Door Amerika
(1892)–C.J. Wijnaendts Francken– Auteursrecht onbekend
[pagina 255]
| |
XX.
| |
[pagina 256]
| |
de staten van New England toe. De afleiding van den naam is onzeker; sommigen beschouwen dien als een verbastering van het woord ‘English’. Wat hun eigen persoonlijken naam aangaat, hebben de Amerikanen meestal één voornaam, maar dikwijls twee familienamen, bijv. - om bij bekende grootheden te blijven - Henry Wadsworth Longfellow, Oliver Wendell Holmes, James Russell Lowell, Ralph Waldo Emerson, Henry Ward Beecher. De typische Yankee is niet, zooals hij stereotyp wordt afgebeeld, lang, mager en schraal van gestalte, maar eer kort en breed, krachtig gebouwd met een groot hoofd rustende op zware schouders. Zijn gelaat is bleek en ernstig, dikwijs verdiept in gedachten, met een resolute, energieke uitdrukking, soms verhelderd door een goed-aardigen glimlach. Zijn kleeding is netjes en doelmatig, maar streeft niet naar elegance. In zijn woorden gebruikt hij gaarne sommige geliefde Americanismen zooals ‘trouble (voor difficulty), a handsome lady, to fix up, right here, depot (voor station), baggage’ enz.; een vraag leidt hij gaarne in met het voorvoegsel say bijv. ‘say Harry’ enz. en een antwoord bevestigt hij met: een‘Why, cert'nly’. Ofschoon Engelsen overal de officieele taal is, zoo is het toch merkwaardig, met welk een air de dédain de Engelschman op de Amerikanen nederziet: iets wat dezen natuurlijk zeer ontstemt en ergert. Het zal wel hieraan liggen, dat John Bull het maar niet kan verkroppen, dat de kolonie, die door hem verloren was en haar eigen gang ging, het zonder zijn hulp toch zoover heeft weten te brengen. Hij zal daarin handelen als vele vaders, die niet gaarne zien, dat hun kinderen van hun gezag afwijken en hun eigen weg gaan bewandelen, of zooals Tyndall ergens zegt: ‘Een vader is niet | |
[pagina 257]
| |
altijd wijs genoeg om in te zien, dat zijn zoon geen knaap meer is en het is in 't geheel geen zeldzaamheid, dat beiden daardoor van elkaar vervreemden.’ Dat de Amerikaan zich boos maakt over de minachtende beoordeeling door Engelschen is te meer begrijpelijk, daar hij zeer trotsch is op zijn eigen land en gaarne Europeanen met lof er van hoort gewagen. Men verhaalt van koetsiers, die een zoo even aangekomen passagier van de boot naar zijn hotel brachten en hem reeds bij het uitstappen uit het rijtuig vroegen: ‘Well sir, and what are your impressions of America?’ Gewoonlijk evenwel is de stereotype vraag ‘How do you like this country?’ alleen een formeele beleefdheid en wordt nauwelijks naar het antwoord geluisterd; want een Amerikaan acht zijn land verre boven de goedkeuring van Europa verheven. Vreemdelingen, die de U.S. bereizen, moeten anders vooral niet verwachten met veel beleefdheden overstelpt te zullen worden. Pleizierreizigers uit Europa is men er niet gewoon en niemand bekommert zich om hen. Niemand voelt zich geroepen ongevraagd inlichtingen te geven of iemand voort te helpen en vooral de businessmen zijn doorgaans erg kort uitgevallen, hetgeen een frappant verschil vormt met de Engelsche koloniën, waar, dadelijk als men de grens van Canada of Britsch Columbia overschreden heeft, een aangename stroom van vriendelijke voorkomendheid ons tegemoet waait. Maar in de U.S., waar velen beleefdheid als een soort ondergeschiktheid schijnen te beschouwen, moet men zijn eigen weg leeren vinden en, hoe leerzaam dit ook zijn moge, door schade wijs worden. Natuurlijk toch is men maar niet dadelijk met alle afwijkende gewoonten en inrichtingen vertrouwd en maakt dus in den beginne onvermijdelijk nu en dan kleine vergissingen. Wil men niet al het pleizier | |
[pagina 258]
| |
van zijn reis laten bederven, dan is het maar het beste daardoor niet uit zijn humeur te raken of zijn geduld te verliezen. Dat systeem van ‘help yourself’ wordt niet alleen op vreemdelingen, maar ook op kinderen toegepast. Van jongs af aan worden zij opgevoed tot zelfstandigheid, wordt hun een groote vrijheid van handelen gelaten en een groot deel van de zorg voor hen zelven toevertrouwd. Zij worden weinig vermaand tot voorzichtigheid; niet steeds bespied en achter de wielen gereden door angstvallige, zenuwachtige ouders; en zoodoende leeren zij veel meer op zich zelf te staan, zelf uit hun oogen te zien en zich zelf te helpen. Die wijze van opvoeding brengt ook hare schaduwzijde met zich. De kinderen krijgen in alles hun zin; weinig wordt hun verboden, en als het al gebeurt, wordt er weinig naar geluisterd. Zooals Hübner zegt: ‘l'autorité paternelle est à, peu près nulle, ou elle ne s'exerce pas. De kinderen zijn vroeg wijs, moeten alles weten, behandelen hun ouders als gelijken, spreken met de groote menschen over allerlei zaken mee en hebben in alles reeds een beslist oordeel. Verlegenheid is hun onbekend; zij hebben veel noten op hun zang, leggen veelal een groote mate van brutaalheid en aanmatiging aan den dag, en tevergeefs zal men bij hen de schroomvalligheid zoeken, die anders zoozeer de aantrekkelijkheid van kinderen verhoogt. Ook op later leeftijd gaat de Amerikaan zijn eigen weg. Hij bekommert zich weinig om anderen, leeft voor zich zelven en zijn zaken, is weinig spraakzaam, kortaf en zakelijk, dikwijls in gedachten verzonken over plannen en speculaties, niet luidruchtig of vroolijk, en schijnt daardoor stug, onvriendelijk en ongezellig. Evenzoo schijnt hij koel en onverschillig; want hij toont weinig deelname | |
[pagina 259]
| |
in het lief en leed van anderen, loopt niet met zijn affecties te koop en het hart ligt hem niet op de tong. Hij is anders goedaardig, geduldig en verdraagzaam, zoowel in het dagelijksch leven als op godsdienstig en politiek terrein. Niemand zal er een ander eenigszins minder om achten, wanneer hij tot een andere godsdienstige of staatkundige partij behoort en alleen de Ieren, die over het algemeen niet erg gezien zijn, maken zich voortdurend erg warm voor politieke quaesties. De beweging bij een belangrijke verkiezing is slechts een tijdelijke opwinding, en nauwelijks is de stemming voorbij, of ieder legt zich bij den uitslag neer en de rust keert volkomen weder. Wel houdt de Amerikaan ervan de fouten van regeering en maatschappij in een humoristischen vorm te geeselen. Hij is een groot liefhebber van ‘fun’, veel meer dan de Engelschman, en met een grooten natuurlijken aanleg heeft hij over alles geestigheden ten beste van een goedaardig, niet kwetsend karakter en van een gansch bizonder type, geheel anders dan het Fransche of Duitsche. De Amerikaan is rijk aan anecdoten, die hij uitstekend weet voor te dragen, en hij houdt ervan anderen in het ootje te nemen en op een grappige manier de waarheid te zeggen. Aan het dessert is hij sterk in komische toasten, en vele dingen worden dan goedmoedig aangehoord, die in Frankrijk onvermijdelijk een duel zouden ten gevolge hebben. Ook uit de dagbladen spreekt veel humor, vooral uit de opschriften aan het hoofd der artikelen. De stukken mogen oppervlakkig en in slechten stijl, maar in geen geval vervelend geschreven zijn; zij moeten door hun pikanterie de aandacht trekken en zooveel mogelijk sensatie wekken. Speciaal humoristische weekbladen zijn de Judge, Puck en Life met uitstekende illustraties. Hun | |
[pagina 260]
| |
lectuur is voor den vreemdeling uiterst leerzaam, want hij zal er, veel meer dan uit romans, het Amerikaansche leven en karakter uit leeren kennen. Zij kunnen in ieders handen gegeven worden en toon en, dat men gelukkig nog geestig kan wezen zonder zijn toevlucht te nemen tot het goedkoope genre van aardigheden van verdacht allooi uit de demi-monde, waarin de Fransche bladen van dien aard zoo sterk zijn.
Twee eigenschappen zijn het, die bovenal het Amerikaansche volkskarakter kenmerken, namelijk arbeidzaamheid en vrijheidszin; en daarom moeten wij bij die beide een oogenblik langer stilstaan. De Amerikanen hebben van de Engelschen hun energie en doortastendheid overgenomen en werken zelfs nog harder dan dezen. Amerika is als een groote bijenkorf, waarin luiaards niet gebruikt kunnen worden. Reeds Hübner schreef: ‘En Europe on travaille pour vivre, tout au plus pour parvenir à l'aisance; ici on travaille pour parvenir à la richesse.’ Werken is des Amerikaans lust en leven; stilzitten is hem een gruwel.Ga naar voetnoot1 Zijn ‘make money’ is een noodzakelijke behoefte, waar hij niet buiten kan, een soort aangeboren sport, iets soortgelijks als postzegel verzamelen bij kinderen, wien het niet in de eerste plaats om de zegels zelve te doen is, maar om de aantrekkelijkheid, die de bezigheid voor hen heeft. Gelijk het voor dezen geenszins de hoogste wensch zou zijn plotseling een prachtige verzameling te krijgen, aan wier bijeenbrenging zij part noch deel hadden en waarin zij | |
[pagina 261]
| |
geen veranderingen mochten aanbrengen, - zoo vormt voor den Amerikaan niet het bezit van het geld, maar de wijze van het zelf te verdienen en er mede te werken de groote aantrekkelijkheid. Dit blijkt o.a, hieruit, dat de Amerikaan alles behalve gierig en weinig oeconomisch is, maar integendeel vrijgevig het geld met volle handen om zich heen strooit. Met zijn zaken moge hij veel verdienen, hij heeft ook ruime sommen over voor nationale ondernemingen, die den bloei kunnen bevorderen van zijn stad bij den tot arbeid prikkel enden naijver die tusschen de verschillende steden onderling heerscht. Wie hier eenmaal een groot kapitaal verworven heeft, gaat daarvan niet gemakkelijk leven en genoegelijk zitten teren; hij werkt er niet minder hard om en voelt op zich de verplichting rusten met de hem toevertrouwde talenten te woekeren en winste te doen. Zoo worden de groote dingen op touw gezet, waarvoor groote kapitalen vereischt worden. In die combinatie van kapitaal en ondernemingsgeest ligt een ontzaglijke drijfkracht opgesloten, en zonder dat ware Amerika nimmer geworden wat het alreede geworden is. De keerzijde der medaille is deze, dat de Amerikaan de dingen veelal alleen beoordeelt naar het geldelijk succes dat zij hebben. Bekend is de geliefde uitdrukking: ‘He is worth so many dollars’. Meer dan elders is rijkdom noodig om een grooten naam te maken; litteraire en artistieke productie worden beschouwd als een aangenaam tijdverdrijf voor vrije uren. De Amerikaan zal talent en artisticiteit niet zoozeer om hen zelven bewonderen, als wel om de stoffelijke baten die zij in staat zijn af te werpen; hij prijst kunstenaars niet zoozeer omdat zij de scheppers zijn van geniale werken, als wel omdat deze een groot vermogen hebben opgebracht. | |
[pagina 262]
| |
De rijkste lui als Stewart, Astor en van der Bilt zijn van laag af opgekomen en door zaken in beter doen geraakt, en daaraan is het te wijten, dat in 't algemeen de Amerikaan iets parvenuachtigs en onbeschaafds heeft en niet zoo gentlemanlike is als de Engelschman. De arbeidslust wordt zeker in niet geringe mate bevorderd doordat ieder worden kan wat hij wil en hem alle beroepen en baantjes open staan. Hier ontmoet men veel minder hinderpalen; actes, diploma's en getuigschriften worden veel minder vereischt en de vraag is maar, of iemand zijn zaakjes weet en bruikbaar is; langs welken weg hij tot die kennis gekomen is doet niets ter zake. Vele hooggeplaatsten, groote bankiers, industrieelen enz. zijn van lage afkomst en zonder eenig fortuin hun welgeslaagden loopbaan begonnen. Verre van zich hiervoor te schamen en angstvallig hun verleden te verbergen, zijn zij er veeleer trotsch op niet door protectie of erfenissen, maar door eigen vlijt, verdiensten en energie, zonder hulp van anderen, zoo hoog op de maatschappelijke ladder geklommen te zijn; en met een zelfstreelend welgevallen zullen zij de gelegenheid aangrijpen hun levensloop aan anderen te vertellen. Zeer hoog is in Amerika de achting en eerbied voor allen arbeid. In de White Mountains fungeeren dikwijls beschaafde, maar onbemiddelde meisjes als dienstbaren in de hotels en zij worden dan met het meeste respect door de gasten behandeld. Toen een dandyGa naar voetnoot1 uit Europa aan een Amerikaansche dame op haar vraag, met welke tijdpasseering een aristocratisch nietsdoener in zijn land den tijd placht dood te slaan, antwoordde: ‘Oh, they enjoy themselves, you know. They never do any work’, merkte de lady | |
[pagina 263]
| |
met de haar eigen vrijmoedigheid op: ‘Oh, we have such people too - tramps.’ Die waardigheid van den handenarbeid ontmoeten wij in de U.S. overal. Met haar hing ook, nevens politieke redenen, de vrijmaking der slaven samen, waarvoor mannen als Wendell Phillips, Theodore Parker en Horace Greeley zoo krachtig in de bres sprongen, betoogende dat slavernij een menschonwaardig bestaan was voor een Amerikaanschen arbeider. Vergelijk daarmede de toestanden in Europa. Hooren wij wat een gezaghebbend Engelschman, Mr. Pidgeon, hieromtrent ten opzichte van Groot-Brittannië zoo voortreffelijk opmerkt en wat zeker in niet mindere mate geldt van ons land: ‘Verbloem het zooveel ge wilt, het is een feit, dat er een groote kloove bestaat tusschen Oud en Nieuw Engeland in deze radicale quaestie van de waardigheid van den arbeid. De sociale gebruiken (code) van dit land drijven jaarlijks troepen jonge mannen, die van onze openbare scholen of universiteiten komen, in de overkropte geleerde betrekkingen of in gouvernements-ambten, wier nauwe kring van onverantwoordelijke plichten alle oorspronkelijkheid doodt en alle zelfvertrouwen verzwakt’.
Die buitengewone werkkracht en voortvarendheid der Amerikanen spreekt zich bovenal uit, waar een nieuwe stad in het Westen gegrondvest wordt. Daar, bij die booming heerscht een koortsachtige bedrijvigheid en opjagerij. Met de meest aanlokkelijke en opgeschroefde advertenties wordt de nieuwe stad aan landkoopers en settlers als woonplaats aangeprezen, en geen middel wordt verzuimd om met de naburige steden te concurreeren. Overal in het rond worden de voordeden opgesomd en brochures met beschrijvingen kosteloos verkrijgbaar ge- | |
[pagina 264]
| |
steld. Een immigratiekantoor met een commissie van handelaars, bankiers en industrieelen stelt zich bereid tot informaties. In één menschenleeftijd moet hetzelfde tot stand gebracht, waarvoor in Europa eeuwen noodig waren. Met een onbegrijpelijken spoed en vlugheid, dikwijls ten koste van degelijkheid en soliditeit, moet in de kortst mogelijke tijdsruimte zooveel mogelijk afgewerkt. Men schijnt uit te gaan van het denkbeeld: hoe grooter de stad en hoe meer inwoners des te gelukkiger, en met een onbegrensd vertrouwen leeft men voortdurend in de toekomst. Dadelijk wordt alles op groote schaal aangepakt, electrisch licht aangelegd, hotels opgericht en prachtige villa's gebouwd, waar de reeds van namen voorziene straten nog worden omgeploegd. Welk een inspanning, ambitie en ondernemingsgeest in zulk een opkomende Amerikaansche stad! Neem bijv. eens een stad als Tacoma. Nauwelijks tien jaren oud, met een bevolking van dertig duizend zielen, is het reeds in het bezit van verscheiden groote bankhuizen, een paar enorme hotels eersten rang, electrische tramwegen, overal electrisch licht tot zelfs in de tramwagens, en reeds houdt het in een gebouw van 80.000 $ een tentoonstelling van de produkten en de industrie van den staat Washington.
Het tweede belangrijke punt, dat wij noemden als kenmerkend voor het karakter van den Amerikaan, zijn zijn democratische beginselen. Niemand kan over de democratie en hare gevolgen een goed oordeel vellen, die haar niet eerst in de U.S. in volle werking en toepassing gezien heeft. Daar denkt men over onze toestanden dikwijls ongeveer evenzoo als wij over die in Rusland, en de couranten zijn meermalen vol hatelijkheden over de macht onzer koningshuizen en vol verontwaardiging over | |
[pagina 265]
| |
de almede daaruit voortvloeiende oorlogen. Een Engelsch schrijver zegt terecht: ‘De gelijkheid, die in de Amerikaansche maatschappij heerscht, is oneindig grooter (more real) dan menschen, die in Europa leven, begrijpen kunnen. De onderscheidingen en klassen hebben noch dezelfde beteekenis noch denzelfden invloed, als zij hebben in oudere maatschappijen.’ In Amerika bestaan er geen plichtplegingen tusschen de standen onderling; zij spreken niet tot elkaar met onnoodige franjes en zeggen geen ‘dank je’ voor doodgewone dingen, zooals bijv. een werkman wien zijn welverdiende loon wordt uitbetaald. Men staat er niet hooger door geboorte, - een omstandigheid, die geheel buiten ons toedoen en buiten onze eigen verdiensten ligt, - en alleen in New-York vindt men enkele clubs, wier leden een zekeren ouderdom hunner voorvaderen moeten kunnen aanwijzen. Ongetwijfeld verschaft de ‘almighty Dollar’ iemand meer maatschappelijken invloed en kan deze zich meer genietingen des levens veroorloven; maar zijn rijkdom maakt hem hoegenaamd geen wezen van hooger orde en persoonlijk geniet hij er geen enkel privilegie door. Bewonderend moge een minder door de fortuin begunstigd persoon opzien tegen een hooger geplaatste en er prijs op stellen hem de hand te drukken, maar niemand denkt er aan zich voor hem in het stof te buigen of met onderscheidende benamingen toe te spreken. Integendeel: van vele algemeen geachte en populaire groote mannen (prominent men) als politici, redenaars, generaals, enz. wordt heel familiaar in een gemoedelijke afkorting gesproken met hun voornaam. Zelfs de ververschingslokalen voor de kamerleden in het Capitool staan voor een ieder open; alles is voor het publiek toegankelijk en juist daardoor voelt de menigte een verantwoordelijkheid op | |
[pagina 266]
| |
zich rusten en gedraagt zich overal fatsoenlijk en bezadigd. De bekende staathuishoudkundige James Bryce zegt: ‘Equality improves manners for it strengthens the basis of all good manners, respect for other men and women, simply as men and women, irrespective of their station in life. It raises the humbler classes without lowering the upper’, en verder: ‘De tweede aantrekkelijkheid van het Amerikaansche leven is iets, waarom sommige Europeanen zullen glimlachen: het is de sociale gelijkheid. De natuurlijkheid der conversatie is een afzonderlijk toevoegsel tot het genoegen van het maatschappelijk leven, iets dat den kring van mogelijke vriendschap vergroot.’ Wij mogen evenwel niet van dit onderwerp afstappen zonder één beslist nadeelig uitvloeisel van den democratischen geest genoemd te hebben. Het is het gebrek aan goede dienstboden. Niettegenstaande zij in de groote steden van het oosten minstens een 200 $ 's jaars verdienen, gaan toch geboren Amerikaanschen slechts met grooten weerzin over tot een betrekking, waarin zij soms verachtelijk ‘hired girls’ genoemd worden, en gewoonlijk zijn het dan ook Duitschen en Ierschen of ook veelal Negers en Chineezen. De dienstboden, die een goed logies en voedsel krijgen en netjes gekleed gaan, stellen daarbij nog allerlei condities, verdragen niet veel aanmerkingen, en vertrekken bij het geringste wat hun niet bevalt. Zoo is men dikwijls aan de genade en willekeur van zijn dienstpersoneel overgeleverd; daarom las ik in een Duitsch-Westersche Courant zelfs het voorstel, de dienstmeisjes voortaan door dienstjongens te vervangen, en gaan vele families om al dat gehaspel te vermijden in hotels wonen. | |
[pagina 267]
| |
Ten slotte nog een enkel woord over het leven van den immigrant in het Westen, meer speciaal van hem, die zich aan den landbouw wijdt. Hoeveel aangenamer en verkieselijker zijn voor dezen de omstandigheden hier dan die, welke hij in Europa gewoon was. Wie zich recht vrij wil voelen, ga naar de Far West. Op de eindelooze vlakten tusschen de nog niet plat getreden bergen is men zijn eigen heer en meesterGa naar voetnoot1. Hier geen slaafsche modevormen of zich richten naar het oordeel van zijn buurman; hier geen kleingeestigheid, vooroordeelen, oude sleur of vastgeroeste gewoonten; hier geen knellende banden eener verfijnde maatschappij, die haar kinderen met fluweelen handen een ijzeren juk oplegt. In de eerste jaren moge hij, die uit Europa komt, zich vele genietingen onzer samenleving moeten ontzeggen en harder moeten werken om niet achter te blijven, - daartegenover staat, dat zijn arbeid verhelderd wordt door de hoop op de toekomst en de vrijheid die hij geniet. Hier wordt hij nog niet gedrukt door het beklemmend gevoel van onopgeloste sociale problemen van overbevolking en werkeloosheid, die wrok, klassenhaat en ontevredenheid met zich sleepen. Hij leeft er in een land van hoop, waar een opgewekte geest heerscht en waar hij niet afhankelijk behoeft te zijn van den liefdadigheidszin van anderen. Hij is er niet voortdurend omgeven door een verfijnde beschaving, die hem steeds als verboden vrucht verleidelijke genietingen voorhoudt, waaraan hij toch geen deel kan hebben door de beperktheid zijner middelen. Hij gevoelt zich hier onder gelijken, onder deelgenooten, onder medebroeders, bij wie gemeenschapsleven en onder- | |
[pagina 268]
| |
linge verstandhouding heerscht, en die elkander helpen en belangstellen in elkanders lot. Merkwaardig is het dan ook, hoe spoedig de immigranten aan hun nieuwe omgeving gewend raken en zich aan de gewijzigde levensomstandigheden aanpassen. Zij vinden in Amerika een nieuw vaderland, dat zij lief krijgen en wiens toestanden zij leeren op prijs stellen. Voor de minder bevoorrechten in onze maatschappij, die den moed en wilskracht hebben te verhuizen, moet wel een groote aantrekkelijkheid gelegen zijn in het feit, dat naar iemands familie of verleden niet gevraagd wordt en niemand er minder om wordt aangezien, zoo hij minder fortuin, kennis of beschaving heeft; en niet minder in de vrijheid waarmee hij zijn eigen weg kan gaan, zonder vrees van met politiemaatregelen in botsing te komen of bij een soldatenregiment te worden ingelijfd. Daarenboven kan de werkman zich hier veel meer welstand veroorloven, omdat de verdiensten van den handenarbeid zooveel hooger zijn en bijna het dubbel van die in Engeland bedragen. Wel zijn ook de kosten voor het levensonderhoud veel grooter, maar niet omdat de noodzakelijke levensbehoeften duurder zijn - op voedsel kan hij zich zelfs betrekkelijk veel besparen - maar omdat zijn levensstandaard zooveel hooger is en hij bij zijn hoogere verdiensten meer eischen stelt en niet met zoo weinig tevreden is als zijn Europeesche collega. De woonhuizen der Farmers zien er keurig netjes uit, hun disch is welvoorzien en vleesch ontbreekt nimmer op tafel. Hun vrouwen en dochters, hoewel zij alle bezigheden in huis verrichten, hebben toch een goede opvoeding genoten, veel gelezen en zeer beschaafde manieren; het is zeer wel mogelijk met haar een aangename conversatie te voeren, al hebben zij geen meisjes-hoogere | |
[pagina 269]
| |
burgerschool doorloopen maar in plaats daarvan geleerd de handen uit de mouw te steken. ‘Niettegenstaande de algemeenheid van handenarbeid’, zegt Prof. Fiske, ‘heeft het volk toch geenszins het voorkomen van boeren. Armzalige of schamel gekleede menschen worden zelden gezien en er is niemand in het dorp, tot wien het geraden zou zijn op een soort beschermenden toon het woord te richten of die het niet als een groote beleediging zou opvatten, als men hem een shilling aanbood..... De farmer, die zijn eigen koren dorscht en zijn eigen brandhout hakt, heeft hoogstwaarschijnlijk een piano in zijn huiskamer, de Atlantic Monthly op tafel liggen en Milton en Tennyson, Gibbon en Macaulay op zijn boekenplank; terwijl zijn dochter, die 's morgens brood gebakken heeft, misschien porcelein gaat schilderen in den middag.’
Aan het eind van onze beschouwingen gekomen, nog een kort woord ten besluite. Evenals tien jaren geleden Boissevain, ben ook ik opgetogen uit Amerika teruggekeerd, zeer voldaan over mijn reis en hopende dat het niet de laatste maal geweest is, dat ik voet zette op den bodem der Nieuwe Wereld. Amerika is verbazend interessant, het is overweldigend - een typisch kind onzer eeuw, dat zich geheel zelfstandig ontwikkelde. In den beginne zal zich de nieuweling allicht teleurgesteld voelen en eerst aan veel moeten wennen, alvorens zich hier prettig thuis te gevoelen, waar alles zoo anders is dan hij het gewoon was. Waar de levenswijze, de bevolking en de geschiedenis zoo totaal verschilt van die in de staten der Oude Wereld, zal de eerste indruk bij den | |
[pagina 270]
| |
pas aangekomene misschien niet al te gunstig wezen en zal eenige tijd noodig zijn, alvorens hij in staat is eenigszins billijk te oordeelen en niet meer geïnfluenceerd wordt door bijzaken en kleinigheden, die wèl van weinig beteekenis zijn, maar die toch op zijn stemming een grooten invloed kunnen uitoefenen. Wie overal zijn aangenomen gewoonten wil volgen en de comfort van zijn huiselijke omgeving wil terugvinden, blijve liever kalm thuis. Wie echter op reis gaat niet alleen voor pleasure-seeking, maar ook om landen en volkeren van nabij te leeren kennen, zal zich wèl altijd eenige onaangenaamheden hebben te getroosten, maar die gaarne over hebben voor de verrijking zijner kennis en ervaring. Ieder, die over Amerika een oordeel wil vellen, moet eerst zelf een tijdlang in die maatschappij geleefd hebben, en niets is bespottelijker dan dat zoovelen zich het recht aanmatigen dit zonder die noodzakelijke voorbereiding te doen. Daarom late niemand zich in den aanvang afschrikken: langzamerhand zal hij Amerika op zijn rechte waarde leeren schatten. Een andere vraag is deze, wien het is aan te raden voor goed naar Amerika te verhuizen. Een jongmensch zal het weinig helpen of hij al een geleerde schoolsche opleiding heeft gehad; en antecedenten van belezenheid, algemeene ontwikkeling of examen-acten zullen hem weinig nut opleveren in het verkrijgen van een betrekking. Een voordeel blijft het, dat jonge menschen hier beter alles kunnen aanpakken, omdat alle arbeid er in hooger achting staat en zij zich minder door valsche schaamte voor familieleden en kennissen hebben te laten weerhouden. Maar in geen geval vleie men zich met het optimistische denkbeeld dat iedereen, die ten einde raad als laatste toevluchtsoord den Oceaan oversteekt, aan de overzijde maar | |
[pagina 271]
| |
dadelijk goed zal terecht komen. Amerika is noch een ballingsoord, noch een luilekkerland. Reeds honderd jaar geleden (1784) gaf Benjamin Franklin aan hen, die erover dachten om naar Amerika te verhuizen, dezen welgemeenden raad, die nog volkomen voor onzen tijd geldt: ‘Velen verbeelden zich ten onrechte, dat de bewoners van Noord-Amerika allen rijk zijn en geneigd om alle soort werk te beloonen; dat zij terzelfder tijd niets van de wetenschap kennen en dat daarom alle vreemdelingen, die talent bezitten voor letterkunde en schoone kunsten, met open armen moeten ontvangen worden, in zeer hooge achting staan en zoo goed betaald worden, dat zij gemakkelijk rijk worden. Verder, dat er vele winstgevende betrekkingen voor hen open staan, die de inwoners zelven niet in staat zijn te vervullen en dat, daar er weinig personen van adellijke afkomst gevonden worden, vreemdelingen van hooge geboorte en met een mooi klinkenden naam er zeer in aanzien staan, allen gemakkelijk fortuin maken en natuurlijk de beste posten krijgen. Dit zijn evenwel zuivere inbeeldingen en zij, die naar Amerika trekken met verwachtingen, die daarop gebaseerd zijn, zullen zeker sterk teleurgesteld uitkomen.’ ‘Lieden echter met een matig fortuin en een talrijke familie, die hun kinderen voor arbeid willen opleiden en hun een erfenis willen verzekeren, kunnen gerust naar Amerika komen. Dezen zullen daar een goede gelegenheid vinden, die zij in Europa missen. Dáár zullen zij verschillende handwerken kunnen leeren en beoefenen zonder vrees van daarom minder geacht te worden; integendeel hun arbeid zal hun de algemeene achting doen verdienen.’ Bij de op zich zelf prijzenswaardige neiging, die tegenwoordig velen in ons land toonen om zich in het andere werelddeel een werkkring te gaan zoeken, kwam het ons | |
[pagina 272]
| |
niet ongepast voor die woorden van den man, die gedurende zijn geheele leven in alle aangelegenheden van zulk een helder inzicht en gezond oordeel blijk gaf, hier aan het slot van ons werk nog eens in herinnering te brengen. |
|