| |
5 De gekroonde republiek: de naoorlogse koningskwestie
De 11de augustus 1951 deed koning Leopold III definitief troonsafstand ten voordele van zijn meerderjarige zoon Boudewijn. Hiermee kwam een einde aan de koningskwestie, die meer dan vijfjaar lang het naoorlogs politiek leven in België had beheerst, om niet te zeggen vergiftigd.
Hoe was het zover gekomen?
Reeds tijdens de Duitse bezetting stond het vast, dat Leopold III na de oorlog op zijn minst een betwiste vorst zou worden. Maar doordat de koning de 7de juni 1944, daags na de geallieerde landing in Normandië, op bevel van Hitler naar Duitsland was weggevoerd, was hij bij de bevrijding van België in september 1944 dé grote afwezige. Niemand in België wist waar hij zich bevond. Ook de regering Pierlot niet, die tijdens de
| |
| |
eerste dagen van september 1944 enigszins schoorvoetend uit Londen te Brussel terugkeerde. Vanuit Londen had de Belgische regering herhaaldelijk op verzoening met de koning aangestuurd, evenwel niet zonder bepaalde voorwaarden te stellen. Maar de verzoeningsbereidheid was er alleszins van regeringszijde, veel minder of helemaal niet vanwege de koning. Zulks was nog ten overvloede gebleken uit zijn ‘Politiek testament’ (zie p. 64 en 68), waarvan Pierlot en de minister voor Buitenlandse Zaken Spaak daags na hun terugkeer uit Londen kennis kregen. Nochtans heeft de regering Pierlot het ‘Politiek testament’ niet willen uitbuiten. In september 1944 hield Pierlot een toespraak in het parlement, waarin hij integendeel het voornemen aankondigde de koning opnieuw al zijn grondwettelijke rechten te laten uitoefenen, van zodra de vorst uit Duitse gevangenschap zou bevrijd zijn.
In afwachting daarvan werd Leopolds jongere broer Karel de 20ste september 1944 tot prins-regent aangesteld. In maart 1945 werd koning Leopold met zijn gezin door de Duitsers naar Strobl, bij Sankt-Wolfgang in Oostenrijk, overgebracht. Daar werd hij de 7de mei 1945 door de Amerikanen bevrijd. Maar nog vóór zijn bevrijding was het reeds duidelijk geworden, dat zijn eventuele terugkeer in het land tot politieke moeilijkheden zou leiden. De kommunistische partij was onvoorwaardelijk tegen zijn terugkeer op de troon gekant. Ook het socialistisch partijbureau sprak zich de 2de mei 1945 voor troonsafstand uit, en een week later deed het socialistisch vakverbond, het A.B.V.V., hetzelfde. De liberalen waren verdeeld, maar waren zeker geen onvoorwaardelijke verdedigers van Leopold III. Enkel de katholieke partij, de C.V.P. en de kristelijke vakbond wilden zijn onvoorwaardelijke terugkeer. De C.V.P. was bijgevolg de enige uitgesproken koningsgezinde partij in de regering Van Acker, die aan het bewind was op het ogenblik, waarop de koning bevrijd werd.
In deze omstandigheden begaf eerste-minister Van Acker zich de 9de mei 1945 naar de koning te Strobl, samen met de prins-regent en enkele ministers. Van Acker vertrok met de eerlijke bedoeling de terugkeer van de koning mogelijk te maken, maar was tegelijk ervan overtuigd dat zulke terugkeer niet zonder moeilijkheden zou verlopen. Alleszins moest Leopold volgens Van Acker een radiotoespraak houden, waarin de koning hulde aan de geallieerden en aan het verzet zou brengen. De koning stemde hiermee in. Tevens vroeg Van Acker, dat de koning zich van sommige van zijn medewerkers zou ontdoen. Hoogstwaarschijnlijk werden hiermee generaal Van Overstraeten en 's konings sekretaris Capelle bedoeld, wier optreden tijdens de bezetting wegens hun kontakten met kollaboratiekringen fel betwist werd. De koning beloofde dat hij dit zou onderzoeken. Uit de besprekingen met Van Acker en de andere ministers deed de koning echter de indruk op dat de regering hem eigenlijk van de troon weg wilde, maar dat zij zelf hiervoor niet de politieke verantwoordelijkheid wilde dragen. Verscheidene ministers, onder wie Spaak, zouden hem hebben aangeraden voorlopig niet terug te keren, en ook nog ‘andere personaliteiten’ te raadplegen. Wat er ook van zij, en ondanks het feit dat Van Acker twee lege autovoertuigen had meegenomen om zelfs de onmiddellijke terugkeer van de koning niet uit te sluiten, keerden de eerste-minister en zijn kollega's na enkele dagen zonder de koning naar Brussel terug. Officieel bleef de koning om gezondheidsredenen in Oostenrijk, en volgens een latere verklaring van Van Acker was de koning inderdaad ziek, maar had hij ook aan Van Acker verklaard: ‘Er is geen sprake van, dat ik binnen een maand naar België terugkeer’.
Begin juni '45 reisde Van Acker opnieuw naar Leopold III, deze maal naar Augsburg, waar de koning in het Amerikaans hoofdkwartier verbleef. Van Acker maakte er gewag van het feit, dat ook de Britten en de Amerikanen tegen de terugkeer van de koning gekant waren. Dat de Britten niet erg met koning Leopold waren opgezet, is begrijpelijk: de hele oorlog door had hij vastgehouden aan een neutraliteitspolitiek, die regelrecht tegen de Britse politiek en tegen deze van de door de Britten gesteunde Belgische regering Pierlot inging. Bovendien had de koning de geallieerden, dus ook de Britten, opvallend koel behandeld in zijn ‘Politiek testament’, dat ook voor hen bestemd was, en waarvoor Churchill slechts bittere kommentaren overhad. Reeds alvorens de koning door de Amerikanen bevrijd was, hadden de geallieerde eenheden, die in Europa voortvochten, de richtlijn ontvangen de koning, van zodra hij zou bevrijd zijn, ter plaatse te houden. Het hoeft dan ook niet te verwonde- | |
| |
ren, dat het vliegtuig, waarom de koning onmiddellijk na zijn bevrijding bij de Amerikanen had verzocht om naar België terug te keren, hem werd geweigerd. Er was dus niet enkel binnenlandse, maar ook buitenlandse oppositie.
Intussen hadden àlle leden van de omgeving van de koning ontslag ingediend. Voor het eerst dook nu een nieuwe figuur rond de koning op: Jacques Pirenne, een zoon van de bekende historicus Henri Pirenne, en zelf hoogleraar in de geschiedenis aan de Université Libre de Bruxelles. Jacques Pirenne was in de jaren '20 bij allerlei rechtse initiatieven betrokken, en weigerde in 1936 slechts na enig aarzelen een zetel als gekoöpteerd senator voor Rex. In Vlaamsvoelende kringen stond hij niet zo best aangeschreven. Hij behoorde immers na de eerste wereldoorlog tot de oprichters van de uitsluitend Franstalige Ecole des Hautes Etudes te Gent, die als tegengewicht moest dienen voor de nochtans slechts gedeeltelijk vernederlandste Rijksuniversiteit. Bovendien had Pirenne in 1928, met de financiële steun van de industrieel Solvay, voor een gedeeltelijke publikatie van het archief van de Raad van Vlaanderen uit de eerste wereldoorlog gezorgd. Uit dit in Duitsland aangekocht archief was de kollaboratie van de Vlaamse aktivisten ondubbelzinnig gebleken. Pirenne kende koning Leopold reeds lang: Pirenne had hem als jonge prins geschiedenis onderwezen, en toen Leopold III in 1939 een nieuwe kabinetschef moest kiezen, zou zijn voorkeur naar Pirenne zijn uitgegaan. Maar toen werd het Louis Frédéricq, evenals Pirenne van liberalen huize.
Tijdens de tweede wereldoorlog verbleef Pirenne in Frankrijk en Zwitserland. Na het ontslag van de leden van de omgeving van de koning trad Pirenne als sekretaris van koning Leopold op. Pirenne was bijna 10 jaar ouder dan de koning, voor wie hij een onbegrensde verering koesterde. Vijf jaar lang heeft Pirenne in de koningskwestie een hoofdrol gespeeld. Hij is, als uitgever van een reeks publikaties ter verdediging van de koning, grotendeels verantwoordelijk voor de Leopoldistische versie van het optreden van de koning tijdens de bezetting, een versie, die niet met de werkelijkheid overeenstemt. Bij het opstellen van deze versie werd Pirenne aanzienlijk beïnvloed door graaf Capelle, die tot 1945 als sekretaris van de koning optrad.
De 14de juni '45 begaf eerste-minister Van Acker zich opnieuw naar Leopold III in Oostenrijk, deze keer op nadrukkelijk verzoek van de koning, en in gezelschap van Pirenne. Tijdens deze besprekingen kondigde de koning aan, dat hij op staande voet naar België wenste terug te keren. Volgens Van Acker moest die terugkeer toch enigszins voorbereid worden. De socialistische voorman stelde daarom de 18de juni als datum voor de terugkeer voor. Luidens het door Pirenne opgesteld verslag verklaarde Van Acker, dat hij zijn kollega's niet zou meedelen, dat de koning de 18de zou terugkeren. Hij zou hun enkel vragen zich de ganse dag ter beschikking te houden. Samen met de koning besprak Van Acker het ontwerp van troonrede, die de koning na zijn terugkeer vóór het parlement zou uitspreken. De tekst, die grotendeels door Pirenne was opgesteld, bleef opvallend koel over de regering Pierlot te Londen, maar bevatte toch een hulde aan de Belgische bevolking en aan de prins-regent, alsmede woorden van dank voor de geallieerden en het verzet. Ook werd uitleg verstrekt over het optreden van de koning tijdens de bezetting, uitleg die weliswaar niet met de werkelijkheid strookte, maar waarover Van Acker blijkbaar niet gestruikeld is.
De koning had dus aan nagenoeg alle door de regering gestelde voorafgaande voorwaarden voldaan, vermits ook de leden van zijn omgeving ontslag hadden ingediend. En nochtans besliste de ministerraad van de 16de juni 1945 onder voorzitterschap van de naar België teruggekeerde eerste-minister Van Acker, dat de regering de politieke verantwoordelijkheid voor de terugkeer van de koning niet op zich kon nemen. De regering Van Acker diende bijgevolg ontslag in en oordeelde dat zij zelfs de lopende zaken niet meer kon verzekeren, en bijgevolg ook de orde niet zou kunnen handhaven indien de koning zou terugkeren. Welke kink in de kabel was gekomen is tot op heden niet bekend. Druk van de geallieerden? Of nog meer: is Van Acker teruggekrabbeld onder druk van de groeiende oppositie tegen de koning, met inbegrip van zijn eigen partijbureau? Het is ook niet uitgesloten, dat politici, die tijdens de oorlog te Londen verbleven (Spaak bijv.), de koning kwalijk namen, dat hij in zijn ontwerp van troonrede de Belgische regering te Londen nog steeds bleef negeren.
Het was alleszins duidelijk, dat de tegenstellingen omtrent Leopold III scherper waren ge- | |
| |
1
2
3
4
5
6
7
(1) Prinses Liliane met de kleine prins Alexander in Duitse gevangenschap (1945).
(2) en (3) Koning Leopold (links, met Amerikaanse officieren) onmiddellijk na zijn vrijlating in mei '45.
(4) De kommunistische partij en de ‘Rode Vaan’ behoorden tot de onvoorwaardelijke tegenstanders van koning Leopold.
(5) Van oktober '45 tot juli '50 verbleef koning Leopold te Pregny in Zwitserland. De koning in gezelschap van zijn naoorlogse sekretaris Jacques Pirenne, die een belangrijk aandeel heeft gehad in de Leopoldistische versie van het optreden van de koning tijdens de oorlog.
(6) In juni '45 namen alle leden van de koninklijke omgeving ontslag. Sommigen onder hen ontmoetten nadien nog de koning te Pregny. Links de gewezen privé-sekretaris van de koning, Willy Weemaes; rechts generaal Tilkens, gewezen hoofd van het Militair Huis.
(7) Een andere hoofdakteur uit de koningskwestie, Gaston Eyskens, eerste-minister van 1949 tot maart 1950, aan de ontbijttafel met zijn echtgenote.
| |
| |
8
9
10
11
12
13
14
15
Tussen 1945 en 1950 werd koning Leopold door vurige voorstanders (8-9) op de handen gedragen, en door even vurige tegenstanders (10-11) aangevallen. P.-H. Spaak (10) stond hierbij vooraan.
(12) In de vroege morgen van de 22ste juli 1950 keerde koning Leopold uit zijn Zwitserse ballingschap terug. Rechts van hem de grootmaarschalk van het Hof, prins Amaury de Mérode.
(13-14) Na de terugkeer van de koning braken hevige onlusten uit. In nagenoeg één week tijd stelde de Staatsveiligheid meer dan 50 aanslagen met springstoffen vast.
(15) Om een burgeroorlog te vermijden, droeg koning Leopold in augustus '50 de macht aan zijn oudste zoon, kroonprins Boudewijn, over.
| |
| |
16
17
18
19
20
21
Het privé-leven van koning Leopold gaf vooral tijdens de koningskwestie aanleiding tot heel wat kommentaar. (16) Prinses Liliane met de pasgeboren prins Alexander in het kasteel van Laken in 1942. (17) Vader Leopold en zoon Alexander rijden allebei per auto. (18) Zowel prinses Liliane als koning Leopold (19) waren verzot op golfspelen. (20) De jonge Liliane Baels (tweede van rechts), met v.l.n.r. vader Hendrik Baels, toen goeverneur van West-Vlaanderen, prins Boudewijn, prinses Joséphine-Charlotte en moeder Baels.
(21) Terug van een reis: ex-koning Leopold, de jonge koning Boudewijn met zijn stiefmoeder, prinses Liliane, en prins Alexander.
| |
| |
worden. Van juli '45 af oordeelde Van Acker, dat troonsafstand onvermijdelijk was geworden. Kwam die er niet, dan zou een openbaar debat in het parlement over het optreden van de koning gehouden worden. Intussen was nl. het verslag bekend geworden, dat door de tolk Paul Schmidt was opgesteld over het onderhoud, dat de 19de november 1940 te Berchtesgaden tussen Hitler en Leopold III had plaatsgevonden. Uit dit verslag bleek duidelijk, dat de koning toen ervan uitging, dat Duitsland de oorlog op het vasteland had gewonnen, en dat de vorst Hitler had gevraagd of deze na de oorlog de zelfstandigheid van België in een door Duitsland gedomineerd Europa kon waarborgen. In de bevrijdingsroes van 1945, en op een ogenblik waarop de eerste gruwelen over de koncentratiekampen bekend werden, leek zulks voor velen ronduit een schande. In de ogen van heel wat Belgen had de koning zich politiek onmogelijk gemaakt.
De 14de juli 1945 schreef de koning aan de regent, dat hij zich bij de resultaten van een volksraadpleging zou neerleggen. In klare taal: voorlopig weigerde Leopold af te treden. Het antwoord van de regering was kort en duidelijk: in de Kamer werd een openbaar debat gehouden over het optreden van de koning, ook tijdens de bezetting - een debat, waarbij eerste-minister Van Acker de koning niet meer spaarde. Van Acker bracht aan de hand van Duitse getuigenissen enkele feiten over de ontmoeting Hitler-Leopold aan het licht. De eerste-minister werd nu de schietschijf van de voorstanders van de koning, die de vorst verdedigden met het argument: ‘Een Duitse getuigenis is een verdachte getuigenis’. Zij waren evenwel niet zo kritisch als zulke getuigenis ten voordele van de koning sprak.
De 19de juli '45, daags vóór het kamerdebat begon, werd een wet goedgekeurd, waarin bepaald werd, dat enkel het parlement kon beslissen wanneer de onmogelijkheid om te regeren voor de koning zou ophouden. Sinds de 28ste mei '40 bevond de koning zich in die onmogelijkheid, omdat hij krijgsgevangene was. Maar in juli '45 was hij dat niet meer. En toch kon hij toen niet terugkeren, precies omdat hij zich in de ogen van de parlementaire meerderheid politiek onmogelijk had gemaakt.
In augustus '45 vormde Achiel Van Acker een nieuwe regering, bestaande uit socialisten, liberalen, kommunisten en enkele leden van de Union Démocratique Belge, een travaillistische kristelijke demokratische formatie, die zich van de katholieke partij had afgescheurd. Een regering dus die bepaald niet Leopoldistisch was, want de enige partij die de koning bleef verdedigen en zich met een volksraadpleging akkoord kon verklaren, de CVP-PSC, bevond zich in de oppositie. Vooral de socialisten legden de nadruk erop, dat Lepold III nog slechts ‘de koning van één partij’ was, en dat de troonsafstand zich opdrong. Maar de liberale sekretaris van de koning, Jacques Pirenne, oordeelde het gevaarlijk dat Leopold nog slechts door één opiniegroep verdedigd werd. Aldus, zo meende Pirenne, kon Leopold III inderdaad niet langer de koning van alle Belgen blijven. Bijgevolg vatte hij met de steun van de industrieel Solvay het plan op een wig te drijven in de liberale partij, die zich hoe langer hoe meer anti-Leopoldistisch was gaan opstellen. Met dit doel financierde Solvay een nieuw dagblad ‘L'Occident’, dat in 1946 verscheen, en dat mede door Pirenne werd geleid. Opzienbarende resultaten leverde het niet op, maar het liet wel blijken dat niet alle liberalen tegen de koning waren.
In oktober 1945 vestigde koning Leopold zich met zijn gezin te Pregny in Zwitserland. Bij die gelegenheid richtte hij een boodschap tot de Belgen, waarin hij herhaalde, dat hij zich aan een volksraadpleging wilde onderwerpen. De eerste naoorlogse verkiezingen vonden pas in februari '46 plaats. Het meest spektakulair kenmerk hiervan was de enorme vooruitgang van de kommunisten: op een totaal van 202 kamerzetels behaalden zij er 23, en werden aldus de derde partij in het land, na de C.V.P. (92 zetels) en de B.S.P. (69 zetels), maar vóór de liberalen met slechts 17 zetels. Sinds september '44 waren reeds kommunisten in de regering opgenomen, en het lijdt geen twijfel dat zij tijdens de koningskwestie voor de socialisten de rol van een zweeppartij hebben vervuld.
De kommunisten aarzelden ook niet de voorstanders van de koning als reaktionairen en neofascisten af te schilderen. De vurigste Leopoldisten waren inderdaad te vinden in groeperingen, waarvan de leden vóór en tijdens de oorlog niet zelden autoritaire opvattingen waren toegedaan. Zo bijv. de Nationale Koningsgezinde Beweging, een verzetsorganisatie, die alleszins tijdens de bezetting een rechts-autoritair pro- | |
| |
gramma verdedigde. Zo bestond de redaktie van het ultra-Leopoldistische blad ‘Septembre’, dat mede door baron de Launoit werd gefinancierd, grotendeels uit gewezen leden van het vooroorlogs extreem-rechts Nationaal Legioen. Maar het staat anderdeels vast, dat onder de verdedigers van de koning, met name binnen de C.V.P.-P.S.C. ook heel wat overtuigde demokraten voorkwamen.
De C.V.P., de enige partij die de terugkeer van koning Leopold op de troon wenste, zal tot 1950 ernaar streven in het parlement de absolute meerderheid te behalen. Tot zolang bleef de koningskwestie hangend. In maart 1947 was Paul-Henri Spaak de eerste-minister geworden van een socialistisch-katholiek kabinet. Zoals in andere Europese landen waren de kommunisten uit de regering verdwenen. In september '47 nam Spaak schriftelijk kontakt met de koning op. Spaak wilde nu naar een vredelievende oplossing streven: noch volksraadpleging, noch onmiddellijke troonsafstand. Maar de koning hield aan een volksraadpleging vast. Als die hem geen ‘onbetwistbare meerderheid’ zou opleveren, zou hij aftreden. Maar hij liet na die meerderheid in cijfers om te zetten, waarop de socialisten precies aandrongen.
Slechts in oktober 1949, toen een katholiek-liberale regering onder leiding van Gaston Eyskens was gevormd, liet de koning weten, dat hij zou aftreden, indien hij minder dan 55% van de stemmen zou behalen. De regering-Eyskens was ertoe bereid de volksraadpleging te organiseren. De 27ste oktober '49 werd in de Senaat, waar de C.V.P.-P.S.C. nu over de absolute meerderheid beschikte, de wet goedgekeurd waardoor een volksraadpleging mogelijk werd.
Deze werd zondag de 12de maart 1950 gehouden. Aan alle meerderjarige mannen en vrouwen werd de vraag gesteld of koning Leopold volgens hen als regerend vorst mocht terugkeren. 57,68% van de bevolking antwoordde hierop bevestigend. De koning had dus meer dan de door hem gestelde grens van 55% behaald. Maar de verdeling van de stemmen over de landsgedeelten zorgde voor nieuwe problemen: 72% van de Vlamingen stemden voor de koning, maar in Wallonië werden slechts 42% ja-stemmen geteld. Ook in het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde haalde de koning geen meerderheid (48%). De verdeeldheid betrof evenwel niet enkel Vlamingen en Walen. 21 van de 30 kiesarrondissementen, waarin de koning de meerderheid had behaald, waren overwegend agrarische en weinig geïndustrialiseerde gebieden. De 9 arrondissementen, waarin hij geen 50% van de stemmen had bekomen, waren precies de sterk geïndustrialiseerde gebieden op de as Luik-Charleroi, waar overal de socialistische partij en vakbond en in mindere mate de kommunisten sterk stonden. Zelfs in Vlaanderen, waar de koning in het algemeen beschouwd op een ruime meerderheid kon bogen, was het verschil tussen industrie- en landbouwgebieden duidelijk merkbaar. De veel verspreide mening, dat de koningskwestie door de kommunautaire tegenstellingen werd gedomineerd, dient bijgevolg genuanceerd. Want ook de tegenstelling tussen links en rechts heeft bij de keuze vóór of tegen de koning een aanzienlijke rol gespeeld.
Na de volksraadpleging stond eerste-minister Eyskens voor zware problemen. Niet alleen had zij scherpe tegenstellingen aan het licht gebracht, maar bovendien dienden de liberalen in de regering Eyskens kort na de volksraadpleging ontslag in. Zij waren geen voorstanders meer van een terugkeer van de koning zonder meer. Opnieuw werd de terugkeer van de koning geblokkeerd. Nadat Paul Van Zeeland vergeefs had getracht een nieuwe regering op de been te brengen, werden de 4de juni 1950 nieuwe verkiezingen gehouden. Die leverden voor de C.V.P.-P.S.C. de lang verhoopte absolute meerderheid in Kamer en Senaat op. Op een gezamenlijk aantal van 212 kamerzetels behaalde de C.V.P. er 108, waarvan bijna 2/3de in Vlaanderen, tegenover 77 voor de B.S.P., 20 voor de liberalen en 7 voor de kommunisten. Er was bijgevolg een sterke oppositie: tegenover de 108 katholieke kamerzetels stonden 104 zetels van socialisten, liberalen en kommunisten samen. En deze drie partijen waren alleszins tegen een onvoorwaardelijke terugkeer van de koning gekant.
In deze omstandigheden vormde de Waalse katholiek Jean Duvieusart een homogene C.V.P.regering, hoewel sommige Vlaamse C.V.P.-ers een Vlaams katholiek, Paul-Willem Segers, als eerste-minister hadden gewenst, omdat zulks hun een steviger waarborg voor de terugkeer van de koning leek. Onder de kortstondige regering-Duvieusart kende de koningskwestie haar ontknoping. Reeds vrijwel onmiddellijk na de
| |
| |
volksraadpleging waren de eerste sociale onlusten uitgebroken. De 22ste maart 1950 riep de socialistische vakbond een algemene staking uit. Te Luik belegde de socialistische gemeenschappelijke aktie een grote meeting met veelzeggende slogans. ‘Leopold III, zo luidde één van de leuzen, zal nooit meer de koning van de Walen en nog veel minder van de arbeiders zijn’. Na de verkiezingen van juni '50 nam het verzet tegen de koning nog toe. Begin juli braken in het Waalse steenkolenbekken stakingen uit. Enkele dagen later breidden zij zich tot de industriebekkens van Luik en Charleroi uit en de 15de juli '50 was een eerste 24-urenstaking gehouden.
Nochtans wilde de regering-Duvieusart ten minste een poging doen om de koning terug te brengen. Zonder veel enthousiasme echter. Bij een bezoek aan Pregny, de 25ste juni 1950, sprak Duvieusart met majoor Rombouts van het Militair Huis van de koning. Rombouts sprak de hoop uit, dat de koning spoedig naar België zou kunnen terugkeren, waarop Duvieusart antwoordde: ‘U gelooft nog in Sinterklaas!’ Niettemin keerde koning Leopold de 22ste juli 1950 naar België terug. Twee dagen vóór zijn terugkeer was door 197 C.V.P.-P.S.C.-parlementsleden en één enkele liberaal, Hilaire Lahaye, de onmogelijkheid om te regeren opgeheven, waarin de koning zich tot dan toe had bevonden. Intussen was in Wallonië tot de eerste sabotagedaden overgegaan. Tijdens de laatste dagen van juli '50 breidde de algemene werkstaking zich over het ganse land uit. In Waalse en socialistische kringen dook de gedachte aan een mars op Brussel op, waarbij een bestorming van het paleis te Laken niet werd uitgesloten. Ultra-Leopoldistische stoottroepen, zoals het Verbond L. III, bereidden zich van hun kant op een desnoods gewapende konfrontatie met de anti-Leopoldisten voor. Voor hen dienden de tegenstanders van de koning het internationaal kommunisme, terwijl sommige tegenstanders niet aarzelden de Leopoldisten en zelfs koning Leopold met het fascisme te vereenzelvigen.
In Waalse socialistische kringen werd zelfs aan de vorming van een voorlopige Waalse regering gedacht, die een Waalse republiek zou uitroepen, indien koning Leopold zou aanblijven. Als mogelijke eerste-minister werd aan Joseph Merlot gedacht, Buitenlandse Zaken zou naar Fernand Dehousse gaan, Sociale Zaken naar Arthur Gailly, Landsverdediging naar André Renard en Nationale Opvoeding naar Leo Collard. Deze socialistische kern zou dan worden aangevuld met enkele liberalen, kristen-demokraten en leden van de Waalse beweging. Bovendien dreigde de Waalse socialistische vakbondsleider André Renard ermee tot bedrijfsbezetting te doen overgaan, de steenkolenmijnen onder water te laten lopen en de hoogovens te doen stilleggen, alle maatregelen, die voor de Waalse industrie de doodsteek zouden betekend hebben.
Tijdens die laatste dagen van juli '50 heerste een ware staat van beleg om niet te zeggen een sfeer van burgeroorlog. De geplande mars op Brussel werd door de regering verboden. Minister voor Binnenlandse Zaken Albert De Vleeschauwer nam verscherpte veiligheidsmaatregelen, want tijdens de laatste dagen van juli werden niet minder dan 50 aanslagen met springstoffen gepleegd. De spanning steeg ten top, toen drie deelnemers aan een anti-Leopoldistische betoging de 30ste juli '50 te Grâce-Berleur bij Luik door de rijkswacht werden doodgeschoten.
De dreiging met bedrijfsbezetting en sabotage zaaide bij industriëlen grote onrust, die hen ertoe bracht druk uit te oefenen opdat koning Leopold afstand van de troon zou doen. Zo zou baron de Launoit, die steeds nauwe financiële banden met het Hof had onderhouden en in het Luikse één van de belangrijkste industriëlen was, na een telefoongesprek met André Renard getracht hebben de koning tot troonsafstand te bewegen, uit vrees dat het ekonomisch imperium van de Launoit aanzienlijk zou geschaad worden indien de koning aanbleef.
Ook voor het invloedrijk Nationaal Verbond van Politieke Gevangenen was er nog slechts één oplossing: de machtsoverdracht aan kroonprins Boudewijn. Het land was zó verdeeld, dat de regering-Duvieusart zich de 31ste juli '50 zorgen maakte, niet enkel over het lot van de koning, maar ook over de toekomst van België als eenheidsstaat. Koning Leopold zou toen zelfs de invoering van het federalisme overwogen hebben. De 31ste juli '50 scheen de koning tot definitieve machtsoverdracht aan prins Boudewijn bereid. Hij verklaarde toen immers, dat hij geen getuige van een burgeroorlog wenste te zijn. Maar enkele uren later bedacht hij zich weer. Tijdens de nacht van de 31ste juli op de 1 ste augustus '50 voerden de koning en Jacques Pirenne allerlei besprekin- | |
| |
gen, niet enkel met eerste-minister Duvieusart, maar ook met andere politici, en zulks zonder medeweten van de eerste-minister. De besprekingen met andere politici liepen over de mogelijke vorming van een nieuwe regering, die bereid zou zijn niet een definitieve, maar een tijdelijke machtsoverdracht aan prins Boudewijn door te voeren, zodat koning Leopold nog niet voorgoed van het toneel zou verdwijnen. Bij deze parallele besprekingen waren - zoals uit de memoires van Pirenne blijkt - volgende katholieke politici betrokken: Albert De Vleeschauwer en Henri Moreau de Melen, beiden minister in de regering-Duvieusart, voorts Maurice Schot, die bindingen met de bankwereld en de Boerenbond had, en oud-minister Joseph Pholien. Tot dit mini-kabinet is het evenwel niet gekomen. De 1ste augustus 1950 was Leopold III bereid tot troonsafstand zonder beperking in de tijd. Hoewel de volksraadpleging hem een meerderheid had opgeleverd en het parlement de onmogelijkheid om te regeren ongedaan had
gemaakt, werd koning Leopold niettemin onder druk van een gedeelte van de publieke opinie ertoe gedwongen de troon te verzaken. En als bij toverslag was het meteen gedaan met de stakingen en sabotages. Een bewijs temeer ervoor dat onze ‘Belgische republiek’ nog lang een kroon zal dragen.
De 11de augustus 1950 legde kroonprins Boudewijn in het Parlement de grondwettelijke eed af. Vlak tevoren, te midden van een plechtige stilte, slingerde de kommunistische partijvoorzitter Julien Lahaut de kreet ‘Leve de republiek!’ in het parlementair halfrond. Precies een week later werd deze konsekwente republikein 's avonds in zijn woning te Seraing in koelen bloede neergeschoten. Over de identiteit van de daders doen allerlei hypothesen de ronde. Volgens sommigen ging het om woedende royalisten, die hun frustratie om het aftreden van Leopold III niet hebben kunnen verwerken en wraak hebben willen nemen op de stoutmoedige Lahaut. De linkse pers schreef de moord toe aan ‘Paix et Liberté, een internationale anti-kommunistische organisatie, die op haar beurt banden had met royalistische groeperingen in België. Maar officieel werd de moord nooit opgehelderd. |
|