| |
| |
| |
Marcel Buysse, een prachtig beeld van Vlaamsche spierkracht.
We spreken den naam uit, en we zwijgen om te luisteren. Want in de verte?... Zijn dat soms de klanken van Klokke Roeland, die ‘storm luidde in Vlaanderland’?...
Van Hauwaert is de vlaggedrager geweest der vernieuwde sportbeweging, en Odiel Defraeye deed denken aan terugkomende Prinsen van zegevierende slagvelden. Maar Marcel Buysse?... Die was weer wat anders: die was meer! Of hij dan schooner en grooter uitslagen verwezenlijkte?... Integendeel! Maar hij was lijk meer het tastbaar beeld van dat Vlaamsche volk, ‘dat wilde wat was recht’!
Die kop?... Zoo blond als het zand van de zee! En in die oogen?... Tintelde het leven dat in hem te kriewelen zat, en dat hij niet eens meester kon. Misschien wel daarom dat hij nooit de hoogten bereikte van Van Hauwaert, of beter, dat er door zijn leven als renner niet die evenwijdige lijn loopt, waarop de muziek van Van Hauwaert's prachtige uitslagen werd geschreven.
Want wat Buysse verwezenlijkte in de Ronde van Frankrijk van 1913, overschaduwt zelfs de heerlijkste prestaties van Van Hauwaert in Bordeaux-Parijs. Maar 't verschil tusschen die twee ligt hierin: de gloriezon van Buysse schitterde in een enkele Ronde van Frankrijk. Van Hauwaert ging bijna altijd even hoog van 1907 tot 1914. Omdat hij leefde voor zijn beroep. Buysse leefde meer om van dat leven te genieten!
Van Hauwaert was te bewonderen om den ernst waarmee hij zich bereidde voor de koersen. Van Buysse ging men houden ter wille van zijn onweerstaanbare lach.
Wat we echter wel durven zeggen is, dat Buysse hooger had moeten klimmen dan Van Hauwaert zelf, omdat Des- | |
| |
grange het schreef na de Ronde van Frankrijk van 1913:
- Wat we Buysse zagen verrichten in deze Ronde, werd hem nooit door een ander renner voorgedaan, zelfs niet door Defraeye!
Maar die speelsche lach om den mond? Hij weerstond er niet beter aan, dan de menschen die bij en rond hem leefden en bewogen!
* * *
We schreven 1908. De Ronde van België voor liefhebbers zou geloopen worden. Fons Lauwers van Leuven was de groote favori. Hij won ten andere de koers. Maar Michel De Baets? En Marcel Buysse?... Buiten de gemeente, waar ze woonden, wist te voren niemand dat ze bestonden. Maar men leerde 't des te beter binst die ronde. In Oostende-Antwerpen was Buysse tweede, in Hasselt-Namen derde, in Namen-Nomalle tweede, en met den slag werd het uitgebazuind: we zijn een nieuwen kampioen rijker geworden!
We verloren hem min of meer uit het oog, tot in Mei 1909 hij ons persoonlijk kwam opzoeken om te zeggen:
- Ik zou de openingskoersen willen betwisten op den velodrom van Torhout.
- Ja, maar ge weet toch dat het voor beroepsrenners gaat?
- Ik weet het, en dat hindert me niet, want 'k heb mijn vergunning al aangevraagd.
Die velodrom van Torhout?... Daar stak 'n stukje van m'n ziel in. Daarom dat ik me nu nog altijd zoo levendig die opening herinner, en terzelvertijd de koers van Marcel Buysse, met zijn verzet van 8 meter!
Benevens al wat we in de streek aan goede renners bezaten, was ook Marcelli aangeworven, de sprinter van Robaais, die zoo pas het Kampioenschap van 't Noorden in snelheid kwam te winnen.
Marcel Buysse won bijna al de premies, en werd maar
| |
| |
van 'n banddikte geslagen door Marcelli. En dien uitslag?... Was werkelijk het produkt van de pure en brute macht. Van den jongen athleet, die niet eens weg weet met de weelde van de kracht, die in hem geperst zit, en die kost wat kost naar buiten moet, eender op welke manier.
Vanaf dien dag was hij in de streek een der meest populaire renners geworden, die ooit op velodroms kwamen.
Als we nu die twee feiten of uitslagen bijhalen, dan is 't om te betoonen dat Marcel Buysse een geboren kampioen was. Waar anderen langs den weg der beginnelingen begonnen, in de mindere straatkoersen, ging hij van den eersten keer de groote Ronde van België op, tegen de beste renners van dien tijd, en enkele maanden nadien nam hij het op tegen de sprinters in den velodrom. En telken keere wist hij zich dusdanig te onderscheiden dat men moest belijden:
- Hij won niet, maar hij was de beste waard!
In de jaren 1910 en 1911 zocht Buysse zijn heil en uitkomst, op de velodroms en won onder meer de 24 uren van Antwerpen en van Robaais. Maar vermits het ons niet te doen is om een eerelijst op te maken, en uitslagen te verzamelen, springen we dan maar van den eersten keer naar de Ronde van Frankrijk van 1912, door Defraeye gewonnen, en waarin Marcel de rol speelde van iemand ‘die aan 't komen is’.
En inderdaad, 't is in 1913 dat hij zijn hoogtepunt bereikte, en de Ronde moest gewonnen hebben ‘op zijn één been’, lijk het in den volksmond heet, maar bij het afrijden van den Esterel een val deed, waarbij hij de vork van zijn rijwiel brak, wat hem 3 uren en 30 minuten tijdverlies kostte.
Ge moet weten, in die tijden moest een deelnemer, bij gevalle van breuk, zelf zijn rijwiel vermaken. En omdat de autogeleider der rijwielen ‘Peugeot’ hem hielp bij die herstelling, heeft Buysse zelfs gevaar geloopen uitgesloten
| |
| |
te worden. Na rijpe overweging echter kwam Desgrange tot het besluit, van hem een straf op te leggen, maar niet buiten koers te stellen.
Ik meen dat er geen beter en klaarsprekender middel is, om het meesterschap van Buysse in die ronde te onderlijnen, dan met de uitslagen zelf. In den eersten rit behaalde hij de tweede plaats ; een derde in den zesden rit ; een eerste in den vierden, zevenden, elfden, twaalfden en vijftienden rit. En als we de plaatsen niet opgeven door hem behaald in de andere ritten, dan is het doodeenvoudig omdat hij tengevolge van breuk of andere tegenslagen, uitgeschakeld werd. Maar in die Ronde werd hij maar één keer regelmatig gelost en 't is door Filiep Thijs op den Tourmalet in Bayonne-Luchon. Maar als de koers regelmatig verliep, was hij al zijn tegenstrevers den baas bij de beklimming van de bergen, zoodat Desgrange na afloop schreef:
- Defraeye is een groote overwinnaar geweest in 1912, maar Buysse was hem ontegensprekelijk de betere bij de beklimming van de bergen: Nooit te voren hebben we zoo iets gezien van een anderen renner.
Ik meen vergeten te hebben van te zeggen, dat hij op 't einde van 1912 naar Duitschland trok, twee Zondagen te reke: naar den Grooten Prijs van Saksen, dien hij won tegen Crupelandt in den sprint, maar met 18 minuten voorsprong op de andere tegenstrevers.
En 's Zondags nadien won hij de Ronde van Cassel, met 20 minuten voorsprong. Ik geloof dat het de eenige periode is waarin Buysse uitsluitend voor zijn beroep leefde, en de uitslagen bleven niet achter.
* * *
Hierboven vindt ge een opsomming der plaatsen die hij behaalde, in de Ronde van Frankrijk van 1913. Die cijfers zijn sprekend. Maar beteekenisvoller zijn enkele bijzonderheden die volgen.
Brest-La Rochelle won hij niettegenstaande twee band- | |
| |
breuken. Bij de beklimming van den Col de Port in Luchon-Perpignan, gaat hij zijn tegenstrevers vermanen en verwittigen ‘dat hij hen lossen zal’.
- Opgelet! Zijt ge gereed?...
Hij gaat er van onder zonder dat iemand hem bijhouden kan, en wint met 12 minuten voorsprong.
Op 't oogenblik dat hij breuk had in den Esterel, stond hij aan de leiding der algemeene rangschikking, met 1 minuut 12 seconden voorsprong op zijn ploegmaat Filiep Thijs.
Alavoine en Christophe, twee andere ploegmaten van ‘Peugeot’, zijn bij hem gebleven tijdens de herstelling van zijn vork.
Later in zijn leven heeft hij het ons dikwijls herhaald:
- De pijnlijkste oogenblikken uit mijn loopbaan zijn deze geweest, die ik gesleten heb binst de herstelling van mijn rijwiel op den Esterel. Nooit vergeet ik die bittere ontgoocheling en die drukkende ontmoediging, die zich van mij meester miek, en ik heb het aan dien braven en toegedanen Christophe te danken, als ik nog den moed vond om voort te doen.
Daags nadien werd Nizza-Grenoble betwist, en op den berg van Valgeleye loste hij opnieuw al zijn tegenstrevers, en hij zou met grooten voorsprong zijn toegekomen, ware 't niet dat een bandbreuk hem ophield. Hij herstelde en haalde al zijn tegenstrevers weer in, bij de beklimming van den Allos, miek aanstalten om er alleen uit te muizen, toen een tweede bandbreuk hem heelemaal ontredderde naar het gemoed.. Hij verloor in dien rit 1 uur en 8 minuten en zonder zijn sportbestuurder, die hem niet verliet, zou hij opgegeven hebben.
- Gij moet voortdoen, want we hebben u noodig om ritten te winnen en Thijs te helpen.
Aldus zijn sportbestuurder. De rit die er op volgde: Grenoble-Genève met den beruchten Galibier. Bij de be- | |
| |
klimming van dezen Col nam hij tien minuten voorsprong, en behield ze tot het einde toe.
Maar de schoonste prestatie leverde hij toch in Genève-Belfort. Hier laten we Desgrange aan 't woord, in ‘L'Auto’, waaruit we vertalen:
- Vandaag, bij de beklimming van den Ballon d'Alsace, het schoonste gezien uit mijn lange loopbaan als sportjournalist, en inrichter der Ronde.
- Buysse kwam aan den voet van den berg. Stapte gezapig af om zijn wiel te draaien en 't gepaste verzet te nemen. Dit gedaan zijnde, trok hij zijn broek wat hooger op, zette zijn muts in juiste positie op 't hoofd, sloofde even de mouwen van zijn trui op, zette zich in den zadel, en dan begon de heerlijkste beklimming die ik ooit van een renner zag.
- Een voor een haalde hij zijn tegenstrevers bij. De laatste, dien hij in 't zicht kreeg, was Petit Breton. Als hij gekomen was op ongeveer 20 meter van dien tegenstrever, die met den kop op de stuurstang moeizaam vooruit kwam, en bezig was ‘met er alles uit te halen’, ging Buysse even een praatje slaan met zijn sportbestuurder, die naast hem reed. We wisten niet wat hij zei, of vertelde, maar twee minuten later konden we 't raden: de guidon wat dieper vast genomen, de rug wat meer geplooid, en in gestrekte vlucht ging hij op en over Petit Breton, die ons den indruk gaf van te blijven stilstaan!
- Als Buysse ongeveer 100 meter voorsprong had, richtte hij zich op, keek om en grijnslachte! Al zijn tegenstrevers lagen geveld en gesneuveld. En 't is met 1 minuut 20 sekonden voorsprong, dat hij den top van den Col bereikte, en de aankomst, die beneden den berg lag.
- Neen, we herinneren ons niet ooit zulk een meesterschap gezien te hebben van een renner, bij de beklimming van de bergen, zelfs niet van René Pottier, de held van dien eigensten Ballon d'Alsace.
| |
| |
Tot daar Henri Desgrange. Het is op een even begeesterde en vervoerende wijze, dat Robert Coquelle over hem schrijft, in ‘L'Echo des Sports’, en van Maurits Leliaert, die aan de eigenste ronde mee dong als afzonderlijke, kregen we een brief waarin te lezen stond:
- Buysse speelt met zijn tegenstrevers lijk katten met muizen.
Na afloop werd Petit Breton naar zijn meening gevraagd, en die schreef voor de lezers van ‘La Vie au Grand Air’ de volgende overwegingen:
- Marcel Buysse? Is sterker dan een stier en heeft meer bloed dan een koerspaard. Maar die kop die op dat sterk lijf staat?... Hij weet niet wat gedaan met zijn macht, en die macht verkwist hij zoodanig, dat hij zich niet eens den tijd gunt om te overwegen of er soms geen einde aan kan komen. Nadenken of beleggen en overwegen? Kent hij niet! Hij kent niets anders dan duwen op de pedalen en zijn tegenstrevers lossen. En dat kan hij, bij de beklimming van de bergen, waar en wanneer hij wil. Maar hij is zoodanig roekeloos dat hij zich niet eens de moeite geeft van te overwegen, of er geen hinderpalen te vermijden zijn. Zijn ongeval op den Esterel kon hij mogelijks voorkomen, hadde hij maar wat meer willen opletten en voorzichtiger zijn. En zoo komt het dat hij deze Ronde van Frankrijk verloren heeft, als hij ons allen wel één uur voorsprong had kunnen geven!
Om met die Ronde te eindigen, herinneren we tevens: In Belfort-Longwy loopt Faber weg. Buysse gaat er achter en lost hem, maar heeft pedaalbreuk. En toch behaalt hij nog eene tweede plaats.
In Longwy-Duinkerken komt hij op 12 Km. van de aankomst. Garrigou is de eenige, die zijn wiel kan houden. Buysse heeft bandbreuk en Garrigou, die de aankomst nakende weet, kiest natuurlijk het hazenpad. Maar Buysse herstelt in der haast, haalt Garrigou bij, op 800 meter van
| |
| |
de meet om hem te kloppen met wel 20 meter in den sprint!
- En morgen kom ik alleen toe te Parijs!
Zegde hij me persoonlijk ter aankomst.
Op 60 Km. van Parijs, een berg op de steenen. Hij demareert. Alleen Engel, die Frankrijk's beste jonge renner is, kan zijn wiel houden. Maar Marcel Buysse kent geen genade, en geen einde aan zijn macht. Hij demarreert juist zoo dikwijls als noodig is, om Engel te lossen en alleen toe te komen in 't Prinsenpark, waar er duizenden Vlamingen zijn, om den zedelijken overwinnaar der Ronde toe te juichen.
Op den eigensten dag dat Marcel Buysse Genève-Belfort won, bij de beklimming van den Ballon d'Alsace, betwistte zijn jongere broeder Lucien den omloop van België in een rit, zijnde 600 Km. Ten titel van inlichting: Lucien was toen pas 18 jaren oud.
Te Charleroi in den kontrool, verneemt Lucien van den inrichter Alban Collignon, dat Marcel Genève-Belfort kwam te winnen.
- En straks doe ik hetzelfde,... antwoordde Lucien.
De aankomst van dien omloop had plaats te Namen, boven op den Citadel, een berg die redelijk steil is. Zijn tegenstrevers waren: Berten Dejonge en Berten De Belder.
- Twee venten lijk boomen, heeft hij dikwijls zelf verteld, op de sportavonden aan de toehoorders.
- In den sprint? Ik wist niet of zij rap waren, maar 'k wist des te beter dat ik het niet was. Dus? Dan maar mijn heil gezocht bij de beklimming van den berg der Citadel. Zoo gezegd, zoo gedaan, en halfwege hoorde ik de laatste zucht van De Belder, die laatst aan mijn wiel gebleven was, en ik won dien omloop van 600 Km. met 40 meter voorsprong.
- Dat goê bloed niet liegen kan!...
't Was Lucien Buysse, die 't zei na afloop aan Alban Collignon.
* * *
| |
| |
Daags na de Ronde van Frankrijk gingen wij met de wagen van ‘Sportwereld’, Marcel Buysse afhalen te Kortrijk aan de statie, waar duizenden en nog eens duizenden sportliefhebbers samengeschoold stonden, om aan den zedelijken overwinnaar dien groet van hulde en waardeering te brengen waarop hij recht had.
Van Kortrijk ging het over Ingelmunster naar Thielt, waar we stil hielden op de Markt, en waar de velodrom-bestuurders Eelbode en Furster een huldebetoon hadden ingericht.
Buysse werd begraven onder een berg van bloemen. En toen we uit zijn naam enkele woorden uitleg gaven over zijn ronde, met de belofte dat hij 't jarent zou herbeginnen, en de zege naar zijn land brengen, toen brak er een storm van toejuichingen los, waaraan geen einde scheen te komen.
Maar omdat men ons wachtte te Lootenhulle en te Gent, stoomde de wagen voorwaarts, nog eer de toejuichingen waren uitgestorven.
Te Poeke en te Ruiselede, andere bloemen in ontvangst te nemen. Maar die terugkeer te Lootenhulle? En dat wederzien? Neen, dat vergeten we niet zoo gauw.
Albert - die nu den grooten kampioen is dien we kennen - was toen 20 maanden oud, en toen hij naar vader zijn armpjes uitstak, zagen we twee tranen over Marcel's kaken rollen.
Van Lootenhulle ging het naar Gent, en daar was zooveel volk aan de Zuidstatie, dat de tramdienst voor enkele minuten in de war gestooten werd.
Later werd er een officieele huldiging op touw gezet te Brussel, niet alleen ter eere van Marcel Buysse, maar vooral ter intentie van den eigenlijken overwinnaar Filiep Thijs. Meer dan 1200 bewonderaars lieten zich inschrijven voor het Banket, en op 't oogenblik dat aan tafel moest gegaan, was iedereen tegenwoordig behalve... Filiep Thijs...
| |
| |
Aan den vertegenwoordiger des Konings en enkele vooraanstaande genoodigden moest de uitleg gegeven:
- Door dringende zaken weerhouden te Parijs.
Van vieze karweien gesproken!
* * *
Tijdens den winter van 1913-1914 kreeg Marcel een aanbod van ‘Alcyon’, om in 1914 voor dit rijwielmerk te rijden. Hij was echter verbonden bij ‘Peugeot’, en er was bij gevalle van contractbreuk, een vergoeding voorzien van 20.000 franken - die toen nog van goud gemaakt waren, of beter: een goudweerde vertegenwoordigden.
De onderhandelingen liepen niet vlot, want ‘Peugeot’ liet zich niet zonder verzet het gras van onder de voeten maaien. Buysse zelf verliet niet geeren zijn goeden vriend en verzorger Arthur Barthelemy, lijk hij ook veel sympathie had voor een der zonen van den grooten rijwielfabrikant Peugeot. Maar van den anderen kant stond zijn boezemvriend Odiel Defraeye, in de rangen van ‘Alcyon’, terwijl hij vermoedde dat in 1914 ‘Peugeot’ zijn grootste troeven zou zoeken uit te spelen, in de Ronde van Frankrijk, met Filiep Thijs, wat voor Buysse beteekende: niet de eerste rol kunnen spelen.
‘Alcyon’ verhoogde gedurig de geldelijke voorwaarden, bij zoover dat Buysse eindelinge besloot van te aanveerden.
Later heeft hij het me dikwijls gezegd:
-'k Ben bij ‘Alcyon’ gegaan ter wille van het geld, want zaken zijn zaken. Maar met mijn hert ben ik bij ‘Peugeot’ gebleven.
De beredeneering van ‘Alcyon’ was de volgende:
-'t Jarent hebben we Odiel Defraeye en Marcel Buysse, de twee beste renners der twee laatste Ronden van Frankrijk, die we kost wat kost willen winnen.
| |
| |
‘Alcyon’ was het laatst gestichte der rijwielmerken, maar veroverde in een zeer gering getal jaren, zoo niet de voornaamste, dan op zijn minst genomen toch de tweede plaats in de Fransche rijwielnijverheid, te zeggen onmiddellijk na ‘Peugeot’ komende.
En omdat ze, in verband met de overwinning in de Ronde van Frankrijk 1914, zeker wilden spelen, getroostte men zich reuzensommen voor de aanwerving der twee renners, ‘die niet te kloppen waren’ - zoo dacht ‘Alcyon’ en velen met hen. Maar 1914 kwam, en 't is Filiep Thijs van ‘Peugeot’, die de overwinning behaalde.
Marcel Buysse werd weliswaar omver gereden bij den afzink van den Turbieberg, wat zijn opgave voor gevolg had. Lijk Odiel Defraeye het liet steken, daags nadien in Nizza-Grenoble, ter wille van zweren, die hem kwelden. Maar dat moeten we eerlijkheidshalve bekennen: toen ze opgaven waren Buysse en Defraeye ‘geslagen renners’, omdat ze alle twee van hun forme en kunde ingeschoten hadden. Ze verloren wellicht een groot deel van hun atlethiek vermogen bij zooveel feesten en huldebetoogingen, die op hun wederzijdsche prestaties van 1912 en 1913 volgden.
Dan is de wereldoorlog gekomen, en Marcel Buysse heeft eerst in Italië, en later in Frankrijk nog beproefd, om de forme en de kunde van 1913 terug te vinden, maar 't ging hem min goed voor den boeg. Zoo dat hij het roer omsloeg en in de velodroms ging zoeken, wat hij in de baankoersen niet meer vermocht te vinden.
Hij begon ten andere reeds vóór den oorlog en niettegenstaande het uitdrukkelijk verbod van ‘Alcyon’, nam hij deel aan de Zes Dagen van Brussel, waarin hij aanzette zonder de minste oefening. Geen wonder dan dat hij, met Van Lerberghe, die zijn maat was, gedubbeld werd tijdens de eerste groote jacht.
Het vertrouwen in zijn kunnen en zijn meesterschap
| |
| |
op de tegenstrevers, was zoo groot dat hij meende van zonder oefening dat te kunnen, waarvoor anderen zich weken te voren bereidden en specialiseerden.
Over die Zes Dagen zullen we vertellen als we aan dat hoofdstuk zullen gekomen zijn, want daar gebeurden dingen, die we nadien nooit meer hebben beleefd, al hebben we minstens honderd van die koersen op onzen kerfstok.
Het was ook tegen 't gedacht, en niettegenstaande het verbod van ‘Alcyon’, dat hij startte in onze Ronde van Vlaanderen van 1914.
- Die Ronde win ik, en dan krijg ik gelukwenschen inplaats van kritiek!
En inderdaad, hij behaalde er de zege. Nog iets dat we moeten vertellen.
Rieten Van Lerberghe was zijn boezemvriend. Ze mieken alle twee deel van den hoofdgroep, die. uit een tiental renners bestond, en de zege in den sprint te betwisten hadden, op den velodrom van Evergem, van Dees Depoorter, zaliger gedachtenis.
- Rieten, zult ge me trekken in den sprint? Ik win, en we deelen de eerste prijs?
- 't Akkoord!
Zei Rieten. Maar wat hij niet verklapte is: dat hij liever zelf zou gewonnen hebben. Later heeft hij het me meer dan eens verteld:
- Ik zette me dus aan de leiding, met Buysse aan mijn wiel, en als de laatste ronde begonnen was., had ik het tempo van den sprint bereikt. Zonder me om Buysse of wie het ook zijn moge, te bekommeren, stormde ik voorwaarts, zooveel of het maar kon. Want 'k voelde me goed en sterk genoeg, om alle aanvallen af te weren, ook deze van Buysse. Wat ik ten andere zou gedaan hebben. Want 'k had wel aanveerd van Marcel tot ‘trekker’ te dienen bij den sprint, wat nog niet wil zeggen dat, als hij me niet voorbij kon, ik zelf niet winnen mocht! Zoo was mijn be- | |
| |
redeneering. En zoo kwamen we de laatste bocht uit, de rechte lijn in: ik aan de leiding, Buysse aan mijn wiel, met Van de Velde en Persijn, die langs buiten om kwamen aanvallen. Ik weerstond aan die aanvallen en redelijk gemakkelijk. 'k Heb zelfs den indruk dat 'k zou gewonnen hebben, toen ik me almeteens aan de trui voel trekken. 't Was Buysse, die van links was komen opzetten - wat verboden was - mij heel kalmpjes naar achter duwde en zijn eigen persoontje naar voren, wat hem de overwinning bezorgde... Op mijn kosten! En 't bewijs ligt in 't feit dat, niettegenstaande ik naar achter werd getrokken, ik tegen Van de Velde en Persijn nog mijn tweede plaats verdedigen kon!
Alhoewel ik mij stelde in den dienst van Buysse om te ‘trekken’, verdedigde ik mijn eigen kans. Volgens Marcel mocht dat niet. Hij trok mij aan de trui. Dat mocht evenmin. En daarmee was het geding opgelost. En kreeg ik van Buysse mijn deel in de winst!
* * *
Die overwinning in de Ronde van Vlaanderen, is zeker wel de ‘zwanenzang’ geweest van Marcel Buysse als baanrenner. In Mei betwistte hij weliswaar nog Bordeaux-Parijs, en haalde er zelfs een tweede plaats. Hij heeft me altijd gezegd dat hij die koers zou gewonnen hebben, zonder die samenloop van omstandigheden die hem weeral eens plaatste, in regelrechte mededinging met Cyriel Van Hauwaert.
We laten Buysse zelf aan 't woord:
- Te Orleans kwamen we toe met 19 renners samen. Was te voren nooit gebeurd in Bordeaux-Parijs. Maar dat kwam omdat de wind zoo geweldig vanuit de tegenovergestelde richting blies. En elke deelnemer die 't zoo goed wist: wie de aanval dierf blazen zou de kastanjes uit het
| |
| |
vuur halen voor anderen, omdat hij terzelvertijde zijn eigen en zijn gangmakers zou afmaken in een voorbarige inspanning.
- Maar bij het verlaten van Orleans waag ik toch mijn kans. Van Hauwaert is de eenige, die volgen kan. Te Angerville hebben we 500 meter voorsprong op Trousselier, Deman en enkele anderen. Op dat oogenblik heb ik bandbreuk, en eer ik een ander rijwiel heb, zijn Trousselier en Deman me al voorbij. Ik herneem den strijd op een ander rijwiel, en om de beurt haalde ik Trousselier en Deman weer in, om ze achter te laten, en Van Hauwaert bij te halen aan den voet van den berg van Dourdan.
- Cyriel kon zijn oogen niet gelooven, en was nog meer ontmoedigd dan verbaasd, bij zoo ver dat hij zich oprichtte om even uit te blazen. Wat ik er nog bijvoegen moet is, dat op een gegeven oogenblik tusschen Angerville en Dourdan, ik zonder gangmakers viel, wat me niet belette Van Hauwaert zonder hulp bij te halen. Intusschen kwam de sportbestuurder van ‘Alcyon’ onderricht geven: ‘niet aan de leiding gaan, dat voor Van Hauwaert laten, want onze twee andere renners Trousselier en Deman zijn in aantocht, en met drie hebben we meer kans op winnen dan met één.’ Van Hauwaert liet zich verschalken, en zoo komt het dat op een gegeven oogenblik Deman bij ons komt, om onmiddellijk te demareeren. Van Hauwaert kijkt naar mij. Ik naar hem. Maar geen van de twee die het tempo verhoogt. Intusschen neemt Deman voorsprong en nadert hij Parijs, en de overwinning. Als ik meen dat hij al ver genoeg is, ga ik eindelinge ten aanval over, om Van Hauwaert te lossen en Deman achterna te zetten. De aankomst is echter te dicht om hem nog te kunnen bijhalen. Maar zonder iets te willen opwerpen tegen Deman als overwinnaar, kan ik gerust zeggen dat, zoo ik niet op Van Hauwaert als tegenstrever had gebotst, wat meebracht dat ik van ‘Alcyon’ onderricht kreeg het tempo te verla- | |
| |
gen, dan zou ik die Bordeaux-Parijs zelf gewonnen hebben!
* * *
Wij zullen, hebben we gezegd, nog over Marcel Buysse te spreken hebben, als we het hoofdstuk schrijven der Zes Dagen, waarin hij eveneens een geweldige rol heeft gespeeld.
Maar de Buysse van 1909, die den sprinter Marcelli op zijn eigen terrein bedreigde, omdat hij meer macht had en geweldiger was...
De Buysse, die twee Zondagen te reke naar Duitschland trok, om de beste renners van die tijden te lossen en te verwinnen...
Of de weergalooze Buysse, van wien Desgrange schreef na de Ronde van Frankrijk van 1913: ‘te voren nooit gezien van een renner bij de beklimming van de bergen!’...
Neen, die groote, die onstuimige, die onverzettelijke kampioen en overwinnaar nooit meer teruggevonden!
Die Ronde van 1913 is voor Buysse geweest wat deze van 1912 voor Defraeye was: de zwanenzang.
De grenslijn van kunnen en vermogen was overschreden, en Buysse was begonnen aan den aftocht, die voor ons een teleurgang werd, omdat we hem zoo onzeglijk geeren zagen en sterk bewonderden.
Van Hauwaert, hebben we al gezegd, was een noeste werker, een gewetensvolle arbeider en kunstenaar terzelvertijde. Defraeye was meer artist, al was hij niet min krachtig en kranig. Maar Marcel Buysse?... Die was weer iets anders. Hij had genoeg van de twee - van athletiek standpunt beschouwd - opdat we van hem hadden kunnen schrijven: hij was hen de meerdere! Omdat hij onstuimiger was, en nog sterker uit de natuur!
Streuvels heeft zulke kerels geteekend. De Vermeulen uit zijn ‘Vlaschaard’: de staalsterke boer! Die niet be- | |
| |
geven wil! Niet begeven kan! Omdat hij zich zoo oersterk voelt! Zoo één en zoo eigen met de laaiende zonne, met de driestige peerden, met den groeienden oogst, en de onmeetlijkheid van de lucht!
Zoo was Marcel Buysse op wielergebied: de ontembare, die niet versagen wil, de koppige die niet plooien zal, de sterke die niet overleggen en niet rekenen moet, omdat hij geen einde ziet aan zijn macht!
- Ware er een weinig overleg bij geweest, hij zou ons allen verpletterd hebben!...
Zei de groote Petit Breton na afloop der Ronde van 1913.
Maar wat de menschen en de mededingers niet vermochten, dat heeft de onverbiddelijke Tijd gedaan. Eerst zagen we den baanrenner ‘den weg terug’ nemen, nadien de ontembare Zes Dagen rijder, die plooide. Tot dat de ‘rechter’ kwam en het opschrift uithong boven de deur van zijn rennersloopbaan:
- Tijd van komen, en tijd van gaan!
En tien jaren nadien kwam die andere rechter, de Eeuwige, om te zeggen: dat zijn rijk niet meer van deze aarde was.
Het nieuws viel als een ontploffende bom! Het verwekte ontzetting. Omdat men hem sterk en levenslustig genoeg geloofde, om zelfs de dood te trotseeren.
We stonden bij zijn graf om het woord van eerbiedig afscheid te spreken. En dààr, op dat oogenblik, heb ik het zoo sterk gevoeld: hoe veel ik van hem hield! Het docht me dat met hem, een stuk van mijn eigen leven in dat graf zonk!
Misschien wel omdat hij zulk een heerlijk beeld was van dat Vlaamsche Volk, ‘dat wilde wat was recht, en gewonnen heeft wat het wilde’!
Na Buysse zijn andere groote renners gekomen. Maar of die anderen wel zooveel hert hadden, en het droegen, zoo juist op de plaats, waar het moest?... |
|