Den Laplandschen tovertrommel
(1994)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Nommer 9.
| |
[pagina 52]
| |
Zo schreuwt den ouden uyl by een vervallen tombe,
Dus gilt by 't dor geraamte een hongerige gier,
En een vermollemt aas, een leelyk krassent dier,
Piept dus, gelegen in de bouten van Majombe.
Een oud man, en vooral een verdort, ontzenuwt, en machteloos spinnkop manneke, is ontrend zo wellekom by de jonge juffers, gelyk als een troep stroopende Dragonders aangenaam is aan een wellustigen ryken Abt: en veelligt zegt daarom den beruchtenGa naar voetnoot* redenkonstenaar Tullius, in Latyns onrym, by ons in het Nederduyts berymt, Ook past het overspel aan geenerhande jaaren,
[p. 75=67] Vooral aan geen verlept gedrocht,
Dat altoos steent en piept, of jammert, puft, en krocht,
Een oolyk nachtmuziek by Venus citer-snaaren.
Spreek, ouden zondaar, waarom niet liever voor de vuyst opgebiegt, waarom niet duyzendmaal eerder het voorbeeld van een openhertigGa naar voetnoot** Romeyns dichter gevolgt, die zo aardiglyk zyn afscheyds audientie van de buygzaam hoepelrokken neemt met deeze woorden? 'k Heb als een stout soldaat op Ida's dons gevogten,
En eere en roem behaalt in dartle minnetogten.
Neen, piept den ontheupten overspeeler, die geen onderscheyt kent tusschen Romeynsche dichters en Roomsche legenden, heeft de Bloemerant Satanin des overspels het vleesch myner herfstjaren verslonden, laat zy dan ook voor 't laatst de ossenschenkels van myn stram wintergebeente in stukken slaan, om er het overgebleeven marg uyt op te slurpen. De geyle tuynpaapen van den God Priaap, sliepen gemeenlyk in hunne stokouden ouderdom tusschen een gespan jonge meysjes, ieder nacht; en ons is een ongelbleek zwikje, een menschdoms deuvikje bekent, dat befaamt van die verfoeyelyke mode te willen invoeren in ons gemeenebest, door zyn onbeschaamt, ja hooglyk strafbaar voorbeelt. Ik heb ergens geleezen, dat de ouden drie wyzen gebruykten tot een tegengift voor de vleyende nooten der overspeelige mangraage Sireenen. | |
[pagina 53]
| |
De eerste wyze bestont, in hunne ooren te stoppen met boomwol en wasch; en waarlyk alhoewel dit hulpmiddel een voorschrift was voor het gemeen, wiens loome geest geen kracht heeft om te zien en zich te onthouden, echter is het voorschrift goed, dewyl een vermaakelyke ondeugd al te vermoogent is op de menschelykheyt, en om dat de trotsche gesteltenis eens edelmans ontrent zo veel verscheelt van een boer, gelyk als een schoone tuyn verscheelt van een gemeen veld, dewelke bestaande uyt dezelve [p. 76=68] aarde, overgroeit zou werden door dezelve distels en onkruyden, indien die niet dagelyks wiert gezuyvert door wieden, snoeien, en schoffelen. Ulysses was den uytvinder van de tweede wyze, door zich zelven vast te doen binden aan de groote mast van zyn schip, de zeedelyke en staatkundige wyze van het adelyker soort; welk soort, door de kracht van een vast besluyt, pal staat tegens de bekooringen der betoverende balyne rokken. Maar de derde en de verhevenste wyze was die van Orpheus, die den doordringendsten klank haarer luydruchtigste en verlokkendste nooten, verdoofde door zyn hemelsch muziek, en eerezangen der Goden. Waarlijk de beschouwing des Godsdiensts, en dier onverderflyke weezens, dewelke zo zuyverlyk stygen op vleugels van de reden, zullen de verhoogde ziel opbeuren tot in de opperlucht, buyten het bereyk dier laage en onderaardsche hartstogten, alhoewel gepalleert in zodanige gestaltens dewelke het aldermeest bekooren: en zy zullen eyndelyk trapsgewyze het gemoed opvoeren tot een smaak, waar in den sterveling wezendlyker en verrukkender vreugde zal ontdekken, als in alle die ogenblikkige vleyeryen dewelke het vleesch doet opborrelen. Doch indien uw ziel niet zo verhart als een diamant, en zo verstaalt is als een damaskyner kling, erriner uw dan, overspeeligen booswicht, aan het plegtig huuwelyks verbont, zo godlooslyk by uw geschonden, en zyt verzekert dat uw melaats gewisse, of noch zo ongevoelig, altoos wakker zal zyn om uw te vonnissen, en uwe myneedigheyt te doemen. Voor 't laast, gedenk, verlept, en overspeelig gespan, dat, indien ghy voortgaat in den dienst van den duyvel des overspels, er niets is dat uw devotie zo spoedig zal koelen, als een dieper plaats in den poel des nedergebonsden engels, dan 'er ooit wiert nagetaalt in de Spaansche zee, met de alderzwaarste ankers van een driedeks Oorlogschip; en wyl het kabeltouw van myn vertoog alhier te kort schiet, zal ik uw aldaar laaten berusten. |
|