Vervolg van de Fransche Tyrannie, in Duitsland, en voornamelijk in de Palts gepleegt
(1674)–Abraham de Wicquefort– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
sal daar op aan u seggen, dat u wel sal heugen dat de Heeren van Rochefort en Vaubrun, weinig dagen na dat gy de Commissie, die gy van de Christelijkste Coning had, aan my had vertoont, mijn stat en kasteel van Germersheim opëischten en innamen, en andere vyantlijke daden bedreven, gelijk alle de werrelt weet, om dat gy vervolgens tot my seide dat'er in de Staat, daar in de saken stonden, niets te seggen was, sonder nieu bevel van de Coning. Wat het overige aangaat, 't is waar dat ik over 't ongelijk, dat my aangedaan is geklaagt heb, en toen gy my voorstelde dat gy u, als een besonder vrient, daar toe wilde laten gebruíken, heb ik het selfde aan uw believen gestelt, en u daar toe niet versocht, &c. En dewijl de Heer Courtin versekert heeft, volgens het extract, dat men aan u heeft behandigt, op 't welk gy niet aan my antwoord, dat de Heer de Vaubrun niets aangevangen heeft, dan volgens 't geen, dat gy aan hem bekent hebt gemaakt; soo moet men hier uit gissen, dat hy hier in niets, dan door uw raden, gedaan heeft. Wijders, ik geef te bedenken of d'overweging, die de Heer Steincallenfels begeert heeft dat gy over weêrkeering soud maken, sonder echter u iets voor te schrijven, een gebrek van eerbiedigheit tot een groot Coning is; dewijl gy eerder als een man verscheent, die d'oorlog in mijn lant bracht, dan als een Bedienaar, tot een verdrach gesonden. Maar als men van de zijde van Vrankrijk sal hebben betuigt, en goede sekerheit gegeven, dat men niets voorgenomen heeft, gelijk het geen, dat sedert eenige tijt herwaarts gebeurt is, aan de werrelt toont, soo sal ik met alle eerbiedigheit, die ik aan sijn Christelijkste Majesteit verplicht ben, het geen ontfangen, 't welk hem hier op sal believen aan my bekent te maken, en selfs met vermaak d'overyling vergeten, die gy in den handel hebt betoont, onder schijn van dat ik my aan 't Hooft van 't Kaiserrijk heb gevoegt, en des selfs onderstant versocht, volgens het geen, dat ik verplicht ben, van 't welk een veel aanmerkelijker macht, als die van dese | |
[pagina 46]
| |
grijpvogels, of selfs hun voorstanders en vrienden in 't Hof, die hen ontsaghelijk willen maken, met beroerte, in dese gewesten te verwekken, my nooit, dan met het leven, sal konnen afrukken. |
|