| |
| |
| |
Slot
Wat jonge renners mogen vernemen en wat ze moeten onthouden!
In de twee voorafgaande boekdeelen hebben we de heele Wielerbeweging overkeken, vanaf haar ontstaan, tot aan den oorlog van 1939.
Maar we meenen dit werk niet te mogen afsluiten, zonder een onderrichtend woord voor de sportmenschen in 't algemeen, en de renners in 't bijzonder, om aan deze te zeggen wat ze mogen vernemen, en wat ze moeten onthouden, om te worden wat ze willen wezen.
Hier dus een wenk en een raad, met een paar gevolgtrekkingen en besluiten.
| |
| |
Hoe moet een athleet gemaakt zijn, om Kampioen te worden?... Wat moet hij doen?... Wat moet hij laten?... Hoe moet hij zich oefenen?... Ziedaar zooveel vragen waarop wij nog altijd 't antwoord verwachten! Of beter: de eigenlijke oplossing!
Ik las het boek van Henri Desgrange: ‘La tête et les jambes’. In 't Vlaamsch: de kop en de beenen. Ik las het boek van Manager Baugé, de raadgevingen van Frans Pélissier, en zooveel andere beschouwingen of onderrichtingen, en ik kom tot het besluit, dat er geen algemeene regels zijn. Of hoe is 't uit te leggen, dat de eene ‘bevoegdheid’ de andere tegenspreekt?
We halen er eene uitlating bij van Baugé:
- Geef me een jonge renner die gezond is, en 'k maak er een kampioen van!
Of 't dan wel zoo eenvoudig is, en zoo gemakkelijk, vragen we?
En dan, de Wetenschap zelf die in den donkeren schijnt te tasten, want Frans Pélissier vertelde het zelf:
- Ik was zeventien jaren. 'k Wou renner worden. Maar 'k voelde me op zekeren dag niet te wel, en voorzichtigheidshalve ging ik de dokter raadplegen.
- Dat dingen zult ge uit den bol steken, zei hij, want ge zijt niet meer gemaakt om te koersen, dan koeien om safraan te eten!
- Een slag van 'nen hamer op mijn kop, zou me niet erger hebben getroffen dan die ‘veroordeeling’ van den dokter! 'k Was radeloos en wanhopig. Daarom dat ik een specialist ging raadplegen, die me zegde:
- Niet koersen? Wie zegt dat? En waarom niet?... Laten praten, jongen, en voort doen! 't Zit u in den kop?... Goed. En ik zeg: g'hebt het in 't bloed ook!
| |
| |
En tegen Jules Van Hevel. Ik was er bij, toen een geneesheer zegde:
- Stoppen! en onmiddellijk. Want als ge voort doet, kunt ge elk oogenblik van den dag van je rijwiel stuiken, en dood zijn! Uw hert dat veel te groot is!
Van Hevel kon het niet over dat hert krijgen van te stoppen - hij was toen pas 20 jaren oud geworden - en de uitslag kent ge: eene der grootste renners die we ooit hebben gekend!
En als de wetenschap er nu niet genoeg van weet, hoe dan zouden wij het problema oplossen?
Dus, hoe een athleet moet zijn, naar den uiterlijken vorm, om renner en kampioen te kunnen worden, dat weet ik niet, gij niet, en mogelijks niemand, omdat er geen algemeene regels zijn!
Henri Desgrange zelf, heeft jaren lang gezocht naar een ‘Type Tour de France’. Hij meende hem gevonden te hebben in Thys. Later dacht hij dat Bottechia er dichter bij kwam. Maar met Antoon Magne brak hij weer zijn eigen stellingen af. Moet een renner groot wezen?... Klein?... Kloek gebouwd?... Breed geschouderd?... Weet ik het? Weet gij het?... Frans Pélissier scheen veel te lang, en nog meer te smal, om een athleet te wezen naar de voorschriften der esthetiek. En toch is hij een groot kampioen geweest, die wonderen van wilskracht verrichtte, maar ook van uithoudingsvermogen, al zegt hij zelf dat men dikwijls dingen schrijft, op de rekening van de taaiheid, terwijl het feitelijk komt uit de lenigheid.
Hebt gij Grassin gekend?... Was een tijd lang Frankrijk's beste Stayer. En als ge er voren stondt, waart ge geneigd om het er uit te smijten: zoo tenger en zoo sterk!
Inderdaad, aan Grassin was er noch buik noch bil; men zag geen schouders en vond geen rug; zijne beenen deden aan breinaalden denken, en hij had het wezen van iemand
| |
| |
die in zijne bitterste jeugd, veel aan te kort heeft geleden! En zulk een groote stayer geweest!
René Pottier, Petit Breton, Jules Masselis waren ‘huizekens’ die van een half steentje gemaakt waren, en ze behoorden tot de grootste renners van hunnen tijd!
Masselis was bezig met Van Hauwaert op den berg van St. Maure te trekken, tijdens Bordeaux-Parijs - als gangmaker - en 't ging zoodanig rap, dat al de tegenstrevers losten, Trousselier inbegrepen.
- Achter ons hoorden we tegenstrevers en gangmakers hijgen, en naar den adem snakken. Jules was bezig met rechts en links te kijken, en opeens kwam het er uit:
- Cyriel, hoort ge die vinken zingen?... Spijtig dat we zoo haastig zijn!
Ge moet weten Masselis was een ‘vinkezetter’, te zeggen liefhebber van zingende vogels. En 't is maar om 't verschil te doen uitkomen, tusschen de hijgende tegenstrevers, en de ‘wandelende’ gangmaker! Die over zooveel macht en kunde beschikte. En waar zat het hem?... Hij had niets om 't lijf. Is ook niet noodig, want de kunde zit dieper: zit in 't bloed!
* * *
Als men mij kwam zeggen:
- In de streek een beste jonge renner.
En na dat men de heele lijst zijner overwinningen had opgesomd, en ik den indruk liet van te hebben geluisterd, haalde ik er eenvoudig de vraag bij:
- Is hij slim?...
En daarmee hebben we vele gebouwen van begoocheling doen instorten! Want volgens mij, is het eene allereerste vereischte, om een groot renner te worden: van verstandelijk goed onderlegd te zijn!
| |
| |
Piet Rielens, Jan Aerts, Vermandel, Henri Pélissier, René Le Grevès hebben meer dan één koers gewonnen, die ze anders zouden verloren hebben, omdat ze 't zooveel beter aan boord wisten te leggen, dan hunne tegenstrevers. En of Karel Pélissier wel ooit het gemiddelde zou te boven gekomen zijn, zonder die sluwheid in de koersen, waarmee hij sterkere renners dan hij, schaakmat zette?
Vaste regels en bepaalde vormen dus, voor wat betreft den bouwtrant van een renner, zijn niet voorhanden. Alhoewel Lapize, Girardengo, Goullet, Piet Van Kempen, Brocco en Lucien Buysse renners waren, van dewelke men zegt: niet groot, maar geblokt!
Van Michaël heeft men dikwijls geschreven: de beste stayer die ooit bestond. Hij was niet meer dan 1 meter 50 hoog. Maar, zegde men later 't zelfde niet van Bobby Walthour, die 1 meter 80 mat?
Voor stayers kan 't wel best wezen van niet groot te zijn: kwestie van des te dichter en te beter achter den gangmaker te ‘colleeren’. Willey, Verbist, Arthur en Leon Van der Stuyft, Guignard, Bauer, Miquel en Sihoen waren niet groot. Maar Saldow, Parent, Stelbrinck, Laquehay, Piet Van Nek, Sérès en Paillard gingen boven de 1 m. 70.
Hoe men het nu ook draaie, en zonder er eene wet van te maken, moet men toch aannemen, dat kort geblokte athleten te verkiezen zijn, boven de lang opgeschotene, althans voor wat betreft de baankoersen, omdat de inzinkingen en verflauwingen niet zooveel pak hebben op een Defraeye als op een Linari bijvoorbeeld.
Anders is 't gesteld voor de pure sprinters, die over 't algemeen hoog gegroeide athleten waren. We geven voorbeelden: Ellegaard, Kramer, Zimmerman, Bald, Banker, Major Taylor, Van den Born, Arend, Meyers, Mayer, Dupré, Rutt, Jacquelin, Bourrillon, Friol, Lawson, Houben, Protin, Moeskops, Spears, Kaufmann, Rutt, of De Graeve,
| |
| |
al hebben we treffende tegenstellingen in de personen van Poulain, Michard, en vooral in Scherens.
Dus voor wat betreft de bouwtrant, geen algemeene regels en geen vastgelegde voorschriften, omdat de kunde van binnen zit, achter het doek van 't menschelijk organisme, en niet ligt in de vorm van 't lijf, van beenen of van schouders.
* * *
Anders is 't gesteld met de levenswijze, met de oefening, dus om te worden wat men wil zijn, of te blijven wat men is.
Hier zijn er vaste regels en gestrenge wetten.
Wat moet een renner doen, en wat moet hij laten?...
In de eerste mate moet hij sober leven. Iets wat gemakkelijker wordt uitgesproken dan nagekomen.
Dat wil nu nog niet zeggen, dat men zich zelf de regels van een kloosterleven moet opleggen, want Frank Kramer heeft het zelf gezegd:
- Ik eet en drink waar ik goeste naar heb, en smaak in vind, zonder het me af te vragen, of het schadend of bevorderend is; maar 'k blijf in alles matig.
Hij won 20 maal het Kampioenschap van Amerika, om het maar bij die lijst te houden. Waaruit we 't besluit halen, dat hij eene lange loopbaan had.
- Gevolg van mijn sober leven, zegde hij, al heb ik nooit gelaten, als de goeste me bekroop, van eene sigaar te rooken. Maar mijn leven lang getracht van vroeg, en op 't eigenste uur te gaan slapen en op te staan!
Dàt vooral moet een jonge renner leeren en kunnen: regelmatig leven, en sober. Bij ondervinding weten wij hoeveel renners hunne loopbaan braken, eer ze het hoogste bereikten; of als ze op dat hoogste punt gekomen waren,
| |
| |
hoe ze duizelden en duikelden naar omlaag: gevolg van eene weelde die hen te zwaar woog, of beenen die te flauw werden, om ze te kunnen dragen!
Toen Cyriel Van Hauwaert zijn eerste Bordeaux-Parijs had gewonnen, in 1907, werd hij overal gevraagd en begeerd. Kon het anders?... In eens zoo beroemd geworden. Maar Cyriel vond in zich de noodige sterkte, om aan de bekoringen van een feestend, maar afmattend leven te weerstaan, en hij bleef waar hij zich zoo goed gevoelde: bij Kamiel Lammertyn, op eene kleine wijk der kleine gemeente Moorslede!
Willy Arend, Jacquelin, Walthour, Trousselier en zooveel anderen die we kennen, maar niet vernoemen, omdat ze ons te dicht wonen, die al wat ze wonnen verbrasten in een losbandig leven, met het gevolg dat de draad van hunne loopbaan overgesneden werd, eer ze gekomen waren waar ze moesten zijn!
Een kampioen wezen en een liederlijk leven leiden, gaat niet te zamen. Een renner moet zich niet de gestrenge regels opleggen van het klooster, maar als men groot wil worden, moet men zich algelijk zekere opofferingen kunnen getroosten, bij de bemerking:
- 't Is toch niet voor eeuwig, en 't ijzer moet gesmeed binst dat het warm is!
* * *
Hoe moet een renner zich oefenen?
Dat hangt af van het temperamnent van den rijder, van den tijd van 't jaar, van den aard der koersen.
Van het temperament. Een renner die binst den winter gemakkelijk vleesch aankweekt, zal hard moeten rijden eer hij in ‘forme’ is. Van Houwaert had altijd wel twee maan- | |
| |
den noodig. Masselis was gereed in min dan drie weken. Van Hevel bereidde zich gemakkelijk, maar was ook gauw uit ‘forme’.
Thys moest hard werken om er te komen. 'k Heb Lapize en Petit Breton eens hooren zeggen dat, om eene Ronde van Frankrijk te loopen, men best maar half gereed is, om aan te zetten.
Hier, lijk elders dus, zal alles verschillen, naar gelang van 't temperament van den renner en den aard van den koers.
Een dingen nochtans blijft zeker, als zijnde bewezen en uitgemaakt: op oefening mag een renner zich nooit vermoeien of overdoen.
De oefening moet met methode gaan, en men moet geeren op zijn rijwìel zitten. Wanneer zit ge er geeren op? Als ge gemakkelijk rijdt.
Ik geef een voorbeeld: ge bereidt u voor de Ronde van Vlaanderen, die 210 km. bedraagt. Van twee maanden voordien zet ge u in gang, en begint met 20 Km. per dag, dan 50 tot 75. Ge herbegint weer aan 20 en gaat stillekens en langzamerhand naar 100. Als ge begint in ‘forme’ te geraken, doet ge twee maal in de week 100 Km., drie maal 50 en neemt twee dagen rust. Nooit moogt ge al geven wat ge kunt, en 'k verzeker u, wel te verstaan als er kwaliteit in u steekt, dat ge met zulk 'n methode, zult gereed komen.
Ik heb het reeds gezegd, de eene mensch heeft wat meer oefening noodig dan de andere.
Ge kunt ook te gereed zijn, maar dat moet ge zelf voelen, en dan de oefening staken of verminderen. Ieder mensch heeft een organisme op zijn eigen, dat hij zelf moet leeren kennen. Het is ons dus bepaald onmogelijk in bijzonderheid te zeggen hoe A. of B. zich oefenen moet.
Wat we wel kunnen, is eene gedragslijn voorschrijven die onfaalbaar is, en noodzakelijk vruchten dragen zal.
| |
| |
Luistert goed, jonge renners. Begint met 's morgens vroeg op te staan. Doet 10 minuten oefening met armen en beenen, om 't bloed in beweging te brengen, wascht uwe borst met koud water en neemt dan uw morgenmaal; kort en goed. Daarna zult ge de oefening aanvangen. 's Middags regelmatig op 't zelfde uur eten, dan een half uurke rusten, en u masseeren in den loop van den dag. Gaat 's avonds vroeg slapen; geen overdaad in rooken en drinken; oefent u regelmatig en niet te geweldig, en als ge met die methode, gedurende een heele zomer toegepast, niet een goede renner zijt, ewel, steekt maar gerust uw rijwiel op den zolder - en ge zult er niets bij verliezen.
Hebt ge integendeel de noodige kwaliteit, welnu, wij durven u verzekeren en hoog en luid verklaren, dat ge er komen zult!
* * *
Cesar De Baets was de meening toegedaan, dat een pisterenner zich best op de baan bereidt voor Zes Dagen.
- Daar haalt men het weerstandsvermogen, zegde hij. Op de piste zelf, de lenigheid. Daarom doet men best, tijdens de week vóór die Six Days, van niet meer op de baan te gaan, en alleenlijk te oefenen op de piste.
Kramer hield er eene andere theorie op na, en beweert:
- Dat een sprinter best nooit op de baan oefent. Omdat de klanken van de steenen indruischen tegen de harmonie van de snelheid, waarvan sprintkoersen zijn gemaakt!
Zekere renners meenen dat men best doet, met traag te rijden op oefening, en lang in den zadel te zitten.
Frans Pélissier is van een ander gedacht:
| |
| |
- Rap rijden, op oefening, en niet lang. Zich wel zwichten van vermoeienissen.
- Ik heb eens, zoo vertelde hij, een taxi genomen om me naar huis te laten voeren met mijn rijwiel, alhoewel ik maar 5 Km. van huis meer was.
- Maar 'k voelde me zoodanig vermoeid en uitgeput, dat ik het zei tegen mijn eigen: als ge trots alles die 5 Km. wilt ‘verwerken’, dan doet ge je zelven te kort. Daarom dat ik een taxi nam. En dat belette me niet 's Zondags er op, Bordeaux-Parijs te winnen!
Pélissier hield er eene eigenaardige theorie op na:
-'t Meeste paart der renners zijn de meening toegedaan, dat men uithoudingsvermogen moet zoeken, bij oefeningen die lang zijn, en lastig. Is verkeerd. Taaiheid is eene zaak van lenigheid. Als men gemakkelijk draait, houdt men het goed en lang uit. En de lenigheid bekomt men maar met rap te rijden. Niet met langzaam, en lang te rijden.
- Welke zijn de voornaamste organen bij 't aanwenden van de uiterste energieën, te zeggen om het hoogste te bereiken aan vermogen of snelheid? Het hert en de longen. Welnu met traag te rijden, komen die twee organen niet aan 't werk. Dus snel rijden op oefening, maar niet lang, en vooral, u niet vermoeien. Daarom is de oefening in groep aan te raden, en zeer voordeelig.
Ook de kwestie van het gepaste verzet is van groot belang. Voor elke koers miek Girardengo daar eene studie van. Op oefening is een verzet aan te raden dat kleiner is dan dat, welke men bezigt voor de koersen. Voorbeeld: de Ronde van Vlaanderen wordt geloopen met 49 op 17; wel, voor de oefening neemt ge 49 op 18. Is gemakkelijk uit te leggen. In de koersen zijt ge lichter aangekleed, en bezigt ge een lichter rijwiel. Om die reden moogt ge ‘een tand meer hebben’ in de koersen, dan op oefening.
| |
| |
- Er zijn renners, zegt Frans Pélissier, die meenen dat een jonge renner met kleiner verzet mag rijden, dan een bejaarde. Is verkeerd. Hoe ouder men wordt, hoe kleiner verzet men mag nemen, omdat de spieren en beenen in den loop der jaren er leniger bij geworden zijn, zoodat men gemakkelijker draait dan duwt, doordien dat het gewicht van zooveel jaren inspanningen, op den duur in de beenen hangt, en ze strammer miek.
- Om die reden zal een renner die ‘al enkele jaren dienst heeft’, beter met een klein verzet rijden dan met een groot. Maar zwicht u vooral, als ge moe wordt binst een koers, van u te verhelpen met kleiner verzet, want dan loopt ge gevaar u de ‘beenen af te snijden’, en heelemaal niet meer vooruit te komen.
Tot daar Frans Pélissier, wiens theorie wel verwonderd doet opkijken, maar van wien we toch moeten getuigen: dat hij veel ondervinding opgedaan heeft, in zijn lange en roemrijke loopbaan!
* * *
Hoe moet een renner zich gedragen in koers?
De positie van een renner, in een groep, binst den koers, is van overwegend belang. Doch zeggen, en vooraf bepalen, welke positie een renner moet nemen, dat, ziet ge, dat is een ander paar mouwen.
Dat moet hij zelf leeren bij ondervinding. Een renner moet zoeken, met de minst mogelijke inspanning, de meest mogelijke uitwerking te bekomen, en de positie kan daar veel aan verhelpen. 't Is daarom, wij herhalen het, als men ons van een jongen renner spreekt, dat we altijd vragen: is hij slim?
Men moet kunnen kop gaan, zeker, en we zien geeren
| |
| |
een rijder die zijne kunde openplooit, en die niet leeft van 't werk van anderen. Maar we zien ook geeren een rijder die, als hij gedaan heeft aan de leiding, eene voordeelige positie gaat zoeken in den groep. Dat bewijst dat hij redeneert, dat hij belegt, dat er aan den stoomketel een machinist staat. Wij die veel koersen volgen, zien best welke overwegende rol de taktiek er in speelt.
Indien het echter moeilijk is, te bepalen welke positie de beste is voor een rijder, wij kunnen nooit missen met te zeggen hoe hij moet zijn: moedig! Taai en sterk van wil! Een rijder moet kunnen vechten tegen vermoeienissen en tegenslagen, of nooit, hoort ge 't, nooit zal hij kampioen worden!
Zijt ge moe, zijt ge af, zijt ge op; zegt en herhaalt geduig: 't zal beteren!
Hebt ge band- of machienbreuk, zijt ge gevallen of botst ge op andere tegenslagen, denkt nooit op opgeven!! Opgeven, dat is 't laatstel!
Renner zijn is een stiel, die z'n lasten meêbrengt. Leert die lasten dragen. Draagt ze geeren. Laat u niet ontmoedigen, maar zegt: ik wil! - en ge zult!
Willen is kunnen! En een renner die zwicht voor tegenslagen is niemand, kan niets!
We zouden u honderden voorbeelden kunnen aanhalen van renners, die binst een koers glad àf waren, en die voort sukkelden, over dat het ging, om ten slotte te winnen.
Wilt ge voorbeelden?
In 1912 wint Henri Pélissier Parijs-Brussel, na te O.L.V. op den Bosch op 15 Km. der aankomt alle hoop verloren te hebben.
Hij was dood, zooals men het in rennerstale zegt. Hij doet voort, komt er door, haalt Mottiat terug in, en wint.
Wat gebeurt er met Berten Dejonghe in Parijs-Robaais van 1922? - Te Amiens is hij moê en àf. Hij wil opgeven. Alcyon bezweert hem van voort te doen. Hij overwint
| |
| |
zich zelf, en 30 Km. verder, te Doullens, loopt hij weg, en wint.
Lucien Buysse doet vier ritten der Ronde van België, heeft alle tegenslagen, maar trots alles doet hij voort en wint den laatsten rit.
In dienzelfden laatsten rit is R. Vermandel knockout. Hij sleept zich letterlijk voort, om algelijk de Ronde te winnen.
Tijdens de Zes-Dagen van New-York, in 1904, valt Eddie Root, en breekt zich een paar ribben. Hij wil niet opgeven, doet voort, en wint.
En de tragische geschiedenis van Arthur Linton, in Bordeaux-Parijs, die halfwege den koers glad àf en op is, en zich naar de eindmneet sleept om ten slotte te winnen.
Deze renner beboette zooveel moed en wilskracht, met zijn leven.
Is nu precies ook niet noodig; zelfs af te keuren, omdat men niet moet overdrijven.
Wat meent ge nu, dat er vandoen is aan moed, aan taaiheid, aan volharding, om overwinnaar te worden, eener Ronde van Frankrijk?
Oktaaf Lapize won in 1910, na gedurende veertien dagen lang, onmenschelijke pijnen doorstaan te hebben, in 'n gekwetste hielpees.
Ik zou nog heele kolommen kunnen vullen, met voorbeelden die het gemoed beroeren, en bewijzen dat er alles te winnen is, voor menschen die moedig zijn. Eene verflauwing hebben, dat is niets, dat gaat over. Tegenslagen hebben, dat is ontmoedigend, maar ge moet ze leeren dragen.
Leert sterk zijn, sterk van wil, en alleen dan zult ge kampioen worden! 't Is een der schoonste eigenschappen van 't Vlaamsche ras; van moedig te zijn, taai en volhardend!
'k Zou het honderden keeren willen herhalen: weest moedig! Leert uwen wil stalen in de smisse der beproeving!
| |
| |
Wanneer we een koers volgen, 't zij op de baan, 't zij in piste, in Zes-Dagen b.v.b., mag een renner tegen ons van alles spreken, maar van opgeven? - nooit! nooit!
Voor zoover of onze herinnering gaat, hebben we maar één maal in ons leven, één maal een renner aangeraden van op te geven. 't Was in de Ronde van Frankrijk, aan den voet van den Tourmalet. We vonden er Edgard De Caluwé langs den grond liggen, gevallen van uitgeputheid.
Hij was meer dan vermoeid en ongesteld, hij was ziek. Zijn mond die vertrokken was, en z'n oogen die zoo radeloos in den kop zaten. Wij meenden waarachtig - mag ik het belijden, Edgard? - dat hij aan 't sterven was, omdat zijn heele wezen zoo verwrongen was!
Later heeft hij weer zijne kandidatuur gesteld voor die Ronde. En hij mag het nu vernemen: 'k heb me altijd tegen zijne deelname verzet, omdat ik meende van er hem een dienst mee te bewijzen! |
|