Den Laplandschen tovertrommel
(1994)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Nommer 8.
| |
Een brief vertaalt uyt Horatius.Kan Koos zyn grootsche ziel bepaalen,
In een Westfaalsche ham, en in een kleyn vertrek,
Dan noode' ik tegens acht, dat's 't langste tydbestek,
Uw aan myn huys, om met my vrolyk te' avondmaalen.
Ses drielings flessen bergerak
Staan reeds geplant, om Koos op 't vriendelijkst in te nooden,
Vervolgens zal Lombard's pontak,
Doch buyten tel, de vreugde en bel humeur vergooden;
En dan noch boven dien, tot aangroei van 't vermaak,
| |
[pagina 45]
| |
Krygt ieder gast zyn fles Bourgonje, dat 's het taak.
Dit is myn krygsmacht, vriend, waar mee'k uw't hooft zal bieden,
En slaaje het heir, fiat, 'k hou stand, en wraak het vlieden.
Bereeds is de' oorlogs vaan ontrolt,
Die trotse wimpels van het KoninglijkGa naar voetnoot* Granaden,
Waar op het druyvebloed tot marmelade stolt,
[p. 67=59]En 't blinkent schenkbort wacht uwe' orders om te laaden:
Op deeze wyze ontwykt een Wysgeer 't naar gedacht,
Schuldeyschers billets doux, en 's huysheers spiegelklacht.
Ook zal geen Roozemond ons aan het oor gaan lellen
Dat onophoud'lijk airtje, van
Ey kom te bed, myn kind, ey repje waarde man,
Ik wil alleen geen klokslag tellen.
'k Zeg dat een rustig borst de lukgodes versmaat,
Wanneer de vreugd niet tot het tant qu'il dure gaat.
Het is een dolheyt en geen spaarzaamheyt, te dulden,
Dat naar uw dood een ligtemis,
Uw maangraag meysje schaakt, dat met de goud vernis,
By uw bezuynigt, dan een jakhals gaat vergulden.
Is dan de vreugde' en wyn aan my 't verbooden lant,
Uyt vreeze voor 't geroep, Ha, dat 's een losse quant!
Wie, dan een minnaar van god Bacchus fyne droppen,
Sprak ooit een hartig woord, of maaide 's vyands koppen?
't is Ariadne's troost voor wien ik nederbuyg,
Want zyn bekranste kelk schenkt moed, en wapentuyg:
De wynspons droogt het vocht van alle traanenvlieten,
't Verrykt den kalis, en doet hem zyn wensch genieten:
Zelfs Frans, die lijk een Job thans op den mesthoop zit,
Springt als een kievit in eenGa naar voetnoot** kikkersteegsche kit.
Die wonders zal ik thans verrichten,
Ook zulje een netheyt zien, (geen Neerlands zind'lijkheyt,
Waar van dat Campo's pen heeft eertyds breed geweyt)
Maar wel een properheyt, die zelfs een Non zou stichten:
En als het laatste disgeregt
| |
[pagina 46]
| |
De tafel raakt, zal meyd en knegt,
Ook ilico verkassen,
Waar op ik dan als waerd zal op uwe orders passen.
[p. 68=60]En vorders is, myn gulle Koos,
Ons zinnebeelt een witte roos.
Indien nu Campo's scherts, en Jakob's minverhaalen,
Uw niet mishaagen, is 'er kans,
Om onder ons, dat 's onder mans,
De blyde auroor uyt 't bed te haalen[.]
Voor 't laatst, myn uytgeleezen vrient,
Ben ik met geene knegts gedient;
Beproef dan zoje kond dat lastig vee te' ontduyken,
Geen krygslist is bedrog, zelfs niet in wyn te sluyken.
|
|