvoorraad bij, sigaretten, boter, chokolade en echte bonenkoffie, allemaal lekkers dat deze in geen maanden meer hadden gezien. Een aantal Waalse krijgsgevangenen uit een Stalag in de buurt van Königsberg geraakte in dezelfde periode bij een afdeling van het Waalse legioen verzeild en was bereid om in de rangen van de Waffen-SS te treden. Zij trokken zelfs het Duitse uniform aan maar ... behielden de Belgische muts met de kwast! Maar vechten zat er voor hen niet meer in. De Russen hadden Berlijn reeds veroverd en van Hitler restte toen niets meer dan een hoopje verkoolde beenderen. De Belgische legerofficieren die in het kamp van Prenzlau waren achtergebleven om de komst van de Russen te verbeiden, werden inderdaad door hen bevrijd. Zij maakten daarna nog bijna een wereldreis alvorens thuis te geraken: per trein naar Odessa in Rusland, dan per schip naar Kairo en vandaar naar Marseille om ten slotte na een eindeloze tocht in België te belanden. Het einde van de strijd betekende voor tienduizenden krijgsgevangenen in Duitsland het einde van jaren opsluiting en afzondering van al hetgeen hun lief was. Het was overal één uitbarsting van vreugde. Voor hun Duitse bewakers waren het toen begrijpelijkerwijze minder gelukkige dagen. |
|