Historische en letterkundige avondstonden
(1800)–Hendrik van Wijn– Auteursrechtvrij
[pagina III]
| |
[Eerste boek]Letterminnende Landgenooten!Het Stuk, 't geen ik U, thans, aanbiede, en nopens het welke ik, laatstmaal, gewaagd heb in myne Voorrede van den Bladwyzer op Wagenaars Vaderlandsche Historie, is merkelyk kleiner, dan het, naar zynen eersten aanleg, zyn moest. Myn voorneemen, naamlyk, was geweest, U, van de voornaamste Zeden en Gebruiken; waar onder, byzonderlyk, Konsten en Weetenschappen; met één woord, van het Daaglyksch en Huishoudelyk Leeven onzer Voorvaderen, in den uitgestreksten zin, en sedert de vroegste tyden af, tot aan de zestiende eeuwe toe, eene, zo veel my mooglyk, volleedige Beschryvinge te geeven: waar toe ik, door een lang en aanhoudend leezen en uittrekken der oudste en beste, in- en uitlandsche, Historie-Schryveren, my vleide, vry goeden voorraad te hebben vergaderd. Doch de overweeging, dat een Werk van dien aart (nopens het welk, egter, het verhandelde over de Batavieren; waar van de Pre- | |
[pagina IV]
| |
dikant Engelberts zig zo wel heeft gekweeten; my veel' tyd en moeite zou spaaren) tot eenige Boekdeelen stondt uit te loopen, welker vertier men, aan de Pers, begreep, in deeze tyden, bezwaarlyk te zullen weezen, gaf, onder de bearbeidinge zelve, eene andere leiding aan myn Plan, deedt my slegts eenige van de bovengemelde punten uitkippen en, eindelyk, deeze Historische en Letterkundige Avondstonden, tot één Deel, vervat in twee Boeken bepaalen. Behalven eenige, ingemengde, Uitweidingen, over weinig bekende Romeinsche Oudheden, als mede over de vraag, of de Historieschryver Tacitus moet ge-agt worden, persoonlyk in Germanie geweest te zyn? of de zo gezegde Barden ook in dat Gewest, voorheen, aanweezig waren? en, of het gevoelen van sommigen, dat de Heer C. van Alkemade de Verdichter zou zyn van Colyn, geloofbaar zy, dan niet? zult Gy, in het Eerste Boek, byzonderlyk aantreffen Io.; ten aanzien der algemeene Zeden; eene nieuwe Nederduitsche Vertaalinge van C. Tacitus, over de Zeden der Germaanen. Voor koomende, van Bladz. 45-101. IIo.; ten aanzien der Konsten, en Weetenschappen; eene Schets van den Stand der Nederduitsche Dichtkunde, sedert de vroeg- | |
[pagina V]
| |
ste, byzonderlyk de Frankische, tyden, tot aan het begin der zestiende eeuwe. Te vinden, bl. 169-368. En, in het tweede Boek; Wederom nopens de algemeene Zeden; een Schets van de Woonplaatsen, het Voedsel, de Vermaaken en de Kleeding onzer vroege Nederlanders, binnen het bovengemelde tydperk: loopende, van bladz. 25, tot aan het einde van dit Boek, en zynde deeze vier, zo even opgenoemde, Punten de voornaamste, in welken, het Daaglyksch en Huislyk Leeven der Volkeren, by de Schryvers, wordt verdeeld. Gelyk het bovengemelde Werkjen van Tacitus niet alleen voor den Spiegel onzer Germaanische Voorvaderen, maar ook, dikwerf, voor den toets van laatere tyden, mag gehouden worden, heb ik my vermeeten, het zelve; by het verouderen der taale van onzen treflyken Hooft; in onze meer gemeenzaame, zo getrouw my doenlyk was, over te brengen en, uit myn grooter Werk, in dit te plaatsen, om reden en met inzigt, by my, alhier, in het Ie. B., bladz. 9-11, en bladz. 121, gemeld Ook heb ik vermeend, dat de twee bovengenoemde Schetsen, met eenig nut, onder uwen aandagt konden worden gebragt, zo om de Stoffe op zig zelve, als om dat wy, tot nog | |
[pagina VI]
| |
toe, opzigtelyk onze Nederduitsche Dichtkunde, geene aanééngeschaakelde Historie bezitten en, nopens het Daaglyksch en Huislyk Leeven onzer vroege Inlanders, niet veel meêr hebben, dan; indien ik hetzeggen mag; eenige, vry oppervlakkige, opgaven: maar, boven al (en, zonder dat, zou ik myne handen van het Paneel gehouden hebben), om dat ik het geluk en genoegen gehad heb, van, behalven veele andere, weinig voorkoomende, Stukken, een vry groot aantal overoude Handschriften te konnen beezigen, die, door Luiden van meerder kunde dan ik, voorheen, niet gezien, of immers niet gebruikt, waren, en die my, veelal, in 't vermogen gesteld hebben, om, betreklyk onze oude Dichtkunde, met bewyzen, niet uit anderen, maar; daar 't meest op aan kwam;Ga naar voetnoot(a) uit die Dichters zelven ontleend, een denkbeeld van hunne Schriften te konnen geeven: zo als ik ook de Voorwerpen, tot het Huislyke Leeven onzer Voorvaderen betreklyk, | |
[pagina VII]
| |
uit gelyktydige Schriften of Teekeningen, heb tragten op te helderen. - Met dit alles, kan myn Werk niet zonder feilen zyn Leest en leert my! Indien Gy deezen arbeid voor lief houdt; zo als zy my was, om dat ik ze voor U deedt; zal het my, veelligt, aanmoedigen, om dit deel myner Letteroeffeningen, deeze Schetsen (want ik geeve het voor geene volleedige Historie), voort te zetten. In allen gevalle, zal ik my troosten, zo zy mogen dienen tot een' Legger voor de kenniszoekende Nakoomelingschap. Zuiderbosch, by den Haage, 13 April 1800. | |
[pagina VIII]
| |
‘Multa ignoramus, quae non laterent, si Veterum lectio nobis esset familiarior.’ |
|