| |
| |
| |
De stem van de duivel
Er is een ander die rechten laat gelden. Hun verhouding is begonnen toen zij haar haar los liet hangen; misschien wel juist daarom, althans waarom niet. Ik heb hem al gekatalogiseerd. Hij lijkt me een zakenman; zo op het oog is hij perfekt, maar veel kan ik van hieruit niet zien. Op het oog dus. Hij houdt van spelletjes, hij doet het zoals ik het zou willen doen. Hopelijk breken ze niet te gauw, al houden ze me wel van mijn werk, maar dat is om twee redenen van geen gewicht. Ten eerste niet omdat mijn werk mijn werk al niet meer is en ten tweede niet omdat, omdat...
Er is iets eigenaardigs met me aan de hand de laatste tijd. Iets dat ik nog nooit eerder zo heb meegemaakt. Er is af en toe een stem in mijn hoofd. Een stem die in staat is de stroom van mijn gedachten te onderbreken. Een stem die cynies is en hard. Hij is er niet om me bij te staan, hij is er om me tot razernij te brengen, om me te frustreren en misschien is hij er wel om me uiteindelijk te vernietigen. Ik beschik zelf over te weinig kracht hem te verdrijven. Daarnet gebeurde het weer. Ik zou zeker twee redenen op kunnen noemen waarom het niet belangrijk was dat ik door de zakenman en Magda van mijn werk werd gehouden, maar toen ik die wilde opsommen en ‘ten eerste’ had gezegd, donderde het door mijn hoofd, dat ik ‘ten tweede’ niet zou halen. Het was die stem weer, die leek te lachen en mijn konsentratie verzwolg. ‘Eén is mooi genoeg voor jou. Er is geen tweede meer, er is nu niets meer,’ hoorde ik, zonder dat mijn trommelvliezen trilden. En zoals ik nog
| |
| |
steeds heb geprobeerd, trachtte ik me ook nu weer los te maken van zijn aanwezigheid, maar ik kon al niet meer denken; er was in mijn hoofd al geen plaats meer voor mij.
Nu is het weg. Maar ik denk dat er niets meer is omdat ik verslagen ben. Omdat het niet meer nodig is er te zijn, omdat er zijn alleen maar belangrijk is als ik verslagen moet worden. Maar het is geleidelijk sterker geworden en waar ik bevreesd voor ben is, dat hij uiteindelijk overwinning op overwinning wil behalen en permanent aanwezig blijft om me uit mezelf te verdrijven en de macht over mij over te nemen. Nee, dat kan natuurlijk niet. Nee. Maar het is van groot belang dat ik voor het zover komt een afweer vind.
Een ander dus die rechten kan laten gelden. Hij heeft haar de afgelopen week tweemaal bezeten. Ze vinden het leuk om naakt tegenover elkaar te gaan zitten en elkaar dan een beetje te treiteren, zo met hun handen, tot ze allebei omvallen. Op het laatst waren ze zo opgehitst dat ze niet meer konden opkomen, maar het gewoon op de grond deden. Hij steunde zijn handen naast haar schouders, kenkelijk om niet te zwaar te zijn, toch waren haar schouders en achterwerk rood van de afdruk van de matting of wat het is, gespijkerd kleed. Ook dat kan ik van hieruit niet zien.
Met Frank haalt ze dat soort dingen niet uit. Met hem heeft ze daar geen zin in. Als ze met hem is ontkleedt ze zich in het halfdonker en kruipt dan onder de wol. Meteen daarop wordt het zwart en val ik er tussenuit. Ik kan dus niet zien wat ze met Frank doet, maar ik kan me niet indenken dat ze met zijn tweeën nog uit bed komen om dan in het donker op de grond te gaan zitten. Dat is niets voor Frank, dat is iets voor Deddie.
| |
| |
Ik heb hem Deddie genoemd, vadertje dus, gewoon, omdat hij zoveel ouder is dan Magda en natuurlijk omdat ik niet weet hoe hij eigenlijk heet. Want het is volkomen overbodig een naam voor iemand te bedenken als je weet hoe hij heet.
Een enkele keer kwam er ook nog wel eens een ander, Niko, die ik hier beneden in het café wel tref. Niko heb ik al een tijd niet gezien. Dat kan niet komen omdat Deddie zijn plaats heeft ingenomen. Om twee redenen niet. In de tweede plaats omdat er enige tijd lag tussen Niko's wegblijven en Deddies komen, maar vooral omdat het Magda geen moeite zou kosten zowel Deddie als Niko aan hun trekken te laten komen. Frank hangt er dan zo'n beetje bij, maar daar is ze mee getrouwd, die kan dus geen avontuur meer zijn. Die heeft het bovendien te druk met zijn klandizie. Ik heb me laten vertellen dat het café op Magda's naam staat. Misschien moet Frank daarom wel zo hard werken. De kamer ligt boven het café. Ik woon er tegenover. Er is sprake van twee puntdaken waartussen een hele nauwe steeg is. Aan het eind van die steeg, die geen naam heeft, staan rijen kratten met lege flesjes opgestapeld. Mijn kamer heeft een dakraam. De kamer van Magda heeft geen dakraam. Er is wel een dakraam in het huis hiertegenover, want beide huizen zijn identiek van bouw, maar dat is niet de kamer van waaruit mij zoveel wordt meegedeeld. Die ligt lager, op de eerste verdieping, met een groot raam. Er zijn wel gordijnen, maar die worden nimmer gesloten. Zodoende. Ze heeft die gordijnen hoogstwaarschijnlijk alleen maar voor het interieur. Om pottekijkers buiten te sluiten hoeft ze ze niet te nemen, want de kamer kijkt uit op een blinde muur.
| |
| |
De stem heeft me in volle ren getekkeld.
Het is nu twee maanden geleden, toen ik met volledige inzet aan een belangrijk tentamen begonnen was. Het was op de derde dag, toen ik de kadans van de regelmaat en het systeem van het in steeds kleinere gebieden opdelen van de leerstof vast te pakken had, dat hij zich voor het eerst liet horen en mij meedeelde dat ik wel kon stoppen met de studie aangezien mijn konsentratie zojuist was overleden. Ik zette, wat ik toen nog kon veronderstellen dat gedachten waren, van me af in het geloof dat het niets anders was geweest dan een innerlijke onzekerheid over eigen kapaciteiten, zoals ieder ander mens ook wel eens zal hebben. Maar met voortdurend kortere tussenpozen werden mijn gedachten onderbroken door andere, door iets dat van buiten leek te komen en niet van mezelf was, maar dat toch in mijn eigen hersens zetelde. Hoe krachtiger ik me inspande één te blijven met mezelf, hoe ruwer ik teruggestoten werd in die onmacht. Ik begon in te zien dat het sterker was dan ikzelf.
Het tentamen heeft inmiddels plaatsgevonden. Ik heb er niet aan deelgenomen. Het was absoluut zinloos geweest. Ik ben nu niet meer in staat me één bladzijde tekst uit welk leerboek dan ook eigen te maken. Mijn ontwikkeling staat al twee maanden stil. En iedere dag dat ik laat opstond en langzaam ontbeet, bedacht ik dat de kollegezalen volliepen met pratende en gebarende studenten, dat alles gewoon doorging, ook zonder mij.
Inderdaad, ik loop geen kollege meer. De laatste keer dat ik aanwezig was ben ik onder het voorwendsel van misselijkheid de zaal uitgelopen. Door de stem van de professor heen hamerde het in mijn hoofd dat ik er voor spek
| |
| |
en bonen zat, dat ik niet meer in staat was te begrijpen waar het over ging en hoe meer ik me inspande de man achter de mikrofoon te volgen, hoe smalender de stem tot mij sprak, dat hij god was en dat ik me belachelijk maakte. En terwijl om mij heen de studenten als gekken schreven, moest ik erkennen dat ik uitgeschakeld was. Ik kan geen betoog meer volgen, als iets in mij niet wil dat ik het wel kan. Er is iemand in mijn hoofd aan de gang die meer terrein gaat winnen. Iets of iemand. Een kracht. Het heeft nu reeds een deel van mijn hersens bezet. Ik loop geen kolleges meer. De keer dat ik er voor het laatst aanwezig was heb ik onder het voorwendsel van misselijkheid de zaal verlaten, omdat ik niet meer als een gek kon schrijven. Er was een professor die woorden sprak, niet meer voor mij bestemd.
Ik kan die demoon in mijn hoofd nog wel ontlopen, soms. Nog niet al mijn vindingrijkheid is omgebracht. Ik kan hem ontlopen door hem voor te zijn. Door niets bijzonders meer te denken, door me in korte zinnen uit te drukken. Zinnen die meestal alleen uit een onderwerp, een gezegde en een voorwerp bestaan. Ik moet hem de gelegenheid ontnemen mij in een opsomming te onderbreken. Daar heb ik me al aardig in geoefend, maar mijn studie staat stil. In dat opzicht dus wordt mijn werk niet onderbroken als ik naar het doen en laten van Magda ga kijken, of als ik daaraan denk, want mijn werk is al twee maanden mijn werk niet meer. De dagen vormen een keten van leegte en verveling. Ik ben nu nog bij machte om aan het papier toe te vertrouwen wat er met me gebeurt, maar ik heb al de vage angst dat ik me moet haasten. Een volzin in een keer opschrijven, terwijl ik de zinsdelen in mijn hoofd vorm en de konstruktie overweeg, dat kan ik al niet meer;
| |
| |
de stem is een duivel.
Als ik iets denk dat het alledaagse te boven gaat wordt het niet zelden verminkt en weggekaapt, alsof ik ergens bezit van wilde nemen waarop ik geen aanspraak mocht maken. Ik ben bang dat als hieraan geen halt toegeroepen wordt ik uiteindelijk niet meer in staat zal zijn zelfstandig iets uit te denken of te maken. Ik ben er bang voor dat het mijn initiatief gaat doden. Tenslotte liggen mijn boeken al te vergelen zonder dat ze mij tanen. Zo nu en dan wordt de Folia Civitatis nog wel bezorgd of een ander neutraal bericht van de universiteit, maar ik heb nu al het gevoel dat die mededelingen niet meer voor mij bestemd zijn, dat ik al een ander ben geworden. En dat idee is nog versterkt door het feit dat ik nu definitief student-af ben, al zeg ik er hoopvol bij: voor het moment, voorlopig definitief. Tegen de doem mijn initiatief te verliezen heb ik me namelijk bewapend door arbeider te worden, door me aan te melden voor de ploegendienst van de hoogovens. Dat is nu ongeveer twee weken geleden gebeurd. Vanzelfsprekend heb ik daarmee duidelijk te kennen gegeven dat ik het niet meer aan kon, dat mijn studie stagneerde, maar dat ontkennen zou veinzen zijn en tenslotte, zo redeneerde ik, moet wat het zwaarst is ook het zwaarst wegen. Als mijn hersens op non-aktief worden gezet dan zal ik toch mijn handen arbeidzaam moeten laten zijn om aan de gang te blijven. Zo begeef ik me dus iedere dag met de trein naar Beverwijk, om van daar verder vervoerd te worden met bussen die de hoogovens speciaal ten behoeve van de arbeiders hebben ingezet. Het is zinvol dat ik nu een werkpak heb aangetrokken en een helm heb opgezet. Wie weet waar het nog goed voor is dat ik nu eens in een andere om- | |
| |
geving verkeer. Meer dan eens heb ik gedacht dat die stem de verpersoonlijking is van niet meer dan een depressieve toestand, die hoewel schrijnend en ontmoedigend, van korte duur zal zijn en mij herboren zal loslaten. Misschien verkeert mijn geest in een mui van onzekerheid en
moet ik mij vooralsnog niet verzetten maar mij laten meedrijven, opdat ik uiteindelijk zonder noemenswaardig verlies aan kracht mijn rust en zekerheid terugwin. Ik mik zelf op een maand, ik hoop over een week of twee mijn werkhandschoenen weer te kunnen verwisselen voor diktaatkahier en vulpen.
Maar er is meer en dat dit mij te binnen schiet moet toch wel een bewijs zijn dat ik nog niet verloren ben, ja er is meer. Ik ben in mijn ledigheid gedurende de afgelopen twee maanden namelijk volledig verslaafd geraakt aan het begluren van Magda. Ik kan geen weerstand aan haar bieden. Als een jakhals lig ik op de loer. Maar gelukkig, gelukkig ben ik me nog bewust van het abnormale van mijn verlangens. Toch sta ik iedere avond met bonzend hart naar het donkere raam aan de overkant te kijken, in spanning wachtend op Magda's komst. En hoe ik mezelf ook voorhoud dat ik me op deze wijze in een stroomversnelling van vervreemding werk, ik moet gaan kijken. Het lijkt het enige te zijn waar ik nog plezier aan beleef. Stel je voor, als dat zo zou zijn...
Wat is er toch met me gebeurd? Wat heeft in hemelsnaam plaatsgevonden in mijn hersens. Kan ik er nog aan ontkomen? Denk!
Maar daag hem niet uit! Denk zonder inspanning, denk spontaan, werk jezelf niet in zijn kooi! Rustig.
Ik ben mijn initiatief aan het verliezen, o god, dat werken
| |
| |
onder het gespuis kan geen remedie zijn. Over enige tijd kan ook ik aan niets anders meer denken en over niets anders meer praten dan over vrouwen. Het heeft immers al een aanvang genomen met Magda. Voordat dit alles begon wist ik toch ook al dat zij zich verkleedde zonder de gordijnen te sluiten, toen kon ik kijken met niets anders dan geamuseerdheid, omdat zij zich onbespied waande. Toen ging ik toch niet speciaal voor het raam staan wachten. Ik bekeek haar alleen even als ik haar toevallig zag. Ik moet mij losmaken van mijn gluurziekte. Hier, deze gedachten zijn op zichzelf al enig initiatief!
Ieder mens zal wel opwinding beleven als hij een ander bij zijn intimiteiten gadeslaat, maar ik ben over de grens van het normale heen. En hoe moeilijk die grens ook te trekken is, ik heb hem zonder twijfel overschreden. Nu moet ik mezelf zien terug te smokkelen. Als dat niet lukt dan ben ik verloren. Als ik maar rustig formuleer, langzaam denk en schift, ieder woord een steen, niet aan hèm denk, dan lukt het me wel. Ik ben nog steeds heel.
Nu denk ik eraan dat ik vroeger ook al eens een stem in mij heb gehad, heel onschuldig, een speelkameraadje bijna, anoniem en eigenwijs, die mij bijvoorbeeld zei dat ik mijn voeten niet op de naden tussen de tegels moest zetten, maar midden òp de tegels. Diezelfde stem die mij voorhield dat ik bij het oversteken alleen op de witte banen van het zebrapad mocht stappen, of die mij voorspelde dat iets wel of niet zou doorgaan als ik een lantarenpaal eerder zou bereiken dan een mij achterop komende auto. Misschien is dit diezelfde stem wel, maar uit zijn krachten gegroeid en kwaadaardig.
| |
| |
Ik leun met mijn armen op het kozijn, dat schuin afloopt en richt mijn blik op de overkant. Het is half negen, om negen uur gaat mijn trein. Deze week heb ik nachtdienst. Ik heb niet zoveel tijd als anders. Ik mag wel een kwartier extra nemen, want vandaag loopt mijn abonnement af. Het licht is nog niet aan. Toch is het haar tijd. Tegen half negen verkleedt ze zich meestal om achter de bar te gaan helpen. Ik heb mijn verdorven ritueel daaraan aangepast. Het straalkacheltje heb ik achter me geplaatst en ik zal me van mijn broek ontdoen als zij haar kleren laat vallen, ja ja. Wat kan iemand toch ongelooflijk snel veranderen. Kon ik enige tijd geleden nog naar haar kijken met niets meer dan plezier over de stukjes die zij op voerde en waarbij zij beslist geen publiek wenste, nu is het zover met me gekomen dat ik volledig in haar ban ben en tegelijkertijd dat ik mezelf sta te vervloeken weet, dat ik niet meer over de kracht beschik me aan deze verloochening van mijn persoonlijkheid te onttrekken. Ik moet het zien. Moet zien hoe ik mezelf te grabbel gooi.
Om kwart voor negen als het raam aan de overkant nog steeds zwart is, doe ik de straalkachel uit en begeef me naar het station. Eigenlijk ben ik blij dat ze niet gekomen is. Omdat ik blij zou zijn als ze wel gekomen was.
Zondag. Een nieuwe middag. Ik herinner het me weer, vanmorgen doodmoe thuis gekomen. Zeven uur. Ik hou de dekens tot tegen mijn kin en laat mijn blik door de kamer gaan. Nauwkeurig registreer ik wat me opvalt. Een halve fles melk, de theepot met koude thee, mijn boeken langs de wand. Mijn boeken langs de wand. Mijn boeken.
Als ik opsta en naar de wastafel loop bemerk ik dat ik
| |
| |
mijn kleren heb aangehouden. Ik kan me dat niet herinneren. Met kleren aan naar bed gegaan. Ik moet oppassen dat ik niet verslons. Ik voel aan mijn wangen. Ze zijn ruw en het maakt een raspend geluid. Ik doe de stekker in het stopkontakt en zet het fluitketeltje op het elektriese komfoortje. Door het zijraam zie ik de kerkklok aan de overkant. Het is half vier. Als het water kookt giet ik een kopje vol op de thee-zakjes die ik gisteren al gebruikt heb. Dan rek ik me uit en ga aan de tafel zitten. Terwijl ik een oude boterham in het afgietsel laat zakken wordt er geklopt en treedt Jacobs binnen.
Jacobs is mijn onderbuurman, weegt 200 pond, sterk als een beer. Hij denkt dat hij er erg aan toe is. Ik schaak wel eens met hem. Verwonderd kijk ik naar hem op. Ik heb hem al een week of twee niet gezien. Hij draagt een donkerblauwe schipperstrui met een zware koperen ritssluiting in de col.
- Hallo jongen, zegt hij en gaat tegenover me zitten.
- Dag meneer Jacobs, zeg ik beleefd, want zo'n man kun je maar beter met de verschuldigde egards behandelen. Terwijl ik spreek hap ik naar het doordrenkte brood.
- Je mag het hier wel eens wat aan kant maken kerel. Hoe hou je het uit in die zwijnestal.
Hij schroeft de deksel op de pindakaas. Op de bodem van de pot liggen alleen nog een paar harde klonten.
Ik neem me voor alleen dingen te zeggen die me spontaan voor de mond komen, dit zijn toch gesprekken over niets; maar ik mag niet horten. Niemand buiten ikzelf weet wat er met me aan het gebeuren is. Maar zou het niet kunnen zijn dat ik te bang ben. Dat het heel gemakkelijk vanzelf weer over gaat? Zou ik normaler tegenover Jacobs
| |
| |
zitten dan ik denk?
- Ik dacht ik ga maar eens wat buurten.
Ik kijk hem aan en knik.
- Heb je het al gehoord?
- Heeft u weer werk?
- Nee, dat niet. Was het maar waar. Ik verveel me rot. Een paar dagen is het wel aardig, dan denk je dat je extra vakantie hebt, maar daar kom je gauw achter. Nee, jongen, nee, ik zal voorlopig nog in het verdomhoekie zitten.
Ik drink het laatste restje thee uit en veeg mijn mond aan het tafelkleed af.
- Van Frank bedoel ik, van hiernaast, gaat Jacobs verder. Je gelooft het niet. Hij is gisterenavond iemand naar zijn strot gevlogen. Ik zit rustig aan de bar en in ene vliegt hij achter de tap vandaan en grijpt een man bij zijn nekvel, bonkt zijn kop tegen de muur en nog eens en nog eens. Ik denk hij maakt hem af en pak hem beet. En je gelooft het niet, hij rukt zich los; ik kon hem gewoon niet houden. Het was een heertje, pakkie deftig weet je niet, geen partij, deed ook niets terug. Zijn hele gezicht zat onder het bloed. Frank razen en schreeuwen van: Hier, een voor je vieze kop en hier een voor je pens!
Jacobs gooit zijn hoofd achterover en buldert van het lachen.
- Had jij dat gedacht van Frank? Ik moest hem gewoon in een dubbele nelson nemen.
Allemachtig, Frank is Deddie aangevlogen.
Ik sta op van tafel en ga naar beneden. Ik heb de hoogste verdieping van het huis, Jacobs de middelste. Ik steek de sleutel in mijn zak en daal de trappen af. Voor Jacob's deur
| |
| |
blijf ik staan en hou me even muisstil, luister of ik hem kan horen snurken. Ik hoor niets, dan bel ik aan.
Zijn vrouw opent de deur.
- Dag buurman, kom er in. Dat is een poos terug. Je komt zeker voor mijn man?
Ik knik, veeg mijn voeten overdreven lang en loop door naar de zitkamer die leeg is. Mevrouw Jacobs is erg op mij gesteld, niet in de laatste plaats, denk ik, vanwege mijn goede manieren.
- Is uw man niet thuis?
- Hij zou zo terugkomen, moest even weg zei hij. Je kent hem toch, hij heeft geen rust in zijn achterste. Hij heeft gisteren juist gehoord dat hij maandag weer aan het werk kan. Dat mag hij toch wel een beetje vieren. Ik laat hem maar een beetje.
Ik ken Jacobs helemaal niet als een man die geen rust in zijn kont heeft. Anders zou ik niet aan de deur geluisterd hebben om te horen of hij lag te snurken.
- Wil je koffie? Ik heb ze net gezet.
Hij slaapt bijna altijd, terwijl zijn vrouw zit te borduren of naar de teevee zit te kijken of beide bezigheden bijna tegelijktijdig. Er is, voorzover ik weet, maar een bezigheid waar Jacobs zich geheel actief aan overgeeft en dat is schaken. Het bord staat altijd klaar. Sommige mensen hebben het over ‘ze’ als ze spreken over koffie of thee of andere levensmiddelen. Dat vind ik belachelijk klinken. Ze is jong belegen, dat doet me niet denken aan kaas, dat doet me denken aan Magda. Waarschijnlijk gaat Jacobs alleen maar liggen slapen als hij niemand heeft om mee te schaken. Hij zou zelfs niet wakker blijven om naar de teevee te kijken. Wel bewijs genoeg, dunkt me, van zijn inertie. Ik ga aan
| |
| |
de tafel zitten achter het schaakbord.
Mevrouw Jacobs komt terug uit de keuken met twee koppen en een dienblad. Ik had haar toch gezegd dat ik geen koffie wilde, omdat ik daarnet al thee had gedronken. Eigenwijs, denkt zeker dat ik uit bescheidenheid nee heb gezegd. Dan kent ze me toch slecht. Ik wou dat Jacobs maar eens kwam; ik moet mijn hersens oefenen.
- Is hij allang weg?, vraag ik en zet de stukken precies midden op de vakken.
- Ongeveer anderhalf uur nu.
- Heeft u geen idee wanneer hij terugkomt?
- Hij heeft geen tijd genoemd. Hij heeft gezegd ik blijf niet te lang weg. Maar je weet hoe hij is, als hij iemand tegenkomt, blijft hij gemakkelijk plakken. Hij is een echt gezelligheidsmens.
- Bent u nooit bang dat hij stoute dingen doet?
- Ik? Och jongen, we zijn goed getrouwd en bovendien, waarom zou hij dan altijd net doen alsof hij er niets aan vindt. Begrijp je, en bovendien, als ik het hem zou verbieden en hij zou willen, dan zou hij het toch doen. Beter dan maar dat hij het stiekum doet. Wat denk je dat hij denkt als we naar zo'n sex-film toegaan. Geeft ook niets hoor. Ik zeg maar zo: Wat je ogen buiten bekijken, kunnen ze bij mij in het donker zien. Zo staan de zaken immers. En wat geeft het. Ik zie ook wel eens een knappe man waarvan ik ineens denk, nou nou Sander, je mag wel goed op me passen. Maar op datzelfde moment denk ik dan: sjonge, wat denk ik nu toch weer en dan kijk ik naast me en zie zijn grote stuurse kop en dan begrijpt hij niet waarom ik zijn hand even pak. Weet je wel, hij heeft een grote mond, maar o zo'n klein hartje.
| |
| |
Als bij toverslag weet ik waar Jacobs zich bevindt. Hij zit aan de bar in café Het Zadel. Hij is gisteren iets te weten gekomen omtrent Magda en nu probeert hij met uiterste inspanning van zijn verbeelding de dingen te zien die ik cadeau krijg. Arme, arme Jacobs. Vergeet helemaal dat hij eigenlijk liever ging schaken.
Jacobs is zo ontzettend stupide en eigenwijs dat je wel zijn vrouw zou moeten zijn om het met hem uit te houden. Hij is onuitstaanbaar en zielig vooral. Hij gaat aan een bar zitten om naar een vrouw te kijken die de zijne niet is.
Ik sta op en zeg dat ik me moe voel.
Terug op mijn kamer zet ik me aan tafel en steun mijn hoofd op mijn handen. Van Frank snap ik ook niets. Praatje hier, praatje daar, glimlachje, beetje dobbelen, altijd gelijk geven, nou ja, wat een barkeeper zoal doet. Hij heeft sproeten op zijn armen, dat vind ik toch zoiets irriterends. Wat kan dat nou voor man zijn, een man met sproeten op zijn armen. Hij heeft ook blonde oogharen, net als een varken. Hij schijnt geen aandacht aan haar te besteden. Aan zijn houding jegens haar, noch aan de uitdrukking van zijn gezicht, kun je ook maar in het minst merken dat hij iets zou weten en al helemaal niet dat hij er bezwaar tegen zou maken. En plotseling hoor je dat hij Deddie te grazen heeft genomen in een vlaag van drift.
Hoe is het toch mogelijk geweest dat hij met Magda getrouwd is. Van haar kant bekeken is hij heus niet ideaal vanwege zijn meegaandheid en slapheid, want zo zijn er wel meer mannen te krijgen. Of zou ze hem juist hebben genomen omdàt hij zo sloom en suffig is, nou, dan heeft ze zich behoorlijk op hem verkeken, want als ze zich dan even voor de geest haalt wat hij gisteren heeft gedaan met
| |
| |
een van zijn klanten, of een van haar klanten, dan ligt er maar aan, dan kan men daaruit veel konkluderen, maar niet dat Frank meegaand is. Ik heb me in hem vergist. Over zijn verhouding met Magda kan ik geen gezond oordeel meer vellen. Ik kan niet meer zeggen dan dat Magda zo nu en dan vreemd gaat en dat Frank de man in kwestie dan onklaar maakt. Waarom Magda op Frank valt blijft onduidelijk. Ze kan hem niet getrouwd hebben om zijn geld, want dat heeft hij niet. Als hij dat wel zou hebben zou hij zelf een café kunnen kopen zonder van iemand afhankelijk te hoeven zijn. Baas in eigen huis. Maar misschien zou ik me hier wel niet zo in moeten verdiepen, zijn er andere dingen waarmee ik me bezig moet houden.
Magda heeft een prachtig lichaam.
Iedere man zou zich aan haar voeten werpen. Ze draagt bij voorkeur truitjes met een ronde hals, hooggesloten dus, wat iedere bezoeker van café Het Zadel in hoge mate betreurt, behalve ik. Haar kleding versterkt mijn monopoliepositie. Daar vallen Niko en Deddie natuurlijk buiten, die zijn weer een stapje verder gegaan dan ik, maar ik heb geen aframmeling gekregen. Mijn gezicht is niet tot bloedends toe open gehaald door een fanatiese echtgenoot, hetgeen ongetwijfeld het geval zou zijn geweest als ik Magda benaderd zou hebben, want ik ben totaal geen partij voor Frank. Trouwens, ik geloof ook niet dat ik een partij zou zijn voor Magda. Ik ben onzeker met vrouwen. Ik wil altijd indruk op ze maken door slimme opmerkingen en dat is helemaal niet wat een vrouw wil. Ik kan geen hoogte van ze krijgen. Ze zijn zo onberekenbaar. Daarom moet ik me met Magda natuurlijk ook beperken tot voyeren. Ik ontloop zodoende de straf van Frank, die Deddie heeft
| |
| |
geriskeerd, maar ik ben op een andere manier gestraft. Er is iemand die mij heeft opgemerkt en mij nu kwelt, meedogenloos sart voor mijn zwakte. Ik ben een onzindelijke hond die met zijn neus in zijn uitwerpselen gedrukt wordt. Ik begrijp meer nu. Die stem in mijn hoofd is een lokstem.
Ze heeft truitjes met ritssluitinkjes op de rug. Ik ben altijd de eerste die weet met wat voor kleren ze in het café zal verschijnen. Daarin ben ik absoluut de eerste en de enige. Het is eigenlijk zo dat ik al weet wat voor kleren ze zal dragen als ze ze nog niet eens aan heeft.
Die truitjes propt ze in haar rok, die de laatste tijd korter en korter worden. Ze zou ze natuurlijk ook uit haar rok kunnen laten hangen, maar ze doet ze er bewust in. Dat is om haar lichaamsvormen meer aksent te geven. Magda weet wat ze wil. Ze is geraffineerd. Je zou kunnen zeggen dat het café voor het grootste gedeelte op haar drijft. Misschien doet Frank daarom wel zo onderdanig. Hij realiseert zich dat zelfs als hij zoveel geld zou hebben dat hij een café voor zich zelf kon beginnen, dat het dan zonder Magda toch onbegonnen werk zou zijn. Het is ook niet uitgesloten dat Frank wel geld heeft en dat Magda daarom met hem getrouwd is; dat is het enige dat logies is en ligt zelfs het meest voor de hand. Om volkomen zeker te zijn heeft ze het café op haar naam genomen. Dat loopt rond. Je moet niet teveel afgaan op wat je hoort. In café's kom je de gekste dingen aan de weet. Niet alleen in dit café, in alle andere café's is het precies zo. Dat is dan waarschijnlijk de reden waarom ik alleen hier kom. Het heeft geen zin ook nog naar andere café's te gaan. Bovendien heb ik er een speciale reden voor juist naar dit café te gaan. In dit etablissement onderga ik een bijzondere sensatie, waarvoor ik tevergeefs
| |
| |
naar andere gelegenheden ga. Je zou Magda moeten zien om te begrijpen wat ik bedoel. Ik heb het over die specifieke blik waarbij je het gevoel hebt kontakt met haar te hebben. Dat kontakt vermijd ik echter bewust. Ze gaat met mij om en kijkt naar me zoals ze naar alle andere gasten ook kijkt en zoals ze met alle anderen ook omgaat; verleidelijk, alsof er iets voor je in het vat zit, maar toch altijd koel genoeg om je te doen beseffen dat het zinloos is toenadering te zoeken. Hoe is dat Niko dan gelukt? Hij is beslist geen geweldenaar, lijkt me geen seksueel krachtfiguur, heeft geen innemende manieren. Voor korte tijd heb ik gedacht dat haar gerichtheid zeer pervers was en dat zij zich alleen wenste in te laten met mannen die in de ogen van andere gegadigden niet erg hoog in aanzien stonden. Maar die theorie ging wel op voor Niko, maar niet voor Deddie. Deddie is heel bijzonder. Kan dat de reden zijn waarom Frank hem is aangevlogen en Niko niet? Omdat hij meer stijl heeft dan Frank. Maar als ik daar zekerheid over zou willen hebben dan zou ik eerst moeten weten waarom Niko plotseling is weggebleven. Als zou blijken dat Frank daar ook achter zit, dan heeft stijl en standsverschil er niets mee te maken en is hij gewoon jaloers. Laat ik het daar voorlopig maar op houden, anders begrijp ik er helemaal niets meer van. Ik heb het al ingewikkeld genoeg gemaakt. O Magda!
Voor begrijpen ga ik niet naar het café. Daar ga ik slechts naar toe om nogmaals te zien wat zich nu verhult en om me voor te stellen dat ik de gave heb te kunnen doorschouwen wat iemand even te voren heeft uitgevoerd. Het is dan ook zinloos, voor mij althans, dat Magda die schijn van exclusiviteit ophoudt, want ik weet alles. Ik weet alles
| |
| |
en alles!
Dat is de bijzondere sensatie waar ik het al over gehad heb. Daarvoor kom ik dus in Het Zadel, juist daar. Ik heb Magda gezien, zoals maar heel weinigen haar gezien hebben, maar zoals velen haar zouden willen zien. In dat opzicht zijn ze te beklagen, zij zijn aan Magda verslaafd en ik bezit haar zoveel ik maar wil en wanneer ik maar wil. Ik hou mezelf voor de gek, best, maar in ieder geval zie ik haar lopen met haar korte rokken met haar laarzen en nylons en kan me beter dan wie ook voorstellen hoe ze ze daarnet heeft aangetrokken. Hoe ze haar bloes in haar rok heeft gedaan, haar handen tussen de band heen en weer heeft gehaald om de plooien uit haar truitje te strijken en hoe gek ze zich heeft aangesteld voor de spiegel, zichzelf voor doend hoe ze zich straks zal voordoen, zichzelf bekijkend met de ogen die haar straks zullen bekijken, niet wetend dat ik alles zie, niet wetend dat ik haar enkele minuten later naakt achter de bar heen en weer kan laten lopen. In die zin bezit ik haar toch wel enigszins en heb ik haar in mijn macht. Dat is mijn sensatie. Maar er staat niet veel achter. Het eist een te groot deel van mijn aandacht op. Ik zou iets groots moeten ondernemen. Ik kan mijzelf genezen.
Maar iedereen kan zich voorstellen wat het is om haar gade te slaan tijdens haar rituelen, zonder dat zij daar iets van merkt. Ze zou zich nooit zo gedragen als er een ander bij zou zijn. Zo gek doe je alleen als je alleen bent.
Ik heb honger. Ik moet iets gaan eten. Het is noodzakelijk dat ik mijn lichaam niet ondermijn. Mezelf trakteren op een dikke karbonade met gebakken aardappeltjes en appelmoes, dat is goed. Een kop echte koffie toe. Ja. Op water en brood kan ik niet leven.
| |
| |
Wat een geluk dat ik nog zin heb in vlees en groente.
Ik moet een restaurant vinden waar ze er niet op letten dat ik ongeschoren ben en verfomfaaid. Ik weet een aardig ding in een aardige straat. Daar zullen aardige mensen zijn.
Als ik, tegen zevenen, mijn buik rond, weer thuis kom, bemerk ik dat mijn deur op een kier staat. Een flard licht valt op de overloop. Verbaasd hang ik mijn jas op. Ben ik dan vergeten zowel het licht uit te doen als de deur af te sluiten? Ik kan het mij niet herinneren, maar in ieder geval is het niet mijn gewoonte.
Ik duw de deur voorzichtig open en schrik. Niko is in mijn kamer. Niko, van wie ik helemaal niet veronderstelde dat hij mij kende. Hij zit aan tafel en leest de krant. Hij kijkt op als ik binnen kom en vouwt de krant op. Niko, met wie ik nog nooit een woord gewisseld heb, die ik alleen van gezicht ken.
Hij glimlacht. Waarom?
- Wie bent u, vraag ik.
- Je kent me wel. Je hoeft niet te vragen wie ik ben.
- Wat doet u hier, meneer. Hoe durft u hier zo maar binnen te komen.
Ik steun met mijn knokkels op het tafelblad en kijk op hem neer.
- Ik vroeg u wat u hier te zoeken hebt!
- Jou.
Ik loop van tafel weg. Wat is hij zelfverzekerd! Naar het andere eind van de kamer, waar mijn boeken zijn. Ga met mijn hand over de ruggen. Doe of ik een titel zoek.
- Wilt u weg gaan, vraag ik, mijn stem onbewogen.
| |
| |
Met mijn rug naar hem toe hoor ik dat hij op staat. Er wordt geklopt. Ik draai me om. Niko opent de deur, fluistert iets en sluit hem dan weer.
Daarna richt hij zich tot mij. Mijn hart bonkt in mijn borst.
- Goedenavond, zegt hij, ik heb je iets te zeggen.
Ik kijk hem strak aan zonder te antwoorden.
Hij neemt plaats op een stoel tegenover mij.
- Zullen we geen tijd verliezen en direkt ter zake komen?
Ik ga ook zitten en leg mijn handen op mijn knieën. Wat weet hij van me. Zou hij denken dat ik Deddie aan Frank heb uitgeleverd en dat ook met hem van plan ben? Maar hoe kan hij weten dat ik alles gezien heb.
- Kun je niet raden waarom ik hier ben?
- Hoe bedoelt u.
- Kom, kom.
- Nee!
- Ik kom om je te helpen.
- Helpen?
- Inderdaad. Maar verkijk je niet op mij, ik ben ook maar tussenpersoon. Ik ben naar je toe gekomen om je raad te geven. Raad te geven, begrijp je. Raadgevingen.
Ik ben bang, maar waarvoor weet ik niet. Is het mogelijk dat hij hier is om me te ontmaskeren? Of zou ik alleen maar geschrokken zijn van het onverwachte van zijn komst. Ik heb zoveel lucht nodig dat ik door mijn mond moet ademhalen.
- Ik raad je aan het advies dat ik je geef niet in de wind te slaan. Deze week valt de beslissing over jou. Je bent een twijfelgeval. Die komen zelden voor, maar eens in de zoveel tijd krijgen we ermee te maken en dan is het noodzakelijk dat we nauwkeurig te werk gaan en alle mogelijk- | |
| |
heden tegen elkaar afwegen. We zijn niet onmachtig, zeker niet, maar aan de andere kant kunnen we ons toch niet roekeloos permitteren fouten te maken.
- Fouten waarmee?
- Dat kan ik je nu zo niet zeggen, Maar ik kan je misschien op weg helpen met een beeld. Let op. Er is een kring moet je denken, een gemeenschap, waarvan je lid wilt worden en die je tegelijkertijd verafschuwt. Nu is er een soort van ballotagecommissie, ja, zo moet je je dat voorstellen, een ballotagecommissie en die moet nu beslissen of je al of niet in aanmerking komt. Wij zijn een demokratiese familie, bij ons hebben de adspirantleden zelf zitting in de ballotagecommissie. Ja, en dat maakt het nu in jouw geval moeilijk. Meestal funktioneert alles goed. Iemand die wil komt er in en iemand die niet wil niet. Makkelijk zat. Maar ja, we laten niet graag bruikbare leden schieten, zie je.
- En ik twijfel.
- Ja. Je twijfelt. Om een ander beeld te geven: je bent om te zien een mens, nietwaar. Een jongeman, met armen en benen en een hoofd en dat alles vormt de mens die jij bent, maakt iemand uit één stuk van je. Maar is dat zo. Ben je een mens uit één stuk. Op het oog wel, maar in werkelijkheid? En dan zeggen we nee. Kijk, je wilt het met je lichaam, maar je geest, laten we zeggen: contra-dicteert je. Zie?
- Bent u lid van die kring?
- Jazeker.
- Heeft u ook getwijfeld?
- Nee, ik niet, ik wist het al heel gauw zeker.
- Het is moeilijk
- Och...
| |
| |
- U had raad voor mij.
-Ja, die raad. Voor het einde van deze week valt de beslissing. Het is nu zondag. Voor zondag weten we het. En ik raad je aan niet meer te twijfelen. Dat is het. Dat is de beste raad die ik je kan geven. Je moet er langzaam naar toe groeien, want op den duur ga je toch door de knieën. Zo gaat dat altijd met mensen die twijfelen, op den duur worden dat de beste leden, dat is dan ook een van de redenen waarom we zoveel belang stellen in gevallen als die van jou. Heb je nog geen tekens gekregen?
- Tekens?
- Ja, signalen. Berichten.
- Een stem, die je dingen zegt die je beangstigen. Noemt u dat berichten.
- Het kan zich in zovele vormen uiten. Je moet niet te gauw angst hebben. Je moet leren begrijpen waarom het gaat. Het valt allemaal mee. Niet twijfelen, dat is alles. Meer kan ik niet zeggen. Je moet er zelf achter zien te komen en geloof me, dan ben je verder dan de meesten.
Hij staat op.
- Maar onder ons, zorg ervoor veel luicifers in huis te hebben. Koop veel lucifers jongen, dat helpt.
Dan gaat hij weg. Zijn gang is vreemd, met diepe kniebuigingen en onzekere, bonkende, snelle passen. Ik kijk naar zijn voeten. Mijn adem stokt.
Het zijn geen voeten.
Het zijn hoeven.
Bokkehoeven.
Ik lig plat op mijn bed en staar naar het plafond. Ik moet mijn hoofd bij elkaar houden. Dit is onmogelijk. Niko is
| |
| |
hier nooit geweest. Misschien weet hij inderdaad niet eens wie ik hen. Ik lijd aan een gevaarlijke ziekte. Mijn verbeelding heeft hem hier naartoe gehaald. Het is absurd. Ik heb met mezelf gesproken. Waarschijnlijk is Jacobs hier vanmorgen ook niet geweest. Nee, zeker niet. Zijn vrouw vertelde me dat hij weer werk had en dat is aannemelijk, want dat verklaart waarom ik hem al een tijd niet gezien heb. Mij vertelt Jacobs dat hij het vervelend vindt werkeloos te zijn. Natuurlijk, ik wist immers niet dat hij al weer aan de gang was. Ook vanmorgen heb ik met mezelf gesproken. Frank heeft Deddie nooit aangevallen. Hoe heb ik mezelf dat wijs kunnen maken.
Ik heb met mezelf gesproken, even ben ik twee mensen geweest; dat is mijn ziekte. Ik nodig mezelf uit kwaad te bedrijven en rebelleer daar tegelijkertijd tegen. Dat moet het zijn. Vandaar die bokkepoten, de duivel. Het absolute kwaad. Ik tracht mezelf uit te leveren en mee te tronen alsof ik een ander ben. Ik kan toetreden tot het geheime genootschap van de duivel, ik kan dat ook nìet doen. Ik twijfel. Bevind me op de grens van iets. Lucifers. Dat is een mooi symbool; hoe kom je erop.
Het is half negen. Ik spreid mijn benen en hou mijn ogen strak gericht op de zoldering. Mijn hart klopt in mijn keel. Half negen, ze gaat zich verkleden. Ik heb het gevoel dat ik niet meer alleen ben, hoewel ik zeker weet dat ik dat wel ben. Mijn handen doe ik onder mijn hoofd en vorm zodoende een kom waarin mijn schedel zachtjes heen en weer beweegt. Ik ben een vrouwelijk wezen dat weerloos is en angstig, maar toch onweerstaanbaar verlangend naar dat wat mij zal onderwerpen en geluidloos als een insluiper bezit van mij zal nemen, in mijn lichaam zal gaan, mijn
| |
| |
lichaam dat ik er niet voor kan sluiten. Ik hou mijn benen wijd uit elkaar.
Bezeten word ik door de invreter, door de hersensplijter en ik ben machteloos.
Mijn buik jeukt. Ik ben heet. Met een zwaai gooi ik mijn benen van het bed en ga naar de aangrenzende kamer. Ik kijk in de spiegel. Mijn tong ligt droog en slap tussen mijn kiezen. Als je je mond dichthoudt wordt je tong vanzelf droog. Vandaag heb ik nog geen vijftig woorden gesproken; ik beweeg mijn kaken en strijk door mijn haar. Dan draai ik me om en doe de stekker in het stopkontakt. Ik werp een vluchtige blik door het dakraam en stel vast dat ze er nog niet is. In het oranje schijnsel van de gloeiende rupsjes leun ik met mijn onderarm op de schuine vensterbank en staar in het donkere gat. Als ik mij hier niet van kan losmaken hoe moet ik het dan in de zomer doen, als het nog niet donker is om deze tijd. Maar van de zomer doe ik dit al niet meer, dan heb ik mezelf ervan verlost. Dan zal deze hele episode niets anders zijn dan een boze droom. De herfst en de winter zijn sombere tijden, waarin de nacht de dag overheerst; in de nacht breken de demonen los. Misschien is het alleen een kwestie van tijd. Wat ik heb komt maar een keer voor in de tijd van een leven. Ik moet niet bang zijn. Geen verkeerde veronderstellingen maken. Aan het eind van een mui is geen draaikolk.
De warmte van de straalkachel graaft zich al in in mijn kuiten. Dat ik die straalkachel altijd aan doe als ik ga kijken dwingt me nog niet mijn broek te laten zakken. Dat hangt af van de manier van Magda. Alleen haar naakte lichaam zien windt me al niet meer voldoende op. Hier, misschien is het wel zo dat het hele schouwspel, zelfs de
| |
| |
wildste variant, gaat vervelen.
Ze komt niet iedere avond. Men kan ook niet van haar eisen dat ze zich iedere avond omkleedt. Zo bijzonder zijn die gasten beneden nu ook weer niet.
Dan gaat plotseling het licht aan. Ze loopt naar het midden van de kamer en draait voor de spiegel in de rondte. Daarna gaat ze naar de kast waar haar kleren hangen. Ik breng mijn hoofd zover naar voren dat ik de koude van het glas tegen mijn gezicht voel. Ze heeft enige tijd nodig voor het uitzoeken van het tenue dat ze vanavond zal dragen. Dat is nog steeds zo geweest. Ze haalt een jurk tevoorschijn en bekijkt zich weer in de spiegel, neemt de japon weer op en hangt hem terug in de kast. Haar hand tast langs de hangertjes en schuift ze een voor een opzij. Ieder kledingstuk onderwerpt ze aaneen nauwkeurige beschouwing en selekteert dan verder. Terwijl ze dat doet schopt ze haar schoenen uit en trekt met haar vrije hand de ritssluiting van haar truitje open. Dan schijnt ze tot een besluit te komen. Ze neemt een blauw mantelpakje uit de kast en legt dat op het bed, trekt het truitje over haar hoofd uit en laat het op de grond vallen, maakt haar rok los en stapt eruit.
Het eerste dat me voor de zoveelste keer opvalt is de zorgvuldige wijze waarop ze de boorden van haar nylons tot een ring rond haar dijen heeft opgerold. De meeste vrouwen slaan de boorden van hun kousen zonder meer dubbel en haken daar het klemmetje van de jarretel aan. Magda niet. Magda rolt ze zorgvuldig op. Beide dijen even keurig. Ik voel vanavond niet zo'n sterke sensatie, maar ik hoop toch vurig dat ze zich helemaal zal ontkleden.
Ze legt haar handen op haar heupen en laat haar bovenlichaam achterover hellen. Haar hoofd wendt en keert ze
| |
| |
alle kanten op om haar lichaam uit iedere hoek te kunnen bekijken en ervan te genieten. Even leek het alsof ze in mijn richting keek, maar dat moet verbeelding geweest zijn.
Mijn wens wordt deels vervuld als ze zich van haar bustehouder ontdoet. Haar borsten zijn zwaar en rond. Ze tilt ze op en beweegt ze, knijpt erin.
Maar ineens staakt ze haar spel en trekt het mantelpakje zonder verdere onthaal aan. Mijn ademhaling is zwaar en mijn hart bonst. Ik doe de kachel uit en ga terug naar de andere kamer.
Ik probeer wat te lezen, maar nog voor ik een boek heb gevonden wordt mij meegedeeld dat ik het maar beter weer kan terugzetten. Dan zet ik water op voor thee en ga aan tafel zitten.
Ik schijn me al niet meer te verbazen als de stem zich laat horen. Het is moeilijk na te gaan of dat ongunstig is of gunstig. Aan de ene kant kun je zeggen dat mijn angst is afgenomen en dat ik hem dus al erken als iets dat deel uit maakt van mij. En angst is het geweest die hem uit zijn spelonk lokte, zodat de mogelijkheid bestaat dat hij langzamerhand vanzelf zal verdwijnen. Maar aan de andere kant kan het zijn dat ik mezelf voor hem braak leg als ik me niet meer verzet.
Zouden er doktoren zijn die dit begrijpen? Misschien kun je er wel gewoon via het ziekenfonds afkomen, liggen de apotheken vol met anti-stem pillen. Of misschien is er wel een zalfje dat je op je voorhoofd moet smeren en waardoor het dan vanzelf over gaat. Een gros slaappillen maakt er zeker een eind aan.
Ik maak verse thee, verse thee sinds twee dagen, en drink
| |
| |
twee koppen met smaak op. Denkend aan Magda. Denkend aan Magda zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan. Ik ging naar De Drommel om Magda's billen te zien, ik zàg haar billen. Ik strek mijn benen en glimlach.
Zou mij niets anders mankeren dan dat ik langzaam krankziimig aan het worden ben?
Een uur later sta ik op en begin door de kamer te ijsberen. Ik heb pijn in mijn maag. Een drukkende irriterende pijn. Ik kan dit niet volhouden. Ik moet mijn gedachten kunnen verzetten. Bezig zijn. Dingen doen. Iets ondernemen. Iets groots dat je opeist.
Ik begin te snikken en onherkenbare kermende kreten uit te slaan. Ik laat me op de grond vallen en huil. Ik maak het erger. Boots iemand na die gemarteld wordt en laat mijn achterhoofd keer op keer tegen de grond slaan. Tranen lopen langs mijn slapen in mijn oren. Ik heb mezelf geveld en ga er in op.
Na een minuut of wat maak ik alleen nog gelijkmatige, lage bromtonen, als een drenzend kind. Zo blijft ik bewegingloosop de grond liggen, mijn armen langs mijnlichaam, mijn ogen gesloten. Ze gloeien. Mijn slapen kloppen. Er is nu niets meer dat buiten mij gebeurt. Voor een ogenblik lijkt het alsof ik vluchtig word en versmelt met wat rondom mij is, maar als ik me erop konsentreer keer ik in mezelf terug en hou op geluiden voort te brengen.
Ik lig op mijn rug en adem. De lucht snuif ik in door mijn neus en blaas langzaam uit door een spleetje tussen mijn lippen. Ik adem langer uit dan in. Ik maak me schoon
| |
| |
van binnen.
Als ik mezelf niet help dan ben ik verloren. Het zal me stukvreten. Er komt geen eind aan. Het maakt me alsmaar onzekerder en schichtiger. Ik heb mij niet aangesteld. Het was erger dan ooit. Verraderlijker ook.
Ik moet naar beneden gaan. Mensen zien. Echte mensen zien.
Als ik de deur van het café open is het eerste dat mijn aandacht trekt de rug van Jacobs. Hij is met iemand in gesprek. Frank ziet me, hij lacht en trekt zijn wenkbrauwen op bij wijze van groet. Magda. Ze steekt haar hand, waarin een glas, omhoog. De muziek staat hard aan. Het is behoorlijk druk. Zondagsavonds is het meestal druk. Dan komen ze er nog even een paar nemen voor de nieuwe week. Ik loop naar het eind van de bar en ga met mijn rug tegen de muur staan, dicht bij de juke-box. Dan zie ik ineens met wie Jacobs zit te praten, het is Niko. Ik schrik als ik hem opmerk. Dit is de eerste keer dat ik Jacobs met Niko zie praten. Nooit geweten dat die elkaar al kenden. Als Magda langs loopt bestel ik een pils. Ze draagt een blauw mantelpakje.
Waar zouden Jacobs en Niko het over hebben? Over de werkeloosheid waarschijnlijk en over de onderdrukking van de arbeider.
- Hier boy.
Ik neem het glas van haar over en tast gelijktijdig naar haar hand.
- Merci, zeg ik. Je ziet er goed uit.
- Ik zie er toch altijd goed uit jongen.
Ze wiegelt de zaak in om lege glazen te verzamelen. Met
| |
| |
een grote toren passeert ze me weer. Ik haal diep adem en ruik haar parfum. Die vrouw maakt me gek. Ze is er de oorzaak van dat ik een blok aan mijn eigen been ben.
Ik beperk me tot gedachtentekens, die ik steeds zelf onderbreek, deels omdat ze niet interessant genoeg zijn, deels omdat ik niet onderbroken wil worden door iemand anders. Zo blijf ik nu mezelf.
Magda loopt met iedereen te flirten en heeft het daar zeer druk mee. Ze is goud waard voor dit café. Ik ben er vast van overtuigd dat het merendeel der aanwezigen voor haar hier komt. Bier is bier. Maar niet iedere vrouw is Magda. Misschien lopen er hier nog wel meer rond zoals ik. Je kunt het niet van iemands gezicht aflezen. Of zouden ze veinzen niet te zien dat ik alleen nog besta uit water en slijm. Af en toe wenk ik haar voor een nieuw glas en iedere keer dat ze naar me toe komt ben ik op slag zenuwachtig en moet ik leuke opmerkingen en vragen voorbereiden. Maar ze is ook zo mooi, met het korte zwarte haar en haar zwaar aangezette ogen. Zo lenig en slank. Zo beweeglijk en vlezig. Kijk dan!
Ik zie haar rug en denk aan het witte vlees en de diepe geul van haar wervelkolom. Haar benen, zo mooi van vorm en stevig; de nylonkousen. Haar schoentjes met het opengewerkte voorstukje; het uitschoppen. Haar ronde billen waaromheen de rok strak spant als ze loopt of zich voorover buigt; de matting. Ik moet denken aan de binnenkanten van haar dijen en de sterke, mannelijke spier waarmee ze ze kan spreiden. Er is een prikkeling in mijn buik. Het overvloedige zwarte haar, de vleesetende vegetatie.
En dan daar bij het raam, daar zit een man, de man Niko,
| |
| |
die nauwelijks een man is en dat, dàt heeft haar bezeten. Dat schriele ding. Die spichtige aap.
Een man met een pet op slaat zijn arm om haar middel en fluistert iets in haar oor. Ze gooit haar hoofd achterover en schatert het uit, maar tegelijkertijd draait ze uit zijn arm weg en gaat terug naar de bar, waar Frank een rij volle glazen met de spaan afschuimt. Ze wisselen een paar woorden, zakelijk en kort. Dat is Magda. Dat is dit echtpaar.
Ik heb te doen met Frank, echt. De manier waarop hij naar haar kijkt; hij moet wel van haar houden. Hij houdt van die vrouw. Magda. Mamma Magda. Magda Magma.
Ze zet de glazen op een blad, neemt het op en passeert me weer. Ik haal diep adem en sluit mijn ogen even, maar ik besef dat dit gevaarlijk is. Je kunt niet altijd weten door wie je in de gaten gehouden wordt. Dan valt me op dat je zelfs aan de manier waarop Frank nìet naar Magda kijkt kunt zien dat hij van haar houdt. Hij heeft zijn handen op de rand van de spoelbak en staart voor zich. Man, hij wìl het niet zien! Wat een wijf!
Jacobs roept hem aan. Frank wendt zich naar hem toe en hangt naar voren om te horen wat hij te vertellen heeft. Dat zijn zijn praatjes hier en zijn praatjes daar. Hij doet het alleen omdat het erbij hoort. En Magda lacht en wervelt tussen de kerels door en doet maar. Jacobs slaat hem op de schouder. Frank bukt zich en haalt de pokerbeker tevoorschijn. Niko zit erbij en kijkt er naar.
Alles houdt hij keurig aan kant. De vloer achter de bar, waar toch geen mensen komen zou je kunnen zeggen, is kraakhelder. Geblokt linoleum. Er liggen geen papiertjes of peuken. De glazen die hij gebruikt zijn allemaal omge- | |
| |
spoeld en netjes in elkaar gezet. De overige heeft hij afgedroogd en opgewreven. Frank. Hij is er erger aan toe dan ik. In geen enkel opzicht kan ik aanspraak op haar maken. Voor mij is zij niets anders dan een levende naaktfoto. Maar ze is zijn vrouw. In zijn plaats zou ik mijn hand over de bar laten zwiepen en de glazen stukslaan. Ermee gooien naar de gulzige koppen voor me. Ik zou een fles bij de hals grijpen en hem stukslaan op de rand van de spoelbak en dan zou ik Magda te lijf gaan, haar beetgrijpen en de glaspunten in haar gezicht stoten, want voor vergiffenis is het al te laat. En opnieuw en nog eens en nog eens, met wilde draaibewegingen en kreten, tot ze aan mijn voeten lag, haar mond vol bloed en bloed over haar hele lichaam. Verlamd van pijn. In doodsangst en stuiptrekkend op de vloer. Ze zou mij om genade smeken en ik zou haar nek breken met slagen van mijn handen.
Maar Frank, hij is te goed.
Voor iedere streling van haar hand, dezelfde hand die zoveel vuige kerels haar lichaam in heeft geleid, voor iedere streling van haar hand zou hij een fles bij de hals pakken, hem stukslaan op de rand van de spoelbak en hem in zijn eigen gezicht stoten. Dat is liefde.
Liefde is zelfmoord. Zelfmoord op de lange baan. Frank maakt mastiek, terwijl het amok zou moeten zijn.
Hij verdraagt haar tot het uiterste. Of zou ik me vergissen? Trek ik weer eens verkeerde konklusies. Geeft hij niets om haar en laat het hem volkomen onverschillig wat zij doet. Beschouwt hij haar slechts als wat zij is. Een vrouw, een wezen dat plezier moet verschaffen. Een wandelende tak waarop je zo nu en dan eens neerstrijkt als je wilt vogelen. Hm.
| |
| |
Ik drink mijn glas uit, zet het op de juke-box neer en ga naar het andere eind van de bar. Niko heeft zijn hand onder de beker en frummelt wat aan de stenen. Hij schuift er drie naar voren, laat één steen onder de beker en gooit de laatste over. Er liggen drie heren buiten. Niko beweert dat er nog een vierde onder de beker ligt maar Frank gelooft hem niet en tilt de beker op. Ze lachen. Frank neemt de glazen en tapt ze vol. Jacobs en Niko spelen tegen Frank. Ik kijk naar de voeten van Niko en kan me niet meer voorstellen wat ik daarstraks dacht te zien.
Dan draait Jacobs zich langzaam om en kijkt me aan.
- Hé, zegt hij, tijd niet gezien.
- Nee. Je bent weer aan de slag heb ik gehoord. Ik was bij je vrouw. Ze is ongerust.
- O die? Die is altijd ongerust. Daar krijg je ook de klere van. Van dat wijf.
Hij is beschonken. Zijn ogen zijn waterig en rood. Zijn bewegingen traag en onzeker. Het vlees van zijn dikke nek bolt over de boord van zijn overhemd. Hij is een varken.
Ik kijk opzij en haak mijn ogen in die van het schrikdier naast mij. Ik steek mijn hand uit. Dit is het aardmannetje dat tussen Magda's dijen woont.
- U bent Niko, zeg ik.
Het kijkt mij verbaasd aan. Het neemt mijn hand en schudt hem sloom. Ik voel me op mijn gemak en het verwondert me niet eens.
- Iedereen kent mij, zegt Niko lachend.
- Kom kom, schamper ik.
Het glimlacht. Het heeft geen tekst. Zou je iemand ook kunnen doodpraten? Is dit die duivel in mijn hoofd? Nooit. Zo'n Niko kan ik als een vlo onder mijn nagel gevangen
| |
| |
houden. Ik steun met mijn knokkels op de bar en kijk op hem neer.
- Je ruikt uit je mond!
Jacobs schiet in een hikkende lach en legt zijn hand op mijn schouder, zwaar en stug.
- Hooreens...
Hij brengt zijn kop dicht bij de mijne en ademt me in het gezicht.
Ik frons.
- Je lippen zijn gebarsten Jacobs, wist je dat? Je bent ziek.
Frank zet twee glazen bier neer en wil weglopen.
- He!, roept Jacobs. Ook een voor de dokter!
Ik kijk naar Magda en knipoog. Ze knipoogt terug. Maar het heeft allemaal niets te betekenen. Zij is alleen twee grote ballen achter blauwe stof.
- Ik word niet oud, zegt Jacobs.
Hij legt zijn hand op mijn arm. Hij heeft moeite zijn hoofd recht te houden. Frank brengt mijn bier. Ik glimlach naar hem en hef mijn glas.
- Op je gezondheid, Jacobs.
Ik zet het glas neer en geef Niko ineens een harde slag op zijn schouder.
- Jij bent een klootzak zeg!
Niko staat op. Hanemanieren. In mijn ooghoeken zie ik Frank. Hij heeft zijn armen voor zijn borst gekruist. Ik denk aan zijn sproeten. De Franken gaan er altijd aan. Ik doe dit voor hem.
Dan verlaten er woorden mijn mond die uit mijn galblaas komen.
- Niko, zeg ik, en leg mijn hand om hem te irriteren tegen zijn nek, trek hem terug juist voordat hij hem weg kan
| |
| |
duwen. Je stinkt. Het zijn je tanden.
- Wat wil jij eigenlijk.
- Jou.
Ik kijk hem strak aan.
- Wat vind je het vervelendst om voor te worden uitgescholden. Ik probeer maar wat, zie je. Maar we kunnen het ook andersom doen. Als je één woord zegt dat me niet bevalt dan grijp ik je. Nee, ik maak het je nog gemakkelijker. Als je alleen nog maar één woord zegt, dan sla ik je al in elkaar. Kom.
Hij is weer gaan zitten. Hij is bang. Wat ben ik agressief geworden. Ben ik hetzelf nog wel die spreekt? Ik herken mijn stem. Het zijn mijn stembanden die trillen. Maar de woorden?
Ik voel een koude tocht in mijn nek en draai me werktuigelijk om. Er komt een man binnen, terwijl er tegelijkertijd een paar weggaan. Hij draagt een witte regenjas en een grijze hoed. Ik herken hem ogenblikkelijk. Het is Deddie. Hij loopt door en neemt plaats aan een tafeltje achter in de zaak. Mijn blik zoekt die van Frank. Zijn gezicht heeft geen uitdrukking, maar aan zijn ogen kan ik zien dat hij de zakenman volgt. Wat weet hij van hem?
Ik loop naar de man toe en ga aan hetzelfde tafeltje zitten, kijk hem brutaal aan. Wat ben ik druk! Hij heeft een pakje sigaretten met zijn aansteker erop voor zich neergelegd.
- Meneer, vraag ik, kunt u me zeggen hoe laat het is.
Hij trekt aan de gouden ketting die voor zijn buik hangt, bekijkt het uurwerk met opgetrokken voorhoofd en laat het dan met zijn wijsvinger en duim weer in zijn vestzak glijden.
- Mijn horloge staat stil.
| |
| |
- Ach...
Wij kijken elkaar aan. Hij is ongeveer vijftig Niko's, schat ik.
Ik kijk op mijn pols.
- Het is kwart voor elf, zeg ik.
- Dank u.
- Tot uw dienst.
- Zeg, wildebras, speel je mee?
Het is Jacobs. Ik sta tussen hem en Niko in. Ik ben niet weggeweest. Wat bezielt mij. Zou mijn fantasie mijn verstand hebben opgevreten? Ik ben mezelf niet meer meester. Ben ik echt ziek? Er is een lek geslagen in mijn onderbewustzijn. Dromen heeft nu niets meer met slapen van doen.
Niko duwt tegen mijn arm. Ik draai me om en kijk hem aan zonder dat ik hem zie. Mijn hoofd geef ik een ruk omhoog, waarmee ik de vraag: wat moet je, overbodig maak.
- Spelen we een viermansje?
Ik weet wel waarom hij zo graag is. Ik herken deze houding duidelijk. Het is alsof hij me een glas bier aanbiedt. Na zo'n schermutseling is dat heel normaal. Als ik meedoe gaat hij me matsen, dan geeft hij me makkelijke collen onder het mom van: Frank moet betalen, maar eigenlijk om me te tonen dat we van gelijk kaliber zijn. Ik walg van hem. Ik hou niet van normale mensen. Dan herinner ik me waarom ik van de juke-box hiernaartoe ben gekomen. Om samen met Frank te spelen. Ik kan me nuttig maken. Ik vraag Frank of hij zin heeft. Hij haalt zijn schouders op.
Hij kijkt over onze hoofden heen.
De meeste mensen zijn weg. Ze moeten vroeg op. Morgen is weer een dag.
| |
| |
De zakenman zit niet meer alleen. Magda is bij hem. Natuurlijk. En Frank gaat pokeren.
Ik speel het spel ongeïnteresseerd mee. Vals spel is al uitgesloten omdat ik tussen Jacobs en Niko in sta, maar niet daarom ben ik er niet bij. Mijn gedachten zijn die van Deddie.
Ik verlies. Er gaan vier glazen bier door. Een nieuw spel. Revanche zeggen ze. Revanche. Revenge. Kijk een woord uit mijn studie.
Ik blijf op Frank letten. Hij schijnt zijn aandacht volledig bij het spel te hebben. Magda lacht om iets dat die viezerik zegt. Ik krijg een nieuw glas bier. Ik weet niet wie er verloren heeft. Er wordt geanimeerd gespeeld. Ze lachen alledrie. Het is alles even loos. Dan volgen de spelletjes elkaar in hoog tempo op. Frank bedient ons nog alleen. De jukebox zwijgt. Alleen de klappen van de beker en onze stemmen, terwijl het achter onze ruggen gebeurt.
Tegen half een staat Jacobs op. Hij is volkomen dronken. Niko helpt hem naar buiten. Frank kijkt naar iets dat achter me plaats vindt, hij is zijn emoties de baas. Hij is meer man dan ik.
- Nog een? Van het huis?
Daar is die pils terug die ik hem daarstraks heb aangeboden. Dat onthouden ze. Allemaal formules. Ik klim op de kruk waarop Jacobs heeft gezeten. Frank tapt twee glazen. Nu kan ik iets ondernemen. Ik zou hem een hint kunnen geven. Ik hef mijn glas. Wat zal ik zeggen?
- Op je vrouw...
- Tjaah...
Hij hoest het woord bijna uit. Ik ben op een goed spoor.
| |
| |
Hij kan iets aan me hebben.
- Ken je die man?, vraag ik en wijs met mijn duim over mijn schouder.
- Welke man.
- Die met je vrouw zit.
- Ik heb niemand gezien.
Ik kijk om. Ze zijn weg. Op mijn vraag of hij echt niet weet wie ik bedoel zwijgt hij. We zijn nu de enige aanwezigen. Ik kan me wel voorstellen dat hij niet erg toegankelijk is op dit punt. Ik zal hem omzichtig moeten benaderen. Ze zijn weg, moet je toch nagaan. Ik heb niemand gezien zegt hij. Hij zou eigenlijk een prijs moeten hebben. Ik kijk naar de asbak, terwijl ik andere vragen overweeg. Hij ligt boordevol as, afgebrande lucifers en een verfrommeld stuk cellophaan.
- Ik ben al een keer gewaarschuwd. Ze zijn de laatste tijd nogal vuil.
- Wat?
- Ik moet dicht. Ze letten op me. Ik ben mijn vergunning zo kwijt.
- Ja, ik ga.
- Neem er nog maar een op de valreep, dan ruim ik de rotzooi vast op.
Ik drink mijn glas leeg en schuif het naar hem toe.
- Moet ik helpen?
- Nee.
Terwijl mijn bier opkomt haalt hij een rechthoekige metalen doos met een klapdeksel onder de bar vandaan en keert daar de asbakken in om. Dit is toch een ideale gelegenheid wat meer van hem te weten te komen, maar ik moet durven en hij moet willen en ik ben er nog niet zo
| |
| |
zeker van dat aan beide voorwaarden voldaan is.
Met grote slokken maak ik mijn glas leeg en sta van de kruk op. Ik durf niet. Hij heeft me overigens al te kennen gegeven dat hij er niets voor voelt over zijn moeilijkheden te praten. Wat kan ik er dan aan doen en bovendien, waar is het goed voor. Magda is boven bezig met die man. Ik kan hier beneden niet lang meer blijven. Ik moet ook naar boven.
Frank veegt met een natte doek over de bar.
- Magda gaat vreemd. Weet je dat?
Het is de stem die spreekt.
We kijken elkaar aan, Ik heb het gevoel dat wij beiden door iets verbonden zijn.
- Luister Frank, het zijn mijn zaken niet, maar je moet je kunnen voorstellen dat het me intrigeert als ik haar zie weggaan met een kerel en jij net doet of je het niet ziet. Waarom niet?
Met een klein stoffertje veegt hij de laatste restjes uit de asbakken, zet ze wild neer op de bar.
- Wat heb jij je eigenlijk in je hoofd gehaald?
- Ik haal me niets in mijn hoofd.
Hij trekt de stekker van de juke-box uit het stopkontakt en doet de buitenlichten int. We zitten in het half duister. Hij lijkt niet te luisteren, maar hij hoort woord voor woord wat ik zeg.
- Ze ligt boven in bed met die vent. Hij is tussen haar benen Frank. Zijn halve lichaam is in jouw vrouw, geloof me maar. Beeldje niet in dat het meevalt jongen, want het valt tegen. Ze slaat haar armen om zijn hoofd en ze knijpt hem in zijn billen. Ze heeft haar benen wijd. Ze heeft ze geschaard in zijn knieholten, hoor je. En als hij klaar is en
| |
| |
moe dan gaat hij weg. Morgen is hij weer op kantoor, dan heeft hij het druk. Hij moet telefoneren met zakenrelaties, weet je wel. Hij is druk bezet. Hij zegt goede zaken als hij ophangt.
- Tjonge.
- Straks komt hij beneden. We kunnen hem vragen waar hij vandaan komt.
Hij maakt een snelle hoofdbeweging in de richting van de deur.
- Kom op joh, we gaan tukken.
- Begrijp je dan niet wat ik bedoel. We kunnen er een eind aan maken. We kunnen het stoppen. Het is ook belangrijk voor mij. Er is anders geen einde aan. Kinderen belazeren hun ouders. Hun ouders belazeren elkaar. Kinderen belazeren elkaar ook. En allemaal belazeren ze zichzelf. Onze ruggen buigen door van de schuld. Snap je? We kunnen hem aanhouden...
- Je bent dronken.
- Nee, ik ben niet dronken.
- Morgen heb je spijt van wat je nu allemaal uitkraamt. Je moet me niet in vertrouwen nemen met je problemen. Ze interesseren me niet. Echt niet. Ik kan je niet helpen. Ik heb niet gehoord wat je gezegd hebt. Zullen we het daarop houden? Ga nu maar naar bed. Slaap maar eens lekker uit.
- Maar zie je dan niet in dat het niet eens alleen om ons gaat. Kun je dan niet begrijpen dat dit alles raakt, dat alleen waarheid, eerlijkheid, oprechtheid ons overeind kan houden. Dat alles anders kapot is en voos. De wereld is vol met... vol met appels... waar je niet aan moet zitten. Wil je me een plezier doen?
| |
| |
- Hoezo.
- Het kost je maar een minuutje...
- Wat dan.
- Kom mee naar mijn kamer. Ik zal je iets laten zien.
Hij haalt zijn schouders op. Hij vindt misschien echt dat ik er erg aan toe ben. Ik kan hem niet goed beoordelen.
Samen gaan we naar boven. Ik ontsluit mijn deur en loop regelrecht naar de zijkamer.
- Hier.
Het licht aan de overkant is aan. Ze liggen op de grond. Hij is wild bezig. Zijn voeten drukken tegen de matting. Hij zet zich schrap.
Zwijgend slaat Frank ze gade. Zijn armen op de rug. Ik doe een stap terug en hou me stil. Er gaan minuten voorbij. Zelf kijk ik niet. Ik ontmasker me, maar dat geeft niet. Dat moet. Het is de enige manier om er vrij van te raken. Dit mes snijdt aan twee kanten. Het snijdt diep. Het snijdt uit. Uit.
Zo staan wij daar. Twee mannen. Ik durf me niet te verroeren. Ik weet niet wat ik heb aangericht. Was Frank wel zover als ik. Heb ik er wel goed aan gedaan?
Dan loopt hij de kamer uit en gaat naar beneden. Ik volg hem. Hij kan me nodig hebben. Je vrouw zo te zien. O Jezus!
Terwijl wij in stilte de trappen afdalen, krijg ik gedachten die van mezelf zijn. Ieder mens, denk ik, heeft een innerlijk. Het is moeilijk het te lokaliseren, maar ik vermoed dat het onder verschillende lagen bewustzijn ligt. Tot daar zou je moeten doordringen. Al het andere is minder belangrijk. Maar voor dat je jezelf kunt aankijken ontmoet je duivels, dat is onvermijdelijk. Ik denk dat het dat is waarmee ik
| |
| |
vecht. Ik ben bezig alle smerige obstakels die de ontmoeting met mezelf in de weg staan op te ruimen, zodat er op het laatst niets anders overblijft dan mijn eigen kern.
Ik kijk Frank op de rug. Hij laat zijn hand over de trapleuning glijden. Hij leeft niet meer. Hij heeft zichzelf maandenlang bedrogen. Ik heb het gevecht durven aanbinden. Ik zal ook zijn duivel verslaan. Ik ben al verder dan hij, verder dan de meesten; ik heb het begrepen. Ik ben opgestaan uit mijn eigen as. Er is niets meer tussen mijzelf en die ik voorgeef te zijn dat mij groter doet lijken dan ik ben, of mooier. Ik heb mijn tanden in mijn eigen bast durven zetten. Ik ben gelouterd nu.
Ik kan mijzelf naar willekeur binnenste buiten keren zonder dat ik daardoor een ander beeld geef van mezelf. Ik ben die ik lijk en andersom.
We zijn terug in het café, het stinkt er naar rook en drank. Frank gaat achter de bar en rommelt wat tussen de briefjes.
- Vijf en halve gulden.
Terwijl ik naar het geld zoek zegt hij:
- Je mag je wel eens scheren. Je ziet er vies uit. Erg vies zelfs.
Hij heeft gelijk. Hij heeft gelijk. Ik zal me scheren. First thing in the morning.
Ik betaal met zes gulden en zeg dat hij de rest mag houden. Maar hij geeft me twee kwartjes terug.
- Jij komt er hier niet meer in. Als jij zo direkt deze deur uitgaat dan valt hij voor het laatst achter je dicht, hoor je dat.
Hij blijft zijn ogen ervoor sluiten, maar hij moet beseffen dat dit nodig is. Ik zal hem helpen. Wat is hij koppig in
| |
| |
zijn machteloosheid.
- Wist je dat Niko ook...
- Als je nou niet maakt dat je oplazert...
- Ik schijn meer van jullie huwelijksleven te weten dan jijzelf.
Hij komt achter de bar vandaan.
Ik laat me van de kruk glijden. Op deze manier laat ik me niet wegsturen.
- Het zal steeds erger met haar worden. Je moet haar laten zien dat jij de baas bent en dat je het niet meer neemt. Stel je voor, zo'n kerel als Niko geeft ze nu al de gelegenheid...
Hij grijpt me bij mijn revers vast en begint aan me te trekken. Onze gezichten zijn vlak bij elkaar.
- Je bent een vieze gluurder, sist hij. Een van die smerige kereltjes die te schijterig zijn een vrouw aan te spreken. Ik ken dat soort wel. Halve psychopaten. Ik moet geen psychopaten in mijn zaak. Donder nu op of ik bel de politie. - Maar luister dan toch! Je begrijpt het niet! Het gaat helemaal niet om mij. Het gaat om jullie! Dringt dat dan niet tot je door. Geen mannen meer bij haar. Weer van jou. En wat mij aangaat heb je alleen de gordijnen maar dicht te doen. Geen voyeurs meer, geen kerels meer. Als ik haar zo graag zou willen bespieden, waarom zou ik jou dan vertellen wat ik weet!
Dan gaat de deur achter in het café open en komen Magda en Deddie binnen. Hij heeft zijn jas alweer aan en zijn hoed alweer op. Nu!
Ik ruk me los en ren naar de man toe. Hij kijkt me verbaasd aan als hij me zo ziet aankomen. Hij weet helemaal niet wie ik ben, hij weet niet wat ik weet. Ik schop hem eerst kort en hard tegen zijn knie. Hij stoot een kreet van
| |
| |
pijn uit en als hij werktuigelijk voorover buigt en naar de getroffen plaats grijpt dan haal ik uit tot boven achter mijn hoofd en laat mijn gebalde vuist zo hard mogelijk neerkomen op het midden van zijn rug. Hij is geen partij voor mij. Ik heb niets van hem te vrezen op dit gebied. Ik zal hem berekend bewerken. Ik ken zijn delen zoals de slagersjongen die van de stier kent. Half door zijn knieën zakkend valt hij naar voren. Zijn armen al slap langs zijn lichaam. Ik ben een matador!
Met de zijkant van zijn gezicht raakt hij de grond het eerst. Hij gaat mooi ten onder. Tot op de laatste momenten houdt hij stijl. Een wrede mengeling van sympathie en een drang hem te vernietigen doorstroomt me. Zijn hoed rolt in een cirkel van hem weg. Ik hoor hoe Magda Frank met schrille stem aanroept, maar ik sla daar geen acht op. Dat is maar entourage. Hier ligt de man, de stier; mijn duivel! Ik moet het leven van hem wegnemen.
Zijn regenjas is over zijn hoofd gevallen. Ik begin te hijgen. Als ik uitadem stoot ik flarden van woorden mee naar buiten.
- Mag!... Maggie!... Hij sterft!... Kijk... Kijk dan!... Hoe mooi!... Wat sterft hij mooi!... Kill!... I'll kill him! I'll kill him!... I'll kill him!
Zijn voeten liggen op elkaar. Hij zet ze niet meer schrap. Ik begin te wiegen met mijn bovenlichaam. Ik besluit hem in zijn lendenen aan te vallen en het zachte daar te verwoesten. Hij kreunt en rolt half om als ik met de punt van mijn schoen onder zijn ribben kom.
Magda gilt. Ik kijk haar aan. Zij heeft haar handen voor haar mond geslagen en drukt zich tegen de muur. Bevallig. Dan zie ik Frank naar me toekomen. Hij omklemt een fles
| |
| |
bij de hals. Ik neem een stoel op en hou de poten naar voren. Als we tegenover elkaar staan grijpt hij er naar. Met een korte stoot vang ik hem tussen de poten en duw de zitting tegen zijn borst. Ik maak snelle passen en duw hem met ruwe bewegingen achteruit. Voor hij over zijn verbouwereerdheid heen is bonkt zijn rug tegen de juke-box. De stoel verbrijzelt het glas en blijft steken. Bliksemsnel schiet ik naar voren en stomp hem hard op het bot van zijn neus. En nog eens. Gebruik ook mijn andere vuist. Ik dans bijna als ik hem naar de grond ram. Hij heeft geen slagbeweging kunnen maken.
Magda grijpt me aan mijn haren vast en trekt mijn hoofd wild achterover. Ik doe een paar onzekere passen achterwaarts en struikel over een omgevallen stoel. Maar er is geen enkel moment waarop ik denk dat ik niet als overwinnaar zal overblijven. Ik veer terug op mijn voeten en blijf voorovergebogen staan, mijn armen uiteen. Zij heeft haar handen als klauwen; haar vingers wijd gespreid. Ze snuift. Ze is bang voor me. Ik richt me op.
- Het is verkeerd begrepen allemaal...
Ze schiet haar zwarte ogen in de mijne, haar houding blijft dezelfde. Ze heeft zich tussen Frank en mij opgesteld. Als een tijgerin. Frank ligt nog roerloos tegen de juke-box. Ik moet buiten mezelf geweest zijn, dat ik hem met zoveel overmacht heb neergeslagen.
Ze verdedigt hem. Ik doe een stap naar voren. Onmiddellijk reageert ze. Verdomd, ik zou haar alle kanten op kunnen gooien, alles wat ik wil kan ik met haar doen.
- Ik zal jou niets doen, echt niet. Ik had ook niet met Frank willen vechten.
- Ik waarschuw je..., hijgt ze.
| |
| |
Ik kijk naar haar borsten, haar voetjes. Ze is dapper en ze is mooi. Ik probeer een glimlach, maar zij blijft op haar hoede. Blijft voor hem staan. Ik sla haar man neer en zij verdedigt hem. Ik ben nu op mijn beurt een gevaar.
- Waarom sta je zo, het is afgelopen. Hier, ik doe mijn handen op mijn rug. Ik wist dingen, daar gaat het om. En ik heb hem verteld wat ik wist, maar hij heeft niet begrepen waarom. Nu is het voorbij. Ik ben weer kalm nu.
Ze leunt tegen een tafeltje en zucht.
- Ik dacht dat je gek geworden was.
- Ik heb Frank niet aangevallen. Je hebt gezien dat ik me verdedigen moest. Je hebt het zelf kunnen zien.
Ik trek de stoel uit de juke-box en kniel bij hem neer. Zijn gezicht is bebloed. Zijn ogen heeft hij gesloten. Heb ik dat gedaan? Met mijn zakdoek dep ik het bloed van zijn neus. Hij opent zijn ogen en kijkt me aan. Ik zeg hem dat het me spijt maar hij hoort me niet. Zijn handen zoeken steun tussen de glasscherven. Langzaam komt hij overeind. Ik doe mijn handen onder zijn oksels en help hem op. Dan staan we weer tegenover elkaar. Frank en ik.
Zijn ene hand houdt hij tegen zijn neus gedrukt, de andere flitst plotseling naar voren en treft me op mijn maag, juist onder het borstbeen, zodat met één hese kreet mijn hele lichaam van alle lucht leeg is. Ik sla dubbel en zink een eind naar de grond. Even is het alsof het te lang zal duren en ik zal stikken, maar langzaamaan slaag ik erin, met kleine beetjes adem tegelijk weer op verhaal te komen. Het is goed zo, hij bewijst haar dat hij niet met zich laat spotten.
Magda staat over de zakenman heengebogen en slaat hem heen en weer tegen zijn wangen. Frank trekt hem op een stoel. De man komt bij en voelt aan zijn nek. Met een
| |
| |
hand steunend op de bar strek ik mijn rug en kijk naar ze. Magda zet hem zijn hoed op zijn hoofd. Frank praat met hem. Brengt hem weer op de been. Ze verlaten het café. De zakenman houdt een hand voortdurend tegen zijn rug.
Ik veeg met mijn hand over mijn voorhoofd.
Magda gaat naar de tap en maakt twee glazen vol.
- Hier, drink maar wat.
Ik zet het glas aan mijn mond en laat mijn lip in het schuim hangen.
- Ik vecht nooit.
- Ach, het geeft niet. Mannen vechten graag. Frank kan er wel tegen.
Hij is het al vergeten. Ik zal het hem wel uitleggen.
- Ik had niet gedacht dat je zo zou praten.
- Val ik je mee?
- Eigenlijk heb ik je altijd bewonderd. Je bent knap. Maar ik wist het van die man, zie je. En dat wond me op en... Ik wilde Frank helpen. Ik stond toch aan zijn kant. Ik vond... nou ja, overspel kraakt een man.
- Maar het is geen overspel, jongetje. Hij weet het. Hij heeft me nota bene zelf voorgesteld aan die kerel daar. Reken erop dat we ze laten betalen.
- Ze betalen...
- Ja wat dacht je. Hij zegt wie hij wil hebben en wie niet. Er steekt niets achter. Ik dacht dat je dat wel wist. De meeste van de mannen die hier komen weten het. Maar hij vindt ze niet goed genoeg. Toch houdt hij ze zoet, weet je. Voor een van die kerels maakt hij af en toe een uitzondering. Ik weet niet precies waarom. Het kan me ook niet schelen. Als hij het wil is het goed. Ze kennen elkaar al een hele tijd of zo. Zo zit het in elkaar. En jij dacht dat ik hem
| |
| |
bedonderde? Phoeh!
De buitendeur gaat open en Frank komt binnen. Hij zet de stoelen ordelijk rond de tafeltjes en komt dan naar ons toe.
- Kom, schiet op, bitst hij tegen me. Maak dat je wegkomt jij!
- Pop, rustig.
Ze slaat haar arm rond zijn schouders en kust hem op zijn wang.
- Hij is beter dan de rest.
Hij loopt in de richting van het toilet, maar na een paar passen draait hij zich om en wijst op de juke-box.
- En hoe moet het met dat glas?
- Ik zal het betalen, zeg ik.
Hij verdwijnt achter de deur waar dames op staat. Magda kijkt me aan en glimlacht.
- Zie je nu wel, King Kong.
Ik glimlach maar wat terug. Mijn hoofd zwijgt in alle talen.
- Wacht even, zegt ze ineens, terwijl ze haar hand op mijn hoofd legt. Ik ben zo terug.
Ze laat de deur van het toilet openstaan. Ik kan Frank zien die voorovergebogen boven het fonteintje hangt en water tegen zijn gezicht schept. Magda maakt gebaren en praat met hem. Ik kan niet horen wat ze zegt. Hij haalt zijn schouders op. Ze kust hem in zijn hals en slaat hem op zijn achterwerk. Dan komt ze terug.
Ze komt heel dicht tegen me aan staan en legt haar wang tegen de mijne. Ik voel haar warmte op mijn huid en hoor haar stem die me dingen vraagt.
Dan wordt er opnieuw gesproken, maar niet door haar.
| |
| |
Ze neemt mijn hand en voert me mee. Ik luister aandachtig naar degene die in mij is en die ik niet ben. Hij is mijn meester zegt hij. Ik moet hem eerbiedigen. Ik zal hem ontmoeten. We gaan naar haar kamer. Ik zal hem boven ontmoeten, zegt hij.
Hij zegt dat ik me daarnet aangesteld heb als een kind. Hij heeft alles gezien en gehoord. Hij zegt dat hij het was die gesproken heeft. Ik ben nu zijn instrument. Hij heeft mij als een kind laten praten. Hij laat mij denken wat hij wil. Hij is almachtig zegt hij. Hij zegt dat hij almachtig is, hij heeft alleen niet de beschikking over stembanden, maar stembanden, zegt hij, zijn maar instrumenten. Ik ben alleen nog maar stembanden, zegt hij. Stembanden en trommelvliezen en hoornstof en fosfor. En, zegt hij, ik ben alleen nog maar eiwit en water en water en kalk.
- Kom...
Ze staat op de drempel van haar boudoir. Ze lacht naar me. Ze heeft haar hand in de mijne. Ze roept een kind. Ik heb dikke knietjes en o-beentjes. Ik heb trek in melk.
Ik moet zorgen dat ik verstandige dingen zeg. Of zo maar dingen, maar geen kinderlijke dingen!
Ik knijp in haar hand en haal diep adem. We gaan naar binnen. Ze sluit de deur achter ons. Het slot klikt.
- Geef me een kus, zegt ze.
Ik sla mijn handen ineen achter haar hoofd, kijk haar aan en sluit mijn ogen. Haar mond raakt de mijne. Haar handen kruipen ergens onder mijn kleren en strelen mijn heupen en rug. Ze schraapt zachtjes met haar nagels in ronde regelmatige lijnen over mijn huid. Ze drukt zich tegen me aan, terwijl haar lippen zich spannen en ontspannen en haar tong om de mijne wervelt.
| |
| |
- Dit is wat je wilt, fluistert ze en haar adem kietelt in mijn oor. Hiervan heb je gedroomd en wakker gelegen. Dit is wat je ogen me gevraagd hebben. Al die keren beneden.
Ze geeft me kleine zwijgende kusjes tegen mijn kaak en slaap, sabbelt op mijn neus en aan mijn oogleden.
- Dit heb je gedroomd als je naar me keek en mijn naakte lichaam zag. Kom, kus me. Kus me maar. Je bent een lieve jongen.
Ik maak me uit de omhelzing los en kijk haar aan.
- Wat bedoel je.
- Je moet niet praten. Streel me. Je moet er nooit over praten.
Ze sluit haar ogen en tuit haar lippen. Ik leg mijn hand op haar borst en kus haar. Ik druk haar tegen me aan maar kijk over haar schouder naar het dakraam van mijn kamer. Ik kan het niet zien. Het is volkomen duister buiten.
- Ik voel je hart. Het bonkt, fluistert ze.
- Ja, ik leef.
Ze lacht zacht en snuift lucht op door haar neus. Ze weet het. Ik ben niets meer nu. Ik ga op het bed zitten.
- Wat is er?
- Ik denk dat ik je iets moet uitleggen.
- Je hoeft me niets te zeggen.
- Ik wil het.
Ze komt naast me zitten en legt haar hand op mijn been. Dan ineens is het teveel. Ik kan het niet zeggen. Ik kan niet. Misschien weet ze niets. Het is stikdonker. Je kunt mijn raam niet zien. Of toch? Geeft die straalkachel zoveel schijnsel... Ik heb al eens gedacht dat ze naar boven keek...
Ik laat me naar opzij vallen en leg mijn hoofd in haar schoot.
- Wat heb je... kom.... Ik ken je toch niet goed genoeg.
| |
| |
Af en toe kom je in het café. Je hebt mooie ogen en die kijken naar me. En je praat met me zoals iedereen met me praat. En dat is toch alles. Meer is er toch niet.
Ze streelt mijn haar. Ik ben haar kleine broertje dat bang is in het donker. Daarom moet zij op mij passen, want zij is niet bang in het donker.
- En als er wel meer is dan zijn dat toch dingen die mij niet aangaan. Iedereen heeft zijn eigen zaakjes op te knappen, of niet soms? En er zijn bepaalde dingen die de een van de ander weet en dat is alles. Daarmee is alles gezegd. Begrijp je? Begrijp je me?
- Je moet zo niet tegen me praten.
Ik kom overeind en druk haar op het bed neer.
- Je ogen zijn nat, zegt ze.
- O ja?
- En je wimpers plakken aan elkaar.
Ze strijkt met de rug van haar hand langs mijn gezicht.
- Dat moet gekomen zijn doordat je rok nat was. Je hebt zeker in de regen gelopen.
- Ja, dat moet wel.
- Of je hebt er bier op gemorst.
- Zoiets ja.
- Je denkt toch niet...
- Ben je gek.
- Ja.
- Neuk me.
Ik streel haar buik en druk mijn hoofd op haar borst.
- Je weet alles, fluister ik.
- Je moet het wild doen.
Mijn hand glijdt onder haar rok tussen haar dijen, die glad zijn en koel.
| |
| |
- Je hebt me besprongen. Je verkracht me, zegt zij.
- Je kunt niets meer doen.
- Je doet me pijn, zegt haar stem.
- Ik ben een dier.
- Je bent wellustig en wreed en egoïsties, zegt een stem.
- Ja.
- Je denkt alleen aan jezelf. Je veracht anderen, zegt de stem.
- Ja.
- Je weet wat je wilt. Vrouwen wil je hebben om ze pijn te doen en ze daarna van je af te stoten, als...
- Als bloedzuigers, zeg ik.
- Er is er maar een die telt. De hele wereld kan vergaan, maar een wratje aan je pink is belangrijker.
- Ja, ja, ja.
Zandvoort, 8 maart 1968.
|
|