Woord vooraf
De schipper-schrijver Joop Waasdorp, door Cees Buddingh' treffend ‘de Nescio van de have-nots’ genoemd, is op 28 april 1977 zestig jaar geworden. Een reden voor De Engelbewaarder om deze merkwaardige verschijning in de Nederlandse literatuur volop in het licht te zetten.
Het is bepaald niet zo, dat Waasdorp voor zijn beperkt oeuvre niet de waardering heeft gekregen die hem toekomt, integendeel. Een greep in de recenties leert dat hij met de grootsten in de binnen- en buitenlandse literatuur is vergeleken: Nescio, Slauerhoff, Kerouac, Conrad, Hemingway, om er een handvol te noemen. Wèl ontbrak er tot nu toe een wat uitvoeriger overzicht van Waasdorps avontuurlijk leven, dat zich voor een deel aan de rand van de geciviliseerde maatschappij heeft afgespeeld. Vandaar in De Engelbewaarder zijn levensverhaal, het resultaat van drie gesprekken van in totaal negen uur. Het is op sommige plaatsen, met goedvinden van de geïnterviewde, aangevuld met een of meer alinea's uit eerdere interviews met Hans van Straten (Het Vrije Volk), Eva Hoornik (Schrijfkrant), Igor Cornelissen (Vrij Nederland) en Frans Heddema (De Tijd).
Voorts in dit nummer een fotoreportage van de wijze waarop Waasdorps fameuze zeilsloep de ‘Albatros’ dit jaar de winterberging verliet, alsmede een (voorlopige) bibliografie van wat er door en over Waasdorp is geschreven. Joop Waasdorp zelf ontleedt in 27 punten het wonen in Buitenveldert, de Amsterdamse tuinstad, waar hij sinds 1965 een thuishaven heeft gevonden. Dit verhaal werd eerder gepubliceerd in de bladen van de Amstelland Pers van 30 juni 1966, een tijdstip waarop Buitenveldert nog in wording was. Het werd geschreven op verzoek van Peter Gerritse, de toenmalige redaktiechef. Gerritse noemde het verhaal ‘een soort geloofsbelijdenis van een man, die na een stormachtig leven is neergestreken in één van de mensenpakhuisjes van Amstelland en die zich daar zo goed en kwaad als het gaat redelijk voelt’.