| |
| |
| |
De commissie van drie
Hopkins, de breede, welgedane portier van het majestueuze kantoorgebouw der ‘Universal Insurance Society’, was vandaag niet in zijn nopjes. Niet alleen was het heden een extra zware dag voor den gezelligen dikzak, die meestal als het ware verkleefd met zijn stoel in de portiersloge leek - immers was het de jaarlijksche aandeelhoudersvergadering van het groote verzekeringsconcern - maar bovendien, alle superieuren van den braven man schenen vandaag wel veranderd in brieschende leeuwen, ziedende furies en in wat er nog meer voor beeldspraak uiting geeft aan de verandering van stemming, waarin menschen die ‘uit hun doen’ zijn, kunnen raken.
Zelfs de waardige grijze president der maatschappij, mr. James Cunnington, was vandaag voor het eerst in de ruim tien jaren, welke Hopkins nu al in zijn loge had versleten, zonder de vriendelijke wedergroet op Hopkins' moeizaam oprijzen en aanslaan aan zijn zilvergebiesde uniformpet voorbijgeloopen naar de lift, waarna de verblufte goedmoedige portier nog slechts het oolijke knipoogje van den liftboy opving, zoo snel was de oude heer Cunnington ingestapt en uit het gezicht verdwenen.
En dat was dan nog de meest fatsoenlijke bejegening, die hem vandaag ten deel was gevallen. De heer Drew, de vice-president, had Hopkins - eveneens zonder wedergroet - op barsche, ja bijna achterdochtige toon
| |
| |
gevraagd, of er een envelop voor hem was afgegeven en toen dit niet het g[e]val bleek, was hij met een uitdrukking van wantrouwen op zijn gezicht naar de lift gestapt. En de mindere goden van het kantoor, van jongste bediende tot chef-de-bureau toe, waren vandaag al eveneens zoo zonderling ernstig, bedrukt bijna.
Maar Hopkins was toch te veel principe-mensch, om zich het genot van de extra-boterham, die hij gewoon was tegen elf uur clandestien te nuttigen, door dit alles te ontzeggen.
‘Wie uit zijn humeur is, moet er maar weer in zien te komen,’ placht hij te zeggen en, in die trant filosofeerend, begon hij juist aanstalten te maken omslachtig zijn pak brood uit te pakken en zijn thermosflesch uit zijn tasch op te diepen, toen de eerste auto met bezoekers van de vergadering reeds voor de hal stilhield en Hopkins dus gedwongen was, zich van zijn taak te kwijten en van zijn eetgewoonte af te zien. En welke gastronoom is dan in zijn nopjes?
En, of het toeval ermee speelde, ook de vele vergaderingbezoekers waren schijnbaar minder in hun doen dan andere jaren. Toen gebeurde het maar al te vaak, dat Hopkins, zich de moeite getroostend uit zijn loge te schommelen en behulpzaam het portier van de auto openend, een fooi in de handen gestopt kreeg. En nu - de menschen letten amper op hem, laat staan dat ze zijn innemende en aanmoedigende glimlach bespeurden.
Hopkins bespaarde zich dan ook al spoedig de moeite, zich buiten zijn verblijfplaats te begeven, vergenoegde zich met een onderdanige buiging in de richting van iederen binnentredenden bezoeker en bepaalde zich ertoe, in gedachten een diepzinnige verhandeling te houden over de spreuk, die hij boven zijn zitplaats had bevestigd en die luidde:
| |
| |
‘Een mensch lijdt dikwijls het meest,
door het lijden, dat hij vreest
en dat nooit op komt dagen.
Zoo heeft hij meer te dragen,
dan God te dragen geeft.’
Wie gelegenheid had, de vergadering, die in de slechts bij uitzonderlijke gelegenheden als vandaag in gebruik zijnde ruime zaal werd gehouden, bij te wonen, zou de sleutel gevonden hebben tot de onvriendelijkheden, waaronder Hopkins van de zijde van de personeels-hiërarchie gebukt ging. Was andere jaren de vergadering een staalkaart van tevreden heeren, die alle voorstellen van directiezijde onder de gebruikelijke eerbetuigingen aan haar doorzicht en koene leiding aanvaardden - althans nadat uit de mond van den president vernomen was, hoeveel het dividend bedroeg, dat de directie zich voorstelde uit te keeren - thans was dit geheel anders.
De deelnemers aan de vergadering hadden dan ook bij hun uitnoodiging een financieel verslag ontvangen over de maatschappij, dat er verre van rooskleurig uitzag. Tot dusver was de balans nog altijd uitgekomen op een behoorlijk winstcijfer - het mocht het eene jaar dan al meer zijn dan het andere - terwijl dit jaar een dik verlies van maar eventjes één millioen pond geboekt moest worden. Een groot deel van de reserve der maatschappij moest hierdoor aangesproken worden en van dividend kon natuurlijk onder deze omstandigheden geen sprake zijn.
Nauwelijks had de president het woord genomen, om een overzicht van de stand der zaken te geven en had hij daarbij gewezen op een grooter aantal verzekerden en meer rooskleurige zijden, die het bedrijf vertoonde,
| |
| |
of de eerste interrupties werden reeds vernomen, maar toen de heer Cunnington geëindigd was, zonder naar genoegen van de heeren op de oorzaak van de ongunstige bedrijfsuitkomsten van het afgeloopen jaar te zijn ingegaan, brak een waar oordeel los.
Meerdere heeren, waaronder velen, die in lange jaren hun stem nimmer in dit gezelschap hadden verheven, vroegen het woord. Mr. Yellon, president van de beroemde staalfabriek van die naam, was het eerst aan bod en hekelde fel het beleid van de huidige leiding.
‘Reeds het vorige jaar heb ik op deze bijeenkomst mijn stem verheven, om te doen uitkomen, dat een neergang in de winst zichtbaar was, hoewel wij allen toen geen vermoeden konden hebben van de slechte uitkomsten van het toen reeds loopende jaar, dat wij heden behandelen. Reeds bij die gelegenheid heb ik gewezen op de noodzaak van het benoemen eener commissie, die zich bezig zou houden met het blootleggen van de oorzaken van deze teruggang, toenmaals afgewezen door het meerendeel der aanwezigen, die zich nu, blijkens hun drang om het woord te voeren, eveneens ernstig schijnen te verontrusten. Ik wil dan ook als concreet voorstel mijn toenmalige aandrang tot het vormen van zulk een commissie bij deze gelegenheid herhalen en hoop, dat dit voorstel aangenomen zal worden en bedoelde commissie zonder aanzien des persoons de zieke plekken na zal speuren en uit zal snijden.’
Zulke taal was begrijpelijkerwijs nieuw voor de heeren van de directie der ‘Universal Insurance Society’, maar moest evenwel toch nog als muziek in hun ooren klinken in vergelijking tot andere woordvoerders, die de directie ‘niet capabel’, ‘bezield door oude-mannetjes-geest’, ‘seniel’ en ‘pensioengerechtigd’ achtten.
Het gevaar van de consequenties dezer woorden wist
| |
| |
mr. Cunnington weliswaar af te wenden. Hij wees er in een roerend betoog op, hoe ook de directie niet blind was geweest voor de teruggang der uitkomsten, die zich sedert het vorige jaar openbaarde, hoe zij reeds haar speciale aandacht aan deze feiten had gewijd, hoe echter het concern blijkbaar door een noodlot werd achtervolgd, waardoor vele verzekerden, die toch op uiterst solide wijze waren gekeurd, alvorens een verzekering met hen aan te gaan, kwamen te sterven en groote bedragen moesten worden uitgekeerd. Ook bij andere maatschappijen liet zich een dergelijke teruggang door soortgelijke feiten waarnemen, al was het dan in mindere mate, maar was het niet juist begrijpelijk, dat de ‘Universal Insurance Society’, als grootste onder haar rivalen, van dergelijke verschijnselen het meeste te lijden zou hebben? Indien de heeren het voor wenschelijk achtten, naast de groote aandacht, waarmee de directie de genoemde tegenslagen onder het oog zag, eveneens een college uit haar midden te kiezen, dat zich speciaal met deze zaken bezig zou houden, dan zou de directie daartegen niet het minste bezwaar hebben.
Onnoodig te vermelden, dat de vergadering daartoe besloot en dat mr. Jamestown, die de directie ‘oudemannetjesgeest’ aangewreven had, mr. Yellon en Sir Archibald Clive, lanceerder van de kenschetsing ‘pensioengerechtigd’, tot deze commissie van drie benoemd werden.
Hopkins leefde in angst en vreeze. En niet zonder reden! Nu was de vergadering, die gedurende de jaren van zijn portierschap nooit langer dan één, hoogstens anderhalf uur geduurd had, reeds bijeen tot diep in de middag en dreigde zelfs reeds op bedenkelijke wijze de gebruikelijke kantoor-uren te gaan overschrijden. Dat
| |
| |
mankeerde er nog net aan. Hopkins had zich juist voorgenomen, vanavond met vrouw Hopkins, die in breedheid haar man geen kamp gaf, door te brengen bij een van de gezellige varieté-programma's in het ‘Majesty’- theater, waarvan de pers zoo hoog opgaf, had haar zelfs beloofd, tegen vijf uur den laatsten treuzelaar uit het kantoorgebouw te kijken, opdat de maaltijd vooral niet onder het avondlijke uitstapje behoefde te lijden, en nu, tegen zessen, zaten de heeren nog in vergadering bijeen en was ook het personeel aangezegd, dat het tot de afloop van de bijeenkomst in het kantoorgebouw aanwezig zou moeten zijn.
Daar kwam Bob, de prilste jongste bediende, die het huis bezat - en tevens de meest brutale -, juist aan, om een praatje met zijn speelgenoot in vrije uren, den piccolo, te houden.
‘Hé, Bob, weet je ook, of de heeren nog niet uitgekletst zijn?’ vroeg Hopkins, wetend dat de jongen zeker allereerst zijn licht daarover zou hebben opgestoken.
‘Ze hebben het nu over een komende verbouwing van de hal.’
‘Een verbouwing van de hal? Waarvoor dat?’ waagde de niets vermoedende portier.
‘Er wordt gerekend op nog meer uitdijen van jouw omvang en nu staan ze voor de keuze, jou te vervangen of de hal te vergrooten,’ antwoordde de bengel en zou juist van den nu hongerigen en dus slecht gehumeurden Hopkins het passende antwoord hebben ontvangen, als niet de eerste vergaderingbezoekers den liftboy waarschuwden en Bob met de lift pijlsnel naar boven kon vluchten.
Inderdaad was de vergadering zoojuist beëindigd en stroomden de bezoekers weg. Echter, de drie nieuw- | |
| |
benoemde commissieleden lieten geen gras over hun opdracht groeien en waren reeds nu in vergadering bijeen.
In de moderne directiekamer hadden de drie heeren het zich gemakkelijk gemaakt en maakten geen aanstalten hun gesprek eerder te beëindigen, alvorens de eerst noodige maatregelen besproken en getroffen waren.
‘Het is mijn stellige indruk, dat achter deze ernstige toestand, waarin de “Universal” is komen te verkeeren, meer schuilt dan menigeen zou durven bevroeden,’ zei mr. Yellon. ‘Ik heb mij reeds geruime tijd met het vraagstuk bezig gehouden en zelfs op eigen houtje een onderzoek ingesteld, voor zoover ik daartoe bij machte was. Juist op het gebrek aan gegevens stuitte ik en daarom is het mij een pak van 't hart, dat deze commissie er door gekomen is. Voor wij echter met onze taak aanvangen, wil ik U, medeleden der commissie, wel met groote stelligheid verklaren, dat het mijn indruk is, dat wij voor groote verrassingen bij onze taak zullen komen te staan. Ja, ik wil het zelfs niet tegenover U verhelen, dat, als mijn vermoedens juist blijken te zijn, wij onze hand in een wespennest hebben gestoken, waarbij wij de uiterste behoedzaamheid zullen moeten betrachten. Ik moet thans voor U waarschijnlijk wel in raadselen spreken, maar zeer zeker zal U alles spoedig duidelijker worden. Eén ding wil ik U echter verzoeken, heeren, iets waarvan U waarschijnlijk binnenkort de noodzakelijkheid zult inzien: Weest van nu af steeds voorzichtig, steeds op Uw hoede.’
‘Hoe meent U dat? Voorzichtig, behoedzaam, wij doen toch niet anders dan een diepgaand onderzoek instellen naar de positie van een zaak, die ons allen ter harte gaat en die wij door het geven van gezonde zakelijke adviezen hopenlijk weer tot de oude kunnen maken?
| |
| |
Uit Uw woorden krijgt men de indruk, dat wij ons bedreigd kunnen achten, dat wij als detectives met de loupe in de eene en de revolver in de andere hand onze taak moeten verrichten,’ zei Sir Clive.
‘Inderdaad,’ voerde fijntjes glimlachend mr. Yellon aan, ‘iets dergelijks staat mij ongeveer voor oogen. Ik begrijp wel, dat U dit onmogelijk kunt zien en dat U geneigd bent, mij als een waanzinnige te beschouwen en neem U dit alles niet kwalijk, als U mijn raad maar ter harte wilt nemen, alles vanaf dit oogenblik met eenige argwaan tegemoet te treden. En laat ons nu de eerste noodige maatregelen bespreken. Als de heeren hiertegen geen bezwaar hebben, zou ik willen voorstellen, dat wij zoo spoedig mogelijk het geheele personeel der maatschappij bijeen roepen, om met hen de situatie te schetsen en ervaringen, aanwijzingen, voor het ontstaan der huidige situatie belangrijk, te verzamelen. Daarna kunnen wij dan met een nauwgezet onderzoek der boeken en andere administratieve bescheiden beginnen. Tenslotte is het personeel toch nauw verwant aan deze aangelegenheid en moet het haar toch wel iets waard zijn, de dreigende débacle - want op iets anders kan ik bij voortduren van deze toestand deze niet zien uitmonden - af te wenden.’
‘In ieder geval dunkt mij, dat zulk een geste zeer zeker veel zou kunnen bijdragen om een nieuwe geest onder het personeel te doen varen, waaraan ik persoonlijk groot belang hecht,’ bracht mr. Jamestown in het midden, ‘al heb ik de indruk, dat deze eerste stap U, mr. Yellon, meer ingegeven is om andere redenen, verband houdende met Uw raadselachtige woorden van zooeven. Desniettemin kan het plan mijn goedkeuring wegdragen. Indien Sir Clive er geen bezwaar tegen heeft, stel ik voor dat mr. Yellon, die reeds een nauw- | |
| |
keuriger studie van de situatie heeft gemaakt, op deze bijeenkomst het woord voert.’
‘Uitstekend, laten wij deze vergadering dan maar zoo spoedig mogelijk, wat mij betreft, overmorgen, Vrijdag, uitschrijven. Ik leg mij er volgaarne bij neer, mr. Yellon de leiding in handen te geven. Tenslotte zijn onze belangen dezelfde.’
Uitkomst van de bespreking was dus, dat Vrijdags het geheele kantoorpersoneel mitsgaders de agenten, vertegenwoordigers en andere direct of indirect met de maatschappij verbonden personen, uitgenoodigd zouden worden tot het bijwonen van een vergadering in de groote zaal van het gebouw. Inderdaad bezielde de nieuwe commissie de trage sfeer van het gebouw reeds door haar eerste maatregel met een nieuwe geest, die ongekend te noemen was.
Eerst nadat de mededeeling van dit alles plaats had gevonden, verlieten ook de heeren Jamestown, Yellon en Clive het gebouw en had pas het vertrek van personeel en directie plaats.
Hopkin's bezwaard gemoed luchtte op, toen eindelijk met het vertrek een aanvang werd gemaakt. Als alles nu voorspoedig verliep, kon hij met ongeveer tien minuten ook weggaan en zou de avond mitsgaders de maaltijd van moeder Hopkins nog niet in duigen behoeven te vallen.
De ronde door het gebouw zou hij vanavond maar nalaten. Gerookt was er vandaag, bij al dat hooge bezoek, toch niet en ieder was blij, weg te kunnen gaan. Er zou zeker niemand achtergebleven zijn. Niet zoodra had het laatste personeelslid dan ook de hal verlaten en op Hopkins' vraag, of er niemand meer aanwezig was, bevestigend geantwoord, of onze portier was ook reeds op weg naar huis.
|
|