Seizoenarbeid
(1967)–L.H. Wiener–
[pagina 121]
| |
[pagina 123]
| |
28 novemberIk heb tonny niet geslagen. Alle jongens hebben het gezien. Dat ik het niet gedaan heb ook niet toen ze het vroegen en ook niet daarna nog. Waarom vertelt tonny dat dan? nu kom ik niet meer bij hem thuis. Zijn vader vind ik ook niet aardig want die maakt kippen dood en zo. En praten zal ik ook niet meer tegen hem. Bij de trem is het gebeurd bij het zwarte landje. Daar gaat de schoolbel! We horen het allemaal. De school gaat uit en alle kinderen gaan uit de banken. Ze gaan naar huis en hun jassen hangen in de gang dus daar wordt het heel druk. Zo gaat het elke dag. Alle jongens vechten dan wordt er getrokken en geduwd. Wie zal vandaag het eerste bij het hek zijn? denken we allemaal. Tonny wint het vandaag, maar hij heeft zijn jas niet aangetrokken die heeft hij aan de kapstok laten hangen in de gang dus het telt niet zeg ik. Want jij heb je jas niet aangetrokken en zonder jas kan iedereen wel winnen. Eerst zeggen de anderen dat ik gelijk heb maar tonny begint te schreeuwen en te krijsen en met zijn voeten te trappelen en te springen op de stoep. Hij is verschrikkeluk boos. Omdat jij mij heb geslagen en dan weist hij naar mij en haakt met zijn vingers in het gaas en de anderen komen om hem heenstaan. Ik geloof hem niet. Dat is niet waar! Ik rende uit de klas naar mijn jas als iedere dag. Jij heb hem ekspres niet aangedaan. Tonny zegt dat ik jok en dan gaan de jongens om mij heenstaan en beginnen te schoppen en te duwen. Op het zwarte landje gooien ze me op de grond en | |
[pagina 124]
| |
schoppen ze zand in mijn ogen en dan kan ik niets meer zien.
(Om de lezer een indruk te geven is het bovenstaande direkt uit het dagboek overgenomen. Het navolgende is met het oog op de leesbaarheid van interpunktie voorzien. Tevens is hier en daar iets aan zinsbouw en spelling verbeterd.)
Met z'n allen tegen een. Ik zie de benen van Tonny voor me en grijp ernaar en bijt erin. Dan kan ik weer niets zien, omdat ze me beginnen te slaan, tot ik doe of ik dood ben. Als ik later groot ben geef ik Tonny een kaakslag. Ik doe morgen maar weer gewoon mee met de wedstrijd naar het hek. Nu zitten ze met z'n allen bij elkaar en oefenen voor morgen. Zullen ze me dan eindelijk laten winnen of nog niet, omdat ze het zielig vinden voor me of zo. Dat zal mijn moeder dan aan ze moeten vragen. Wanneer mijn vader niet mee hoeft te doen weet je eigenlijk nooit waar hij uithangt. Soms laten ze hem gewoon in de kamer zitten; dan leest hij wat of schrijft een brief aan een vriend of zo. Gewoon, wat alle andere vaders ook doen. Maar waar zou hij zijn als ze vinden dat hij niet bij mij hoeft te zijn, omdat vaders nu eenmaal vaak weg moeten. Waar zit hij dan? Oefent hij vast zijn rol voor de volgende dag, omdat vaders en moeders de langste rol hebben? Het zal wel een soort kamer zijn. Daar komen ze allemaal als ik alleen moet zijn. Zoals ze de gek op me afsturen als ze willen dat ik bang ben. Ik ben toch zo bang voor het kwijl op zijn lippen, waarmee hij steeds smakt zo slap en dik. Maar het meest ben ik nog bang als ze willen dat hij rent om iedereen te pakken. Alle kinderen rennen weg, maar soms pakt hij er een. Natuurlijk is dat kind niet echt bang, het doet maar alsof, want wat zou het gek zijn als ik de enige | |
[pagina 125]
| |
was die bang is voor de gek. Maar ik begrijp niet waarom alle kinderen altijd gaan rennen en schreeuwen als ze de gek zien, net zo lang tot er een juut aan komt en hem meeneemt, zodat hij weer rustig kan zijn, want hij is zelf ook bang voor de juut. Dan gaan de kinderen weer weg en de gek gaat naar de kamer om te oefenen. Waarom zou mijn moeder mijn moeder mogen zijn? Misschien wel omdat zij het beste lief kan zijn. Ze hebben veel mensen die dat niet kunnen. Ik denk er nu aan of ze van tevoren gewild hebben dat ik dit allemaal aan je ging schrijven, of ze eigenlijk wel weten dat ik alles door heb gekregen. Nu hoort Tonny hoe hij het morgen moet doen op school en de anderen. | |
30 novemberOver vijf dagen is het Sinterklaas. Zouden mijn vader en moeder echt niet weten dat ik er niet meer in geloof. Dat kan haast niet anders, het is hun eigen schuld. Van die tekening hebben ze toen een prop gemaakt en in de kachel gestopt, maar ze waren vergeten dat hij niet brandde. Of wilden ze hem 's ochtends vroeg aanmaken? Daarna heb ik nooit meer een tekening gemaakt en af en toe vind ik wel eens een briefje in mijn schoen, waarom er geen tekening lag, want Sinterklaas houdt zo van tekeningen. Ze deden niet eens de moeite om anders te schrijven. Je ziet direkt dat mijn vader het geschreven heeft. Ja, hij maakt blokletters, maar het zijn toch altijd zijn blokletters. Gewoon, zoals hij altijd zijn blokletters maakt. Dat kan je direkt zien. Ik vind het vervelend dat Johan heeft rondverteld dat hij niet bestaat, voor Emilie vooral; die heeft er om gehuild. Ze heeft Johan niet geloofd denk ik, maar ze huilt nu een- | |
[pagina 126]
| |
maal overal om. Mijn schoen zet ik toch maar weer, maar ik ga er niet meer naar toe als ik 's nachts wakker word. Waarom laten ze Sinterklaas voor mij bestaan. Ik vind het vervelend net te moeten doen alsof. Ik vind het echt zielig voor Emilie. Ze heeft niets gemerkt toen ik haar zei dat hij wel bestond. Ik zou wel met haar willen trouwen, zodat ze niet altijd maar hoeft te huilen. Vandaag heb ik het bij het hek gewonnen, met mijn jas aan. En ze hebben het allemaal gezien. Ik had zelfs nog tijd om het twee keer open en dicht te slaan, zover lag ik voor. Nee, het is niet waar. Ik heb weer niet gewonnen; ik wilde het aan je schrijven maar het is gejokt. Ik heb wel een voorsprong gehad, maar Arie en Siam haalden me in en toen heb ik net gedaan of ik niet meer mee wilde doen. Toen ben ik gewoon gaan lopen. Ik ben meteen naar huis gegaan. Vanmiddag kreeg Tonny ruzie met iedereen. Ze scholden dat zijn vader kippen doodmaakt. Toen heeft hij paardevijgen opgeraapt en ermee gegooid. Het was bij Slegers voor de werkplaats; de jongens zijn er vandoor gegaan; ze hebben erg gelachen. Tonny schreeuwde en huilde, hij was erg boos. Toen heeft Boukje hem geschopt. Ik stond bij de lantaarnpaal te kijken en ik vond het wel zielig voor hem. Toen Tonny mij zag staan toen heeft hij ook naar mij gegooid, gelukkig ging de bel. Hij huilde nog toen we al in de klas waren. Ik heb hem verteld dat wij op zolder een grote kooi hebben met een aap erin die heel sterk is en die mij zal helpen als ik gepest word. Hij vroeg of hij eens kijken mocht en toen heb ik gezegd misschien. Ik ben blij dat hij het geloofde, nu is hij tenminste niet boos meer. | |
[pagina 127]
| |
1 decemberWe hebben wel gelachen hoor. Het was met aardrijkskunde. Tjarda (die vlak bij de ijsbaan woont, tenminste nu niet, maar 's winters als ze het veld onderspuiten). Tjarda begint ineens te lachen en als de meester hem vraagt waarom, doet hij zijn hand tegen zijn mond, net alsof hij het niet durft te zeggen. Dan vraagt de meester het weer en hij roept hard door de klas: Boukje heeft het in zijn broek gedaan. Er ligt een hele plas! En er lag een hele plas en Boukjes benen waren ook helemaal nat. We hebben hard gelachen, maar toen Boukje zenuwachtig ging doen, zo met zijn handen naar voren en grijpen en grijpen, toen vond ik het wel zielig voor hem. Hij mocht naar huis gaan. 's Middags gingen de jongens hem natuurlijk pesten en toen is hij heel kwaad geworden. Toen is hij in de grond gaan graven en heeft een grote tegel losgemaakt uit de speelplaats. Dat zijn niet allemaal tegels, de speelplaats, maar het was waar we altijd playeren.Ga naar voetnoot* Met die tegel boven zijn hoofd, met twee handen, is hij gaan rennen, achter iedereen aan en hij krijste met een heel hoge stem. Maar de tegel was toch te zwaar. Die viel toen stuk. Daarom kwamen we weer te voorschijn. Boukje is naar huis gegaan. De meester vertelde dat hij iets in zijn lichaam had en dat | |
[pagina 128]
| |
het daarom kwam. Dat was het dus. Ik had er toen wel een beetje spijt van dat ik ook gelachen heb. Vanmiddag was Tonny de enige die voor mij bij het hek was. Soms denk ik weleens: als hij ziek is... maar dat is eigenlijk niet eerlijk. En toch weer wel, want als Tonny nu eens nooit op onze school had gezeten, maar op een andere, of als hij nu eens nooit was geboren, dan is het toch net zo eerlijk. | |
2 decemberIk heb pakjes gevonden in de linnenkast. Daar stoppen ze ze altijd. Een van de pakjes was lang en kort (we nemen aan dat hier rechthoekig bedoeld is) en wat erin zat tikte. Het zal dus wel een horloge zijn. Daar ben ik erg blij mee. Ik hoop maar dat ze niet merken dat ik niet meer geloof als ik dank u wel Sinterklaas, moet zeggen. Anders lijkt het net of het mij alleen om de pakjes te doen is. Boukje is weer op school gekomen en alle jongens zijn stil geweest. Ik heb aan Emilie gevraagd of ze met me wil trouwen. Als ik een briefje krijg zal ze het wel zeggen. Dan kom je het nog wel te weten, zei ze. Vandaag heb ik niet meegerend, want dat kon niet. De meester wilde me nog iets vragen toen de klas uitging en de jongens al bij de deur stonden te dringen. De meester vroeg waarom ik altijd zo stil was in de klas en nooit iets zeg. Ik heb hem natuurlijk niet verteld dat ik alles weet. Ik heb alleen mijn schouders opgehaald. Als ik buitenkom is iedereen al weg. Alleen Tonny staat er nog. Dan zeg ik: Dag Tonny, ga jij nog niet weg? En hij zegt: Nee. En dan zegt hij dat hij de aap niet wil zien en rent weg. Heel gek was dat. Plotseling houdt hij zijn mond en loopt hard weg. Ik zal hem morgen wel vragen wat er aan de hand was. | |
[pagina 129]
| |
3 decemberIk ben wel geschrokken zeg. Ik heb de piemel van mijn vader gezien. Die was heel groot en slap en gerimpeld met veel haar erop. Het was in de badkamer. Hij draaide zich ineens om naar mij en toen schrok ik. Hij zuchtte toen hij mij zag staan. Toen liep ik weg. Ik ben gauw weggelopen. Nu heeft hij misschien begrepen dat ik naar de linnenkast wilde. Tonny is ziek geworden. Dat moest hij zeker, want nu kan ik hem niet vragen wat er met hem was, gisteren bij school. Ze hebben alles van te voren wel goed geoefend. Maar waarom mag ik het hem niet vragen. Zouden ze misschien achteraf liever niet hebben dat ik weet wat Tonny eigenlijk wilde? Hoe groot zou de wereld zijn? Later ga ik opeens in een auto en rij heel snel weg om te kijken of ze daar ook mensen laten wonen. Of wonen ze alleen om mij? Zijn er nog andere kinderen waar ze dit mee uithalen? Nu heb ik vanmiddag iets heel ergs gezien. Het waren vier hamsters in een grote glazen fles op een beetje zaagsel. Ze zaten daar heel dicht bij elkaar gekropen. Ze hadden het zeker koud. Ze stonden voor het raam. Je kon ze allemaal kopen voor veertig cent. Ik geloof dat ze heel bang waren. Daarom wil ik ze wel kopen. Ik vind het helemaal niet duur. Veertig cent voor een dier. Dat is dus een gulden zestig. Misschien kan ik flessen wegbrengen. Ik hoop dat Tonny gauw beter wordt. Van Emilie heb ik nog niets gehoord. Misschien kan ik morgen bij het hek winnen. Ik zal goed op de bel letten. Vandaag heeft Siam gewonnen. Ik heb halverwege maar weer gedaan of ik niet meedeed, net als eerst. | |
[pagina 130]
| |
4 decemberIk heb de hamsters gekocht hoor! Ik heb ze in een oud akwarium gedaan. Met wat zaagsel en eten en drinken. De man van de hamsters was niet aardig. Hij was erg dik en had een ongeschoren baard. Toen hij de deur van zijn huis opendeed kwam er een vieze lucht uit de gang, die donker was en waar je niets kon zien. Ik geloof dat hij de hamsters zelf gevangen heeft en ze toen bij hem voor het raam heeft gezet. Maar dat geeft niks. Een hamster is een dier en ze hadden veel verdriet, die vier. Nu zitten ze tenminste mooi en hoeven ze niet zo dicht bij elkaar te kruipen. Tonny was weer terug. Hij was niet ziek geweest, dat had de dokter ontdekt. Hij had een heleboel mosterd gegeten met zout en toen moest hij overgeven en hij werd ook heel bleek. Maar de dokter had hem door. Hij gaf geen antwoord toen ik hem vroeg naar laatst, maar hij draaide zich weer om en deed ook niet met racen mee. Annie vroeg of ze ook mee mocht doen, maar toen zei Arie dat zij een ooievaar was met haar dunne benen en toen deed ze niet mee. Ik heb Emilie gevraagd of ze nog met me wil trouwen, maar ik wil eigenlijk zelf niet. De laatste tijd heeft ze toch helemaal niet gehuild. Vandaag heeft plotseling Tjarda gewonnen; toen heeft hij Marjo hazelnoten gegeven, maar ze wil niets van hem weten. | |
5 decemberBoukje heeft weer geplast, maar nu was het toch zo gek. Niemand heeft gelachen, omdat we het allemaal wisten van zijn lichaam en zo. Toen begon hijzelf te lachen en liep zomaar de klas uit naar de w.c. Dat hadden zijn vader en moeder met de meester afgesproken. | |
[pagina 131]
| |
Straks gaan we pakjes uitpakken. Dat gaat ieder jaar zo. Dan laat mijn vader iemand een juten zak voor de deur zetten met de pakjes erin en dan wordt er hard op de deur gebonsd. Zo gaat dat ieder jaar. Vlug spring ik dan op en ren naar de deur. O, roep ik dan, Sinterklaas is geweest, maar in de verte zie ik de auto nog rijden. Dan gaan we uitpakken. | |
6 decemberHet was nog een horloge ook. Ik heb het vannacht omgehouden in bed. 's Ochtends was mijn arm rood geworden van het bandje en klam. De schakels stonden in mijn vel afgedrukt, maar dat gaat vanzelf wel over. Het is nu al weg. Ik geloof eigenlijk dat niemand de baas is, maar dat alle mensen die meedoen afspreken hoe ze het de volgende dag zullen doen. Dat doen ze 's nachts zeker als ik slaap. Alles zit wel goed in elkaar. Het erge is, dat ik er zo alleen van word. Soms zou ik wel dood willen zijn, dan zou ik wel willen dat het allemaal maar eens ophield. Straks ga ik naar Tonny, hij heeft er om gevraagd. Toen is hij weer hard weggelopen. Ik ben nu al een hele tijd niet meer bij hem thuis geweest. Daarom wilde hij het zeker. | |
8 decemberEindelijk kan ik je weer schrijven. Ik ben toch zo bang geweest. Mijn vader heeft het eerst vergeten, maar daarna heeft hij je toch meegebracht. Hier naar het ziekenhuis. Ik zit nu in bed aan je te schrijven, dat mag hier. Ik zal het allemaal precies schrijven. Die middag ging ik naar Tonny en we gingen naar de winkel van zijn vader, waar altijd dooie kippen in de etalage liggen | |
[pagina 132]
| |
en fazanten en aan de haken hazen en konijnen aan hun poten, met hun kop naar beneden. En nog een touw om hun poten ook. Alsof ze er nog vandoor kunnen gaan. Of zou hij ze levend ophangen en daarna het vel er pas afhalen? Het ruikt er altijd heel gek in die winkel. De kisten staan opgestapeld met de veren er nog in. En dan de ijskasten. Tonny zei dat ik daar eens in moest gaan en hij maakte met een klik de zware deur open en ik dacht ik doe het maar. Als hij dat nu wil. Het is toch ook wel iets om trots op te zijn, zulke grote ijskasten. Maar Tonny duwt me naar voren en ik hoor de deur dichtslaan met een klik. Daar zat ik, midden tussen allerlei vlees en dooie dieren, helemaal in het donker. Ik werd toen erg bang en bonsde tegen de deur. Maar Tonny deed niet open en even later hoorde ik het brommen en de ijskast begon te trillen. De motor is aangezet. Ik bons en bons, maar er komt niemand. Ik sla dan mijn handen om mijn knieën en blijf zitten wachten tot er opengedaan wordt. Maar het duurde zo lang dat ik bijna niet meer kon bonzen. Ik werd wakker in het bed van het ziekenhuis; de rest weet ik eigenlijk niet meer. De dokter wil het niet zeggen, want ik heb het al aan hem gevraagd. Ze hebben Tonny wel een belangrijke rol laten spelen, nog belangrijker dan de meesten. Zoals de dokter, die mag pas meedoen. Ook de zusters, die heb ik nooit ergens anders gezien. Er moeten toch wel een heleboel mensen zijn die meedoen. Dit is de tweede keer met Tonny dat hij een gemene streek uithaalt. Nu zal hij ervan lusten. Zou Boukje al weten dat ik naar hem toe wil gaan om te vragen of hij Tonny wil slaan? Of zou Tonny dat ook al weten. Mij best, ik zal hem krijgen. Vanmorgen is Siam geweest met een stuk chocola van de hele klas. Hij was vergeten wie gewonnen had vandaag. Ik denk Tonny wel weer. | |
[pagina 133]
| |
9 decemberStraks ga ik weer naar huis, met de auto. Het horloge is stil blijven staan. Ik zeg het maar niet tegen mijn vader, al wist hij natuurlijk allang dat het stil zou blijven staan. Tonny is net op bezoek geweest. Hij zei dat het hem speet, maar je kon zo zien dat hij het moest zeggen. Hij meende er niks van. Ik zal hem eens zeggen: Zeg Tonny, je hoeft heus niet net te doen alsof hoor, ga vanavond maar weer lekker met hun praten wat jullie morgen zullen doen. Ik weet het allang. Maar dan scheld ik je vader uit, dat je weer gaat huilen. Ik zou soms wel dood willen zijn om ze te laten schrikken. Ik heb Tonny vergeten te vragen of hij weer gewonnen heeft. Zal wel. Er is niemand die zo hard kan lopen als hij. | |
10 decemberNu ik weer thuis ben is alles zo gek. Het is net of ik alles gedroomd heb. Of het niet echt gebeurd is. Maar dan weet ik het opeens weer zeker. Ze willen dat ik in bed blijf, maar waarom? Ze hebben gezegd dat voor de schrik nog niet naar school hoef. Daarvoor hoef ik toch niet in bed te blijven? | |
11 decemberEindelijk mocht ik eruit. Er zijn een paar tantes gekomen en toen mocht ik me aankleden. Om een handje te geven. Daar vind ik niks aan. Er was een tante bij die ik nog nooit had gezien. Daarom vond ik het ook zo gek dat ze me een zoen gaf. | |
[pagina 134]
| |
12 decemberMorgen is het weer zondag. Dan is het precies een week geleden. Het lijkt veel langer, vind ik. Morgen hoef ik ook nog niet naar school, dus als ik vandaag meetel, heb ik nog twee dagen vrij. Er zijn nog maar drie hamsters overgebleven in het akwarium. Vanmorgen vond ik van de vierde alleen maar een stukje vel en een achterpootje; er was veel bloed in het zaagsel. Ik schrok erg toen ik het voor het eerst zag. Waarom zouden ze dat gedaan hebben? Ik denk dat ze te weinig eten hebben gekregen toen ik weg was. Ze hebben misschien helemaal geen eten gekregen. Daarom hebben ze het zeker gedaan. Ik ga er steeds weer naar toe om te kijken. Ik vind het erg eng, maar toch wil ik het steeds weer zien. Het is toch zo gek. Wat vuil dat ze ze geen eten hebben gegeven. | |
13 decemberZe liggen nog in bed. Die hoeven vandaag niet te werken. De kachel staat nog laag en in de verte kan je de kerkklokken horen. Van de kerk van de Mariaschool. Op die toren zat altijd een valk. We noemden hem Abbedeus, omdat we het zo'n leuke vogel vonden, die daar altijd maar zat in de zon. We riepen weleens omhoog: Hé, Appie! Dat klinkt zo echt of we hem kenden. Toen ze andere leien op het dak van de kerk hebben gelegd, is hij weggevlogen. Hij is nog steeds niet teruggekomen. | |
14 decemberOp school is toch zo iets ergs gebeurd. Er is iemand dood. Door een auto overreden. De meester wil er niet over praten. | |
[pagina 135]
| |
Het is heel gek gegaan. Zaterdagmiddag. Het is Boukje. Morgen wordt hij begraven en ik ga ook mee. Bij hem in de buurt is het gebeurd. Hij is aan een grote vrachtwagen gaan hangen, van achteren. Die auto is toen achteruit gaan rijden, zodat Boukje beklemd kwam tussen een muur. Hij wilde zeker een eind meerijden. Dat doen we zo allemaal weleens. Ik denk dat zij zaterdagnacht gezegd hebben, Boukje hoeft niet meer mee te doen. Hij gaat nu maar dood. Het kan ook zijn dat ze vonden dat hij eigenlijk te groot was om nog in zijn broek te plassen en dat hij daarom dood moest. Ik ga hem morgen begraven, met nog vier uit de klas. Emilie is er ook bij. Die heeft erg gehuild. Tonny gaat niet mee. Toen de meester vroeg wie wil er mee helpen om Boukje te begraven, heb ik meteen mijn vinger opgestoken, maar Tonny niet. Hij zei: van graven word ik moe en Boukje is mijn vriendje niet. Maar dat vind ik niet Tonny, hij was mijn vriendje eigenlijk ook niet, anders had ik niet gelachen met die tegel en dat plassen, maar nu is hij dood. Maar er waren genoeg anderen die wel meewilden. Nico en ik staken gelijk onze vinger op. Toen moest de meester kiezen tussen hem en mij. Nico ging mooi zitten, zoals hij dat het beste kan van de hele klas, met zijn rug schuin naar achteren en zijn armen over elkaar, als een standbeeld. Ik ging niet mooi zitten, want het is toch van te voren al afgesproken wie er mee mag en wie niet. Toen zei de meester dat ik meemocht. Hij geloofde dat ik toch net iets eerder was geweest met mijn vinger. Iederen wist dat dat niet waar was. Misschien mag ik wel mee omdat ik in het ziekenhuis ben geweest. Juffrouw Bolman gaat ook mee. Ik vind haar wel aardig, ook nog nadat ze laatst de deur dichttrok van de klas toen mijn vingers er tussen zaten. Ik heb geen kik gegeven, maar | |
[pagina 136]
| |
later liep er een hele paarse streep over al mijn vingers. We waren te laat binnen gekomen na het speelkwartier en moesten toen bij haar komen. Ik kreeg geen straf zei ze, want ik had al genoeg straf gehad met die deur. Dat was toch aardig. De anderen kregen allemaal strafregels. Soms komt haar zuster haar halen als de school uitgaat en dan doe ik net of ik toevallig de andere kant uit moet kijken; zij heeft zo'n gek been dat meesleept en een schoen met een hele dikke hak. Het is wel jammer, maar ik kan steeds net niet winnen bij het hek. Tonny doet al een hele tijd niet meer mee. Daarmee wil hij zeker laten zien dat hij er niets meer aan vindt omdat hij toch altijd wint. Toen dacht ik, misschien kan ik nu eens winnen, als hij toch niet mee meedoet. Want vroeger werd ik steeds tweeds. Vandaag heeft Arie het gewonnen. Hij doet wel een beetje gemeen. Zo met zijn armen en duwen zodat je er niet langs kan. Daar zeg ik maar niets van anders denken ze weer dat ik niet tegen mijn verlies kan. Het best kan ik proberen voorbij te gaan zonder dat hij kan duwen. | |
15 decemberBoukje is begraven. Ik heb gehoord dat het de wagen van Koning was, van Arie. Het bloed zit nog aan de achterkant, zei hij. Op het houten schot dat ze naar beneden kunnen klappen. Maar ik geloof hem niet. Langzamerhand krijg ik het gevoel of ze er maar een spelletje van maken. Het lijkt wel of ze hebben afgesproken om op alles wat ik zeg gewoon nee te zeggen. Zomaar, omdat ik ja zeg. Ik zeg dan: zo is het en dan zeggen zij meteen nee zo is het niet. Stef zegt dat het de wagen van Koning niet was, maar de wagen van Bakkenhoven, de groenteboer. | |
[pagina 137]
| |
En ik geloof Stef eerder dan Arie. Ik denk dat ze Arie tegen me hebben laten jokken omdat ik dan niet door heb dat ze me willen pesten, want Arie jokt altijd. Maar ik weet best dat ze iets van plan zijn. Dat bloed heb ik zelf gezien zei hij. Maar dat bloed hadden ze er heus wel afgehaald. Nee, zei hij, dat laten ze zitten voor de politie, om te kijken hoe het gebeurd is. Soms kan ik zo wel beginnen te huilen. Dat vertel ik nooit aan iemand want jongens huilen nu eenmaal niet. Als ik de bladzijden een nummer geef dan kan je op bladzijde eenentwintig het papier zien waar tranen gevallen zijn. Daar is het een beetje in elkaar gekrompen. Dat is precies het stuk waar ik je schrijf dat ze alles om me heen maar afspreken. (Ik moet nu eten). Als ze zo blijven doen dan zeg ik helemaal niets meer tegen ze en dan schrijf ik alleen nog maar aan jou. Dat is wat ik het liefste doe. Steeds als ik ermee ophoud vind ik het jammer dat ik niets meer weet. En dan denk ik nog eens goed na of ik niet nog wat bedenken kan. Wat zullen ze doen als ik helemaal niet meer tegen ze praat? In het begin doen ze natuurlijk heel aardig om me weer aan het praten te krijgen, maar als ik dat zou doen wordt het toch weer net zoals vroeger. Soms zou ik wel dood willen zijn, net als Boukje. Ik moet je nog vertellen dat ik altijd heb gedacht dat begraven heel anders ging. Er is niets aan. Je hoeft alleen maar stil te staan en net te doen of je het heel erg vindt. Net zo erg als de mensen die de vader en moeder van Boukje spelen. Die stonden elkaar te steunen en ze huilden allebei. Je moet gewoon blijven staan en dan geeft iemand je een mandje waar witte bloemblaadjes in zitten. Dan gooi je er een paar in de kuil en ga je weer terug naar je plaats. Zo doet iedereen het. Ze vonden het allemaal heel erg, maar de vader en moeder van Boukje die konden het het best. | |
[pagina 138]
| |
Die stonden echt helemaal te snikken en te trillen. Ze hielden elkaar bij de hand. Zijn vaders schouders schokten en toen deed hij zijn hoofd naar voren en begon naar de grond te kijken, net zoals zijn moeder al een hele tijd had gedaan. En de hoofdmeester zei iets bij de kuil, die deed heel deftig en geleerd met zijn hoed onder zijn arm. Ik vind dat ze de goeie mensen hebben gekozen voor de begrafenis. Het zag er echt helemaal uit of het zo was. Vooral de vader en de moeder van Boukje die konden precies huilen op het goeie ogenblik. Toen Emilie dat zag begon ze natuurlijk ook weer. Maar ik had ze allemaal door. Nu wil ik niet meer met haar trouwen. De hoofdmeester zei niets over dat plassen en over die tegel, hij zei alleen dat Boukje zo'n aardige jongen was geweest en ook dat hij Boukje zo'n open jongen had gevonden. Toen hij dat zei, moest ik bijna lachen, zo had hij het toch nog gezegd van dat plassen. Eigenlijk had ik het nog moeten doen ook, om ze allemaal goed te laten merken dat ik ze door heb, zodat ze schrikken en ermee ophouden. | |
16 decemberVandaag kwam Tonny opeens naar me toe. Hij zei dat het niet waar was van die aap op zolder en dat hij me nog wel zou krijgen. Van wie kan hij dat weten? Dat kan hij van niemand weten. Hij heeft een fout gemaakt. Hij wist natuurlijk allang dat het verhaal van die aap niet waar was, omdat ze alles van me weten, maar hij kon niet weten dat ik alles door heb. Hij had het dus van iemand moeten horen, voor de schijn en dat kan niet, want ik was de enige die het hem kan vertellen. Zo zo Tonny, dat is je fout geweest. Voor de schijn had hij het aan iemand moeten vragen, maar dat is hij vergeten. | |
[pagina 139]
| |
En nu denk ik eraan dat er nog iets anders is waarmee hij zich heeft verraden, dat is de ijskast. Hij heeft me erin gestopt omdat hij wist dat ik hem heb beduveld. Daarom stond hij toen ook bij het hek te wachten. Om wraak te nemen. Hij wilde me meenemen naar de winkel. Zouden ze me om die aap willen doodmaken? | |
17 decemberWe gaan kerstmis vieren in Zeeland. Ik vertrouw het niet, ik heb die familie nog nooit gezien. Dat zei ik ook tegen ze, maar zij zeiden dat die familie mij wel kent, van toen ik nog heel klein was. Ze hoeven heus niet net te doen alsof, ik weet heus wel dat ze me willen vermoorden. Ik ga niet naar Zeeland, daar zitten speciale mensen die iemand kunnen doodmaken. De een mag een vader zijn, de ander mag een moeder zijn, maar er moeten ook moordenaars zijn en zo. Dan zijn er nog kinderen en dieren en bomen; de mensen maken huizen en scholen, als een groot toneelstuk om mij. Ik weet nog niet zeker of Annie er ook bijhoort. Ik vind helemaal niet dat ze op een ooievaar lijkt. Gelukkig is het gauw vakantie. | |
18 decemberDe hamsters hebben kleintjes. Het moeten er wel meer dan vijf zijn. Met nog donkerblauwe vliesjes bij hun ogen. De oogjes zijn nog heel dik en over hun lichaampje loopt een blauw adertje. Het velletje van hun buik is roze. Daar steken allemaal kleine haartjes uit. Ik weet nog niet precies hoeveel het er zijn, want ze liggen half onder het zaagsel. Daar is het warm. | |
[pagina 140]
| |
19 decemberDat van die mensen in Zeeland gaat niet door. Ze hebben ons opgebeld zeiden ze. Het gaat zeker niet door omdat ik niet wilde. Wat zullen ze nu weer bedenken? Ik ga heel goed oppassen. Nou gaat Tjarda toch plotseling met Marjo. Wel gek. | |
20 decemberWe hebben vakantie maar ik ben helemaal niet blij. Alle kleine hamstertjes zijn dood. Er lagen er nog drie in het akwarium. Waar de anderen zijn gebleven weet ik niet. De drie grote hamsters leven nog. Ze hadden geen bloed aan hun bek. Ik denk dat ze ze hebben verdronken en er nog drie hebben neergelegd, net of ze zijn doodgebeten. Maar ik heb een plan. Ik geef de hamsters geen eten meer. Dan zullen ze zien wat er gebeurt met een vader en een moeder die hun jongen kwaad doen. Je begrijpt wel wat ik bedoel hè? Als de hamsters dan doodgaan van de honger dan zullen ze wel schrikken. Ik bemoei me helemaal niet meer met ze, dat is hun eigen schuld. Ik mag wel opletten dat ze dit niet lezen. | |
21 decemberNu weet ik waarom ze me willen vermoorden. Ze weten dat ik hun toneelstuk doorheb en zo! Hij heeft in het boek gelezen toen hij het meebracht naar het ziekenhuis. Had ik maar gewacht met schrijven tot ik weer thuis was. | |
[pagina 141]
| |
22 decemberDe hamsters zijn al heel duidelijk op zoek naar eten. Ze lopen langs het glas te snuffelen, maar ik geef ze niets. Ik doe net of ik ze niet zie. Of ze allang eten hebben gehad. | |
23 decemberDe hamsters staan de hele tijd tegen het glas omhoog met hun trillende snoetjes; ze rekken zich en rekken, maar ik geef ze niets. | |
24 decemberZe hebben het akwarium in de schuur gezet. Daar hebben ze wel gelijk in want het stonk heel vies. Ze zeiden dat ze het gemeen vonden van die grote hamsters en hun kleintjes. Maar ik weet wel wie er hier gemeen is. | |
25 decemberVandaag is het kerstmis. Alles gaat goed. | |
26 decemberHet is eigenlijk wel jammer dat het akwarium in de schuur staat want zo merken ze niet wat er aan de hand is. | |
27 decemberJe kan aan de hamsters al echt zien dat ze honger hebben. Ze worden al mager, geloof ik. Twee rennen steeds langs het glas, en een zoekt in het midden, die draait de hele tijd in de rondte. | |
[pagina 142]
| |
28 decemberZe hebben het nog niet gemerkt, of zouden ze net doen alsof? | |
29 decemberDe hamsters lopen nu als roofdieren in hun kooi langs het glas. Dan beginnen ze plotseling hard door elkaar te rennen. Soms laat er een zijn tanden zien en af en toe springt er een heel hoog tegen het glas, maar het is veel te hoog. Ze begonnen vandaag heel lief tegen me te praten. Ze wilden me een zoen geven, maar ik ben snel de kamer uitgelopen. | |
30 decemberEen van de hamsters is blijven liggen. Hij ademt heel snel. Als ze nu in de schuur komen, moeten ze het wel merken. Ik probeer ze er de hele tijd naar toe te lokken, maar ze lachen alleen maar lief tegen me. Ze hebben het mes onder mijn kussen gevonden en weggehaald. | |
31 decemberNu is er weer een hamster opgegeten. Zo merken ze het nooit! Nu duurt het natuurlijk weer heel lang voordat ze honger krijgen. Er zijn er nog maar twee over. Die letten heel goed op elkaar. Hun koppen zijn steeds naar elkaar toe gedraaid. Ze houden elkaar in de gaten. Die vertrouwen elkaar niet meer. | |
[pagina 143]
| |
1 januariEn toch krijgen ze me niet! | |
7 januariIk heb korrels uit het doosje aan de hamsters gegeven. Ze hebben ze meteen opgeknaagd. Ze zullen wel blij geweest zijn dat ze elkaar niet hoefden op te eten. Ik weet heus wel dat het eigenlijk voor de ratten is en dat die daar dood van gaan. De rest heb ik zelf opgegeten, met melk. De hamsters zijn nog niet dood. Niemand heeft gezien dat ik over het gaas ben geklommen en van de school naar het hek gerend ben. Ik ga nu naar het strand. Daar ga ik heel hard langs de zee rennen, waar het strand stil is en waar geen mensen zijn. Ik had nog wel tijd om het hek tien keer open en dicht te slaan, als het niet gesloten was, omdat het nog vakantie is.
November '64. |
|