lang in verwyling kon gehouden worden, en dewijl men geen tijt moet verliesen, om dat het gevaar dagelijks grooter word, soo heeft men geoordeelt dat het dienstig was de krachten van 't Kaiserrijk ondertusschen by die van sijn Kaiserlijke Majesteit te voegen, die men seer ootmoediglijk bid dat hy de Kreitsen van 't Kaiserrijk krachtiglijk daar toe wil aanmanen, en te weech te brengen, soo by de geenen, die hun krygsbenden alreê vaerdig hebben, volgens de besluiten, die men hier genomen heeft, als by d'anderen, by de welken noch niets daar over is besloten, dat soo wel genen, als de Standen van desen in 't besonder, die alreê de krygsbenden op de been hebben, de welken sy houden moeten, volgens het stuk van d'algemeene sekerheit, hier voor gedacht, hen sonder vertoeven ter plaats, en in de tyt senden, die sijn Kaiserlijke Majesteit, door sijn brieven, tot hun aanmaning strekkende, hen aangegeven sal hebben; om dat de andere Standen der geseide Kreitsen, die de krygsbenden, volgens hun aandeel, niet vaerdig hebben, terstont krygslieden lichten, en soo vervolgens ter selfde plaats senden, om eindelijk aan de Heeren Ceurvorsten, de Paltsgraef, en van Trier, de bescherming, die sy versoeken, te verleenen, en door dese samenvoeging te trachten, de vrede en rust in hun Staten, en in die van hun geburen weêr op te rechten In 't welk men echter de Constitutien van 't Kaiserrijk, en het Vredeverdrach van Munster sal onderhouden, sonder dese hulp-benden van 't Kaiserrijk op te houden, noch hen te gebruiken, om tot een last aan de geburige Standen te wesen, en Brantschattingen, of andere dingen van hen te vorderen, maar sich conform de geseide Constitutien te dragen.
Te Regensburg, de 25.
van April, 1674.
EYNDE.