Den ontleeder der gebreeken. Deel 1
(1724)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 411]
| |
No. 52
| |
[pagina 412]
| |
altoos een gecoiffeerde Weerhenne heb aangezien, met vry minder Aandoening, als een Ga naar voetnoot*Rabbyn een Schotel vol gestoofde Oesters, als een Yrsche Kruisbroeder de Getrouwheid voor zyn Vorst, of als een Bankrotier van Professie zyn Schuldëisschers aanziet, leg nu Masteloos te dryven op Cypria's Genade. Ha Juffers (vervolgde hy) gy werpt alles met de Pooten in de Lucht, en echter sorteerje onder 't Klassis der zwakke Vaaten! O Zonde der Natuur! O Overspel der Voortteeling! hoe aanlokkelyk benje aan onze Blikken! Beminnelyke Tegenvoeters! starrekykende Amazoonen! en wellustige Vergiften! Tierannen die Ons beschimpen met lispende tongen, middelerwyl dat uwe aanbiddelyke Oogen ons vermoorden! O Vrouwen, Bronäders van onze Rampen, zo wel als van onze Gelukzaligheden! Onze Hoop en onze Wanhoop! O hoe vermakelyk is 't te stranden tegens die twee uitpuilende Koraalpunten van uwe Melkwitte Rotsen! O hoe dertel is de Uitblussching van de Waschtoorts onzes Leevens, die oogschynlyk versmelt tusschen uwe elpenbeene Vingeren! ha een Vrouw vereert ons eene eenige maal, door de geboorte met het Leeven, en zy geeft ons tien duizent maal, door een grilzieke Mishandeling, de Doodt! Een Familie-kug stremde den Ysgang van dat Vertoog, waar op Ik, die den Springvloed der Verliefde Gryzaards weet waar te neemen, hem aldus toegraauwde. Het is de Zwakheid der leelyke Hofdames, van dat Pinseel te zoenen, dat haar Flateert; en het is het Merkteeken van een Gryzaard, van op een bekoorlyke Veldduyf te mikken, met een verroest Zakpistool, welke Duif een Galant Man naauwelyks kan bereiken, met een getrokke Loop. Wanneer een zwak Man poogt te worstelen met een sterk Kaerel, dan leend hy de behulpzaame hand aan zyn Vyand om achter over gegooit te worden. Een Speelder, die nu en dan niet eens vier gelyken van Juffers, en le Point bon, kan noemen, vermag niet van Schrik en Mik, te roeppen, in 't Piketten. Een Ga naar voetnoot†Vrouwsgeer die veel doet, en weinig roemt doet vry beter als een Schreeuwleelyk, die de Juffers dreigt met een forsse Kling, doch die 't Duel, als 't Spel ernst wort, beslecht, en 't is slegt genoeg, met een Krabbelvuistje. Op zes Zaaken (vervolgde Ik) moet geen Man zig vertrou- | |
[pagina 413]
| |
wen. Op een Maardsche Zonneschyn, want die geeft dikmaals droppelen. Op de Belofte van een Norman, want die vervliegt gelyk een Blixemstraal. Op de Schoonheid, want die is vermaagschapt aan 't Blanketsel der Tonneel-katten. Op de Loftuitingen der Dommekrachten, want die verstuiven gelyk als de Floszyde der Paerdebloemen. Op de Rykdommen, want die komen en gaan, gelyk als de Klanten van een Luiks Bierhuis. Nog op de Liefde der Vrouwen, want die gaat uit, gelyk als de Vlam van een Nachtkaers. Den oude Nar zat zo stokstil, na dat die harangue was geeindigt, gelyk als een Blinde die bevreest is zyn steene Bedelkruik te breken tegen die van zyn mede Blinde; en dat Moment van Rust nam Ik waar om te luisteren na 't verhaal van een Tuindieverytje. Ik weet wel, Zuster, dat hondert Gaauwdieven in geen staat zyn, om een Man uit te schudden die moedernaakt is, (zei een Medereiziger tegens een Infante die Yslandsche Koussen verkogt, op de Haarlemmer Dyk, en die 'er zomtyds een onpaar onderkousje liet tusschen in slippen) maar ik weet ook wel, dat myn schoone Peeren en dubbelde Okkernooten, uit myn Bogaard gestoolen zyn, voorleede week, en dat nog op een Zondag. Nu is de Vraag; Nu is 't een Vriend, die die Tuinbreuk heeft gepleegt, mag of kan Ik die beschuldigen, zonder dat ik een Vrouwenschending, der Vriendschap begaa? Wat Voldoening heb ik te wachten van die Nootendief? en wat straf staat daar toe? En eindelyk, zou het myn Pligt zyn, of niet zyn, om hem die Dievery te vergeeven, mids borg stellende, voor het toekomende. De poezelige Winkel-Kluif van St. Menno's Order luisterde, gelyk een Koddenaar naer die gewichtige Vraagpunten, en zy beantwoorde die, na dat zy haar stemmig hulsel driewerf had aangeraakt met de stompe punt van een Breinaald, dus of by den tast, aldus. Een Man die de Vriendschap onderhoud met een Peerendief, is den heelder van de Nootendief; want een Man, Broeder, maakt zig medepligtig door het smooren van een Schelmstuk. | |
[pagina 414]
| |
Wat de Voldoening aangaat, Broeder, die is viervoudig, weetje 'er iets naders op, dan zulje myn Bedgast zyn. Raakende de Straf, daar over zou een Kurassous Rechtsgeleerde adviseeren; Een boete voor de Breuk van den zevende Dag, en voor de Dievery het Dwarshout. Wat de Vergiffenis aangaat, Broeder, het woordje zou bederft het laatste Vraagpunt; want de Vergiffenis is een werk van genade, en niet van Pligt. Den bestoolen Broeder was, of altoos, scheen zo voldaan te zyn over de oplossing van zyn Vraagpunten, dat hy ruim de lengte van een Schellings Koek nader kroop by die bevattelyke Schoot van Simonische Boterbloemen, hy duuwde haar een Stukje Bouloneesche worst, doch in 't heimelyk, in haar zachte hand, zynde dat geschenk een zinnebeeldelyk Voorteeken van een wyd-uitgestrekter Broeder en Zusterschaps kennis. Een Hoogduits Muziekant die geslaapen had van 't begin van Leiden, wiert wakker naar by het Warmonder hek, en na dat hy door een straal van Bremer Bier, die uit zyn Oogen sprong, de Kaers in de Trekschuits Lantaarn had uitgebrandspuit, greep hy een gruuwzaamen Waldhoorn by de kop, en hy stak een Air op zo zachtluident gelyk als de rammelende Nooten van een Donderkloot. Den Hond van een Zielverkoopster, die door 't geronk van den Duitscher in slaap gedebaucheert was, wiert wakker, en hy greep een Oostindisvaarder by zyn Vacht, die opstoof, gelyk een Rukwind, en die door zyn Val twee Haagsche Juffers, die afgekeurt waaren in 't Hekje, meê sleepte. Ei lieve doch, waar is dat Beest opgebrogt, (riep de Oudste dwars door de Ratelslangs Spraakbuis van een dubbelde rei ingezette tanden,) of wie meenje dat je voor hebt? Den verzoopen Buitelaar, die op dat ogenblik de Kust der Kaffers in 't Oog had, rees tamelyk onvoldaan over end, en zig verbeeldende dat hy nog binnen 't Scheepsboords Rasphuis kuierde, schreeuwde hy met een heesche Orgelpyp; Kanaille! je weet wel dat een Adelborst altoos moet wyken voor een Bootsmans Maat. Den beruchten Schaerslyper, die voor op de Trekschuit gebilletteert was met zyn Konstwerktuig, opende de Voordeur van ons Vertrek, en hy vroeg met een gebiedende Toon, wat 'er te doen was? En wat is je doen en laaten Vriend, (vroeg Ik, eenig- | |
[pagina 415]
| |
zins gechoqueert door die kommandeerende Vraag) of hebje een Paspoort van Den Koning der Vliegen, dat je zo Morgenstarachtig gebret? Ik ben een Koninglyke Poolsche Schaerslyper (antwoorde hy) die de Zabels der Starosten aanzet, waar mede die zachtzinnige Raadsheeren de Verschilpunten der Poolsche Ryksdagen decideeren. 2. In Groot Brittanje slyp ik de Pennemessen, waar meede de Zuidzee Directeurs de Pennen der Subscriptien versnyden. In Schotland, wet ik de Knyven, met dewelke die Waatergruwel drinkers, in 't toekomende den Haring zullen kaaken. Desgelyks spits ik de Harpoenen, waar meede zeekere Britsche Compagnie, onder de Directie van een Bremer, de onvoldraage Walvissen zullen verschalken, en in Yrland scherp ik de Conspiratie vlymen, met dewelke die Moeras-treeders het Hartebloed der Anglikaansche Kerk poogen af te tappen. 3, In Vrankryk heb ik Opzichter geweest over al de Chirurgicale Instrumenten van den Opper-Arts Louis Dominique de Cartouche, die daar meede de gezwellen der Fransche Goudbeurzen wist te kureeren door een ongevoelige handgreep. Ook heb ik de Missisippische Scheermessen aangezet, waar meede Law de arme Gauloizen heeft gebarbiert. 4. In Spanjen slyp ik de Stopnaalden, waar meede de adelyke Kastiliaansche Boeren, hunne gescheurde geslacht Perkementen repareeren, welke Perkementen meer geleeden hebben onder de vervolging der Spinnekoppen en Motten, als oit de Maranen hebben uitgestaan, onder de vervolging der H. Inquifitie, Desgelyks zuiver ik de Toledaansche Klingen van het drie hondert jarig Roest, het geen zy, in naavolging der Reliquien Kraamers aan de Ligtgeloovigen debiteren voor bloed der geslachte Mooren. 5. In Italien slyp ik de Hakmessen, waar meede de gedisinteresseerde Vleeschhouwers van Ignatius de Loiola, en de Slaagers van St. Dominikus, in hunne geweide Vleeshallen, de Lichaamen der H. vierendeelen, en gelyk als Egiptische Mumien, by het Once en het Dragma, langs de Straaten en Steegen, loopen uitventen. Insgelyks punt ik de Tanden van de Extirpatie Zaag, waar meede de Paus de zo genaamde Ketters, als verrotte Leeden van het Licghaam der Roomsche Kerke gaat afzaagen. Ook | |
[pagina 416]
| |
ontschaar ik de Schaaren, die gebruikt worden om de punten der Prelatenlokken te toppen volgens het hairig bevel van den Roomsche Steedehouder; een Order die zoodanigen Wanhoop heeft veroorzaakt onder de Paruikmaakers, dat zy zig by Millioenen te gelyk in den Tyber hebben geworpen, zo dat men nu met waarheid mag zeggen, dat de Grundels en Posten schaarsser zyn, in die geele Rivier, dan de Lyken der verdronke Tuitentrenssers. 6. In Duitsland heb ik thans geen andere Klanten, als de Regters met den Zwaarde, en eenige Jesuiten, die op myn staale kunst den Aardkloot omreizen, gelyk als Dampier, en die op myn yzerc Instrumenten aazen, gelyk als de Struizen aazen op de voorste en de achterste Hoefyzers. 7. In 't Noorden ben ik nooit geweest, dewyl Aran en Titus, volgens de verglaasde getuigenis van Jan Vos, als zynde een Gespan geprivilegeerde Schaarslypers, op Taamraas Slypsteen, zo veel halsbreekende Instrumenten hebben gescherpt en getand, dat 'er nog in de twee aanstaande Eeuwen, geen halve stuivers Garstebrood zal te verdienen zyn voor de alderverdienstigste sliep Schaaren en Messen. 8. Dewyl het Staal thans in Braband zo overboodig is, gelyk als 'er het Gond en het Zilver zeldzaam is, daarom heb ik my geappliceert tot het dom begrip der Ostendische Bewinthebbers, maar met geen succes, dewyl Hippokrates, in de qualiteit van brein-spitscher, en harssen-slypers zegt, in zyn Tractaat over het stomp begrip; dat het boven het vermoogen eens Schaerslypers is, iets te slypen dat niet in weezen is. Doch ik heb met meerder succes de Oestermessen gesleepen; waar meede de Antwerpenaars de Mosselen openen, welke Antwerpenaars vry glorieuzer zyn op het Ingewand van die Schelpvisschen, dan ooit Kajus Kaligula was, op de Verovering der Schevelingsche Kinkhoorens, en Katwyksche Zeeschulpen. 9. Nergens heb ik meer bezigheid gevonden als in Holland, by voorbeeld. Ik scherp jaar uit jaar in de Zeissens, met dewelke de Hannekemaayers het Gras, onder de Voeten der Inborelingen, tot de grond toe afsnoeijen. Maar inzonderheid heb ik myn Meesterstuk getoont aan het Koks Mes in 't Maltheeser Hospitaal, zynde dit Mes nog zoo gaaf en ongeschaart bevonden | |
[pagina 417]
| |
naar de Ontleeding van twee last Pekelhaaring, naar het snyden van twee Millioenen bejaarde Turksche Boonen, naar het zagen van twee hondert Snees uitgeteerde Ramsbouten, en naar het ontgraaten van twee duizent Leb-Serpenten, de ordinaire Provisie van den Grootmeester, gelyk als 't Geweeten nog gaaf en heel is van den Opperkok, by de faut van gebruik. Ik scherp ofte ik slyp niets van de Wynkoopers dan derzelver respektive Stopmessen, de resteerende vloeijende Instrumenten, als Lakmoes, Stom, Honing, Melk, Kandy-stroop, en diergelyke moordende Konfituuren, zyn buiten den ronden Omtrek van een Slypsteen. Dat ik een jaarlyksche Wedde trek van het Snyders gild, en dat ik myn jaarlyksche Renten gaa ontfangen op de Kantooren van den Ga naar voetnoot*Hertog van Marleboroug, den Prins van Wallis, den Dauphin van Vrankryk &c. wil ik niet ontkennen, doch het is min een Gunst dan een belooning. Want ik, ik alleen, heb den Steen der Wyzen uitgevonden, om de Snyders te verrykken; ik, ik, slyp die woekkerende Schaeren, die door den Regel van Kabas drie ellen op de negen profiteeren, en welkers oogen ik zo mirakeleuslyk weet te verwyderen, dat 'er geen Kleermaaker bekent is, die het Naaitonneel der Lakens twee maal zes jaaren heeft beklommen, of hy heeft een half dozyn Lakenwinkels doen defileeren, door de gaapende Oogleeden van Ga naar voetnoot†Laverna's Knipschaar. Om nu het weezendlykste van myn verdiensten, namentlyk myn Schaarslypers gezwindheid te bewyzen, ik heb binnen de tweemaal vierentwintig uuren, over de tweehondert degens die op de harde hoofden der Keistenen waaren geschaart, die op de vierkante zuilen der defensive Lantaarn-paalen, verstomt, en die op de yzere Leuningen der Bruggen en Stoepen, en op het glas der Engelsche Schuifraamen waren ontheupt, herstelt en herschept. En van wat voor een soort van Militaaire waaghalzen waaren doch die Degens? (vroeg ik, met een ongemeene verwondering) want wy beleeven een algemeene Vreede. Van neederige en sobere Makelaars, (repliceerde hy) van deugdzaame en nuchtere Beunhazen; van spaarzaame en bedaarde Kantoorknegts; van baronneerende Boekverkoopers; van naarstige Schilders; doch wel inzonderheid van de kloekmoedige Naneeven van den weerlooze Menno En nu zal ik uw iets aantoonen, (vervolgde den Schaarslyper) | |
[pagina 418]
| |
dat zo ongemeen is, gelyk als een Sneeuwitte Doodbaar. Dit zeggende, stak hy zyn hand in zyn Tas, om daar iets uit te haalen, doch in sté van dat iets stak hy my een Grieksche Theokrites in de Vuist. Ik opende dat Boekje, las den Tytel, (daar op laaten de hedensdaagsche Geleerden het veeltyds afloopen) en dat meer is, ik las de naam en Geboorteplaats des Schaerslypers, zynde die Knaap gesprooten uit een der adelykste Familien van 't Shlaraffen Land. Die Kabouter wiert zo toornig over die ontdekking, dat hy fluks opwaards stoof na 't Voorsteeven van de Trekschuit, zyn rollend Slyptuig om den hals wierp, en daar mee in 't water plompte, nalaatende een straal van de Geleerdheid eens Schaarsslypers, en een geur van de ht. der Slyp Schaeren en Messen. | |
Het Afscheid des Ontleeders.Dewyl de Inleiding des Ontleeders niet breet is geweest zal zyn Afscheid smal zyn, want een weekelyks Schryver die de Gordynen van zyn papiere Schouwtonneel openschuift met een Scherpregter, mag het voorhangsel vry laaten vallen met een Schaarslyper. | |
Waarschouwing.De Avontuur van de Papegaay, die door de dood is gedupliceert zal den Ontleeder toekomende Maandag op een verheeve plaats stellen, want dewyl de Korenbyters dood vreeslyk schraal is, moet hy worden geplaatst, ason avantage, Vaar wel Leezers. Toekomende Donderdag zal den Ontleeder der Feilen de Voorreden, benevens de Tytelplaat uitgeeven.
Te Amsterdam, by Hendrik Bosch, Boekverkooper over 't Meisjes Weeshuis, word by Intekening gedrukt het groot Poëetisch Werk De Verwoesting des Joodsen Volks, beginnende met den afval der Tien Stammen onder Jeroboäm, vervolgende in een aaneengeschakeld tydbestek by na tot onze tegenwoordje eeuw; door den Heere L. Bidloo, in 4. Die Werk zal afgedrukt zynde kosten 8 gl. de groot papieren 12 gl. De tyd der Intekening zal eindigen den 15 November, 1724. De Conditien, als mede een schets van 't Werk zyn te Amsterdam, en in andere Steden by de voornaamste Boekverkoopers te bekomen. Nog word by den zelven gedrukt een uitvoerige Beschryving van de voornaamste Adelyke Huizen van Nederland, met curieuze afbeeldingen der Gebouwen, en buiten de generale beschryving by ieder Plaat een byschrift in Poëezy. |