buytenplaats, tusschen wiens bemoste muuren Madame thans gelyk als een uytgeweeven herftspin zit te tikken, en te roesten.
Waarlyk, de overspeelige vrouwen betoonen zich vry volstrekt in haare kleeverige besluyten, schoonheyt op haare wangen, en [p. 40] zotheyt onder haare Brusselsche stormmutsen, zyn de wormen dewelke 's mans eere en middelen, tot op de schors toe, dooreeten en af knaagen.
Een Overspeelster verbeelt in den beginne van haar huuwelyk den katoenboom, wiens vrucht zo hart is in het uytbotten, dat die klinkt gelyk als staal, doch gerypt zynde brengt die niet anders voort als een handvol zachte wol: ook breyd een overspeelige pop doorgaans van de wol haarer onkuyscheyt, een nachtmuts voor des overspeelers hoofd, om hem daar langs te verzekeren tegens de scherpe vorst der behoeftigheyt; en die groote waarheyt is noch onlangs in de blonde Cephise gebleeken.
Met een woord, een Overspeelster is een mangraag wyf, dat gelyk als een wilde valk altoos zal nederdaalen op een zwierigen lokvogel; en meer valt er thans niet te paapegaayen over die gehoepelrokte bed-karkollen, en gefestoeneerde huysslakken.