Historische en letterkundige avondstonden
(1800)–Hendrik van Wijn– Auteursrechtvrij
[pagina 171]
| |
Byvoegsels en verbeteringen.
| |
[pagina 172]
| |
van zynen Arabischen livius en andere Handschriften, is, sedert, door den beroemden jqseph hager, niet slegts ontdekt, maar door vella zelven bekend, die, daarop, ten jaare 1796, met verbeurte van goederen en bedieningen, tot eene vyftien jaarige gevangenis is verweezen geworden. Zie een goed Extract uit hagers Nachricht, in de Mengelingen der Algem. Vaderl. Letteroeffen. van 1799, No. II, bl. 441-452. Ik wist dit nog niet, by het schryven van mynen Tekst. Zo 'er, ooit, gelegenheid was, naar een handschrift van livius te Constantinopolen te zoeken, het zou thans zyn voor de Engelschen, immers zo lang zy 'er zig in blaakenden gunst bevinden. Bladz. 132, reg. ‘Hans Sachs.’ Men kent deezen Dichter zeer weinig, hier te Lande. Een goed staaltjen zyner Poësie is te zien; daar men het niet zou zoeken; by merula over de Wilderniss., II B., bl. 26 en 27. Bladz. 175. reg. 6. v o. ‘Hoe-zekere berulef zig, met het maaken van eene soort van Heldenliederen, beezig hieldt’ Hier is een feil van myn geheugen en niet van de pers. Men leeze, in plaats van het bovengemelde, aldus: ‘hoe zeker bernlef, de Bedryven der Voorvaderen en de Stryden der Koningen zeer wel wist op te zingen.’ Vid. Vita ludgeri, apud leibnit., Rer. Brunsvic., Tom. I, pag. 91. Bladz. 264, reg. 8. ‘Clais van Brechten scone dichte:
‘Dair scone woerden in syn en lichte.
't Geslagt der van brechten is zeer oud: immers katharine van brecht was, in de veertiende eeuwe, gehuuwd aan Heer jan utenhoute, in den Lande van Breda. Zie van goor, Beschryv. van Breda, bl. 387. By nader inzien, ondertusschen, van het H S, uit het welk ik de bovenstaande Rym-regelen aanhaalde, blykt | |
[pagina 173]
| |
my, dat, in plaats van het woordje van, beter ven kan geleezen worden, 't geen eene verkorting van Veren; den Genitivus van Vere; schynt te zyn. Vere weet men, dat, oudtyds, eene aanzienlyke Vrouwe beteekende, en, daarom, zou ik wel haast, denken, dat ook het volgend bywoordjen Scone uit Soene; d.i. Zoone; in het HS zal bedorven geweest zyn, te meêr, daar dit woord, nog eens, in de volgende Regel, voorkomt. Ik zou dan, thans, de eerste Regel liefst dus leezen: ‘Clais, Veren Brechten Soene, dichte.’
De Kinderen wierden, te meêrmaalen, voorheen, naar de Moeder genoemd, wanneer deeze; naar het schynt; Weduwe en van meerdere geboorte dan haar overleeden Man was. Bladz. 275. r. 13. ‘(a) Voeg 'er by en le grand d'aussy.’ Bladz. 279. reg. 17. ‘Ik leeze haar’ (De Rymchronyk van melis stoke) ‘met vermaak.‘ Men vergelyke met deeze plaats eenige Regels van stoke, die ik zie, dat de Letterkundige oudaen, in zyne Roomsche Mogendh., bladz. 572, in het Latyn heeft overgegooten. Bladz. 292.(b) reg. 4. ‘Werk.’ Dit zelfde Boek is ook, te Gouda, gedrukt, by gerard leeuw, in het jaar 1479. Bladz. 303 reg. 6. ‘De naam van gheraert wordt, hier, in 't geheel niet gevonden.’ Zo schreeve ik ter goeder trouwe, na het H S van het eerste Stukken, over het welk ik hier spreeke, voorheen, geleezen te hebben. Maar, na dat; op den 17 Augustus deezes jaars 1799; de Heer visser my gelegenheid gaf, om dit zelfde HS, nog eens, op myn uiterste gemak, door te leezen, en ik byzonderlyk het oog op dit punt hieldt, ontdekte ik den naam der Schryvers, voorheen, over 't hoofdgezien te hebben. Men vergeeve my deeze feil! Ik zal ze, door erkentenis der waarheid, tragten te boeten. Zie hier, hoe 'er, letterlyk, geleezen wordt: | |
[pagina 174]
| |
‘Dese woerden onthout dan,
Die, hier na, sullen volgen an!
Elc woert dient van enen iaere:
Eñ dierste woert, dat gi vint dare,
Was, doe men, iñt Carnacio,Ga naar voetnoot(a)
In alle Kerkẽ schreef also.
Van danc telle ende besichGa naar voetnoot(b)
En, eenige Regels verder, volgt ‘Noch ander vroetscepe vele
Weet men bi desen woerden wele,
Die van lienhout gheraet
Ons nu hier openbaert.’
Daar de Dichter met het jaar 1273 begint, mag men denken, dat hy in de dertiende eeuwe gebloeid heeft. Gheraet blykt, uit het Rym, voor gheraert gezegd te zyn, en wy leeren met een, dat zyn Toe, of Geslagtnaam lienhout of van lienhout was. Bladz. 308. reg. 7. ‘De Maaker is, even min als de juiste tyd der maaking, bekend.’ Ik zoude, thans, Jacob van maerlant voor den Maaker van dit Kruidboek houden. In een Handschrift van het Xe. Boek der Naturen Bloeme, door laatsgemelden Schryver gedicht, vinde ik het woordelyk. Bladz. 312. reg. 3. v.o. ‘Zy zyn my, niet tydsgenoeg, geworden, om 'er-eenig byzonder verslag van te doen.’ Ik zou hier, thans, wel toe in staat zyn, na dat ik de HSS., in den tekst bedoeld en vermeld; be- | |
[pagina 175]
| |
halven dat van limburg en ysewyn; uit de Boekery der Leidsche Maatschappye van Letterkunde bekoomen en doorleezen heb. Maar, daar dit, alhier, te veel plaats zou beslaan, en daar ik verlange, den ferguut en esopêt, met andere Proeven van Dichtkunde der veertiende en vyftiende eeuwe, 't zy afzonderlyk, 't zy nevens eenige Historische Analecta van ons Land, in kort, uit te geeven; waartoe zy by my afgeschreeven liggen; zal ik zulks, tot dat tydpunt, uitstellen. Ik rekene deeze HSS. zoo oud als die van melis stoke. Bladz. 351. reg. 15. ‘Fransche Dichtkunst, - door Hertoge philips van Bourgondie zeer beschermd.’ De Heer g.j. gerard, voorheen Secretaris van het Gouvernement en Directeur der Keizerlyke Maatschappye van Weetenschappen, te Brussel, zondt my, onlangs, een Afschrift van eenige Ballades, gemaakt door aanzienlyke Fransche Dichters, op het laatst der veertiende eeuw. - Hy hadt dezelve, vóór verscheiden jaaren, afgeschreeven uit een Pergament HS., getiteld Livre d'Amours, en berust hebbende in de uitmuntende Bibliotheek der Hertogen van Bourgondie, te Brussel. Dit Stuk is, sedert, met veele andere naar Frankryk vervoerd, nimmer, myns weetens, gedrukt en, egter, zeer den druk waardig. Bladz. 363. reg. 4. v.o. ‘Philips de Schoone - schaamde zig niet, Lid der Brusselsche Rethoryk-Kamer, het Boek, te worden.’ 't Is van meêr aanbelang voor de Historie der Rethorykers en, zo verre ik weete, niet bekend, dat dezelve philips, ten jaare 1493, ‘by eenen ghemeenen accorde ende conventie van de Cameren, Collegien ende Broederschappen van der voerseyder Rethoryken van der Duytscher tonghen, binnen de Nederlanden, ofte emmers van der meester menichte van dien, - by hem daer toe bescreven ende versaemt, in - de Stad van Mechelen,’ heeft ingesteld ‘eene Overste | |
[pagina 176]
| |
ende Souvereyne Camer van der voorsz. Rethoryken, onder den name Ihesus met der Balsembloeme’, als mede, dat hy zynen Kappellaan, pieter aelturs genaamd, tot Opperhoofd of (zo als men toen sprak) Souvereynen Prinçe van die Kamer hadt benoemd en deezen gelast, de Broederschap, naar zekere gestelde Wetten, te regeeren: dat, verders, aelturs, in 't jaar 1505, die Kamer heeft geplaatst te Gend, alwaar hy voor haar een Autaar deedt opregten, in de Kapel van S. Barbara, in 't Hof van Vlaanderen: dat mede, volgens het Reglement, die Kamer uit vyftien Leden moest bestaan, waar onder een Stedehouder van den Prins en een Thesaurier van de Kapel: dat 'er ook vyftien Jonghers toebehoorden ‘die ghehauden werden d'werck van Rethoryken te leeren,’ en dat, eindelyk, Keizer maximiliaan en zyn Kleinzoon karel; Zoon van gezegden philips; deeze instellinge, op den 17 Maart 1511 (1510), hebben bevestigd. Ik ben deeze Anecdote verpligt aan den reeds boven genoemden, Heere gerard, die my, teffens, een Exemplaar zondt van dat dit Reglement, dat wel voor eenige jaaren, te Brussel gedrukt, maar thans zeer zeldzaam te vinden is. Die uitmuntende Kenner van den vroegeren en laateren staat der Nederlanden heeft, in zyn nuttig en werkzaam leeven, een schat van zeldsaame en, elders, niet te vindene Stukken vergaderd, die het te wenschen is, dat, na zyn overlyden, niet verlooren gaan mogen! Ik weete, voor 't overige, niet, wat hier in 't vervolg van is gekoomem. Dat onze Nederlandsche Kamers zig, ooit, aan deeze schikkinge zouden hebben onderworpen, is my niet gebleeken. Onze Schryvers, voor zo verre ik zien kan, zwygen van deeze geheele instelling, en de boven aangehaalde woorden zeggen wel, dat dezelve geschied was, by een ghemeen accoord der Rethoryk-Kameren, maar voegen 'er egter by, ‘ofte emmers van der meester menichte van dien.’ |
|