Den echo des weerelds. Deel 2
(1727)–Jacob Campo Weyerman– AuteursrechtvrijHet Karakter van Hans Kristoffel Flikleer, gekalkuleert op den Meridiaan van Haarburg.DEwyl Licetus ons den weg aanwyst, hoe en op wat wyze men de Wanschepsels kan en moet ontleeden, zullen wy hem op dat spoor navolgen, zonder ons eens te bekreunen aan de krachtelooze blixems van de beevende Auroras gezinde Pietisten. Hans Kristoffel, wel eer een Krispynsgezint Schoenmaaker, thans een Helmontiaans Geneesheer, is een wandelent Boekvertrek vol van harssenlooze Gezindhêden, uyt wiens hoofd men maklyk de oude en de nieuwe Ketteryen zou konnen herstellen, al was 't ook dat alle de boekdeelen van Epiphanius waaren 't zoek geraakt. Hy gelooft dat 'er geen gedeelte van | |
[pagina 378]
| |
de Kerk wort gewyd, dan den Weerhaan, en hy eert de geheugenis van den Uytvinder eens Windmolens, dewyl die onpartydiglyk maalt met de vier Winden. Hy verheft de Bescheydenheyt, en echter is hy zo heet gebakert als een schotel met gebraade Appelen, en alzo oploopent als een welgereezen pot met Oliekoekken. Den Heldog Cerberus was het Afbeeldzel van dien Hans, doch alhoewel hy drie hoofden heeft, dat van een Böhmist, van een Lasteraar, en van een Paracelsist, echter heeft hy geen harssens om die op te vullen. Uyt zyn bestudeerde Deftigheyt zou de Weerelt besluyten dat hy zo langgeoort was als het Rypaerd van Sileen; doch het tegendeel is waar, den Geneesheer heeft geen Ooren, want hy is doof voor de klagten van zyne Huysvroaw, en voor de vermaaningen der Gemeente. Zyn Gewisse is zo onverschoonlyk, als den onlangs hervormde Lukretius by een ongemanierden Griek, want dat Gewisse schrikt voor een Mosselschelp, en staat ter zelve tyd pal voor den Leviathan des Böhmistischen Talmuds. Hy neemt doorgaans den Hemel tot getuygen, en gelooft echter niet aan de weezendlykheyt van deszelfs Bouwheer, daar in gelyk aan den kaerel in het Blyspel van Amphitryon, die by Herkules zweert eer die eens was gebooren. Een dubbelzinnig Gedrag verstrekt aan hem de Wet en de Profeeten, en hy wil en zal in spyt van den text te gelyk G**d dienen en den Mammon. Had dien Hans geleeft ten tyde van Konstantyn, dan zou hy van daag zyn gegaan in der K**stenen byeenkomsten, om zyn huyd te bewaaren, en morgen zou hy zich hebben gespoed na de Heydensche Kerken, om altoos een wisse schermslag te hebben tegens een Heydensche revolutie. Hy zey eenmaal tegens zyne geliefde Brigitta, Dat het een groot jammer was, dat de Heeren Herdoopers zo wel geen Meenigvuldigheyt van G**dsdiensten hadden vastgestelt, als van Wyven, waar op die graage Santinne volmondiglyk andwoorde; Ja, tot aan de tanden toe in het Doktoorschap doorzulte Hans, en ik zou ook niet vreemd zyn om myn liefde-medaille te hangen aan de Gemeenschap der Mannen. Hy beschimpt de Bygeloovigheyt, en geeft voor een rechtzinnig Man te zyn, schoon dat 'er niemant is die 'er hem na | |
[pagina 379]
| |
vraagt, of die het gelooft; want alhoewel wy leezen dat de Apostelen Visschers zyn geweest, echter waaren die niet gewoon om Oostwaards te zien, en Westwaards te roeien. Hy oogt om de Jaarboeken te vercieren met iets ongemeens, en uyt dien hoofde poogt hy de Kerk in brand te steeken met een Böhmistische zwavelstok, en de lichtgeloovige Kranken gerust weg te pakken door een Paracelsists moordmedikament. Toen ik wel eer die Hans eens zag zitten in zyn Rytuyg, rollende langs den adem van geschonke Paerden, begon ik te denken aan die oude Wapenschilden, wier Tenanten van dat eygen soort van Dieren waaren, vervat in het Wapen zelfs. Ik stel vast, dat indien zyn Geboortestad, tot een bewys van haare Bescheydenheyt, op dien Hans Kristoffel Flikleer het Schepensampt eens wilden wegwerpen, gelyk als wel eer Kaligula zyn Paerd dreygde te begenadigen met het Consulschap, Hans het ongalykste Dier zou uytmaaken, want als hy volop had gehad van Haver en Hooi in den Ochtendstond, zou hy echter tegens den Avondstond na den Brouwer gaan hollen, om zich aldaar te barsten te eeten aan gehakt stroo, en aan gemoute graanen. Daar is geen Sterveling bekent van Haarburg tot aan het Y, die een gemaklyker leeven voert als zyn Keukenmeyd, want die wort zo min gebruykt in de keuken, als een Parfumeur in Laplant, als een Thresorier in Westfaalen, en als een Bontwetker gebruykt wort onder de Linie. Hy verkondigt de Maatigheyt aan zyn eygen tafel, doch hy is een gevleeschte Harpy als hy verslint op eens anders beurs, want hy haat niets meer als die Zonden die veel komen te kosten. Beyde aan zyne Huysvrouw en aan Ste. Brigitta betoont hy zyn Liefdaadigheyt; de eerste sluyt hy aan een keten, en de tweede draagt hy op een zondig Ledikant; de laatste laat hy met het verboode Lancet des Overspels, en de voorste ontnuchtert hy oefeningshalve met een Hondezweep. Hans Kristoffel overtreft in zyn persoon alle de wonderlyke Hervormingen van Ovidius. Edipus zelfs, zo hy noch leefde, zou hem niet konnen ontwarren. Wat zou den Sater niet hebben gezegt, had hy onzen Hans Pikdraat gekent, hy die met | |
[pagina 380]
| |
den Boer krakkeelde, dewyl die hitte en koude uyt een mond bloes, om de Pompoenpap te verkoelen. Indien hy zo dikmaals van licghaamsgestalte veranderde als zyn Ziel over eenen anderen boeg zeylt, geen Kleermaaker dan hy die den Mantel maakte voor de Maan, zou de maat konnen neemen van onzen Religionspostuurmaaker. Te vergeefs verdêdigt hy de onzinnige Argumenten van Jakob Böhm den Krispynist, en te vergeefs beslaat hy, in navolging van den Baron van Helmont, de Geneeskunde onder de G**dgeleerdheyt, hy, zegt den Echo des Weerelds, die vry meer Ongodistery leert door zyn voorbeeldelyk Gedrag op eene dag, als een Haringvliets Quaker kan overhoop Prediken in een gants jaar. Hy beleyd verscheyde Kerken, doch geene G**dsdienst, daar in gelyk aan een zeker soort van Hermaphrodieten, die van beyde de Sexen zynde, 'er geen van beyden uytmaaken, als die niet behoorlyk 's Mans liefkoozingen konnen ontfangen als een Vrouw, of dapperlyk op Cithereas halve maan storm loopen als een Man. Het beeld van een zeker schriftuurlyk Koning had een gouden Hoofd, en leeme Voeten. Ons Ondier in tegendeel voert een Bekkeneel zo week als Lammertjes pap, op een kopere tronie, en op yzere armen. Dat woord van koper doet my gedenken aan de kopere muur van zyn Gewisse, dewelke het konstje fix heeft van niet te verbleeken of te bloozen over eenige begaane Schelmeryen. Zo de Zielsverhuyzing van Pithagoras doorgaat, dan zal zyn Ziel met de naaste verhuyzinggaan logeeren in het licghaam van een Otter, of van eenig ander halfslachtig Gediert, want eene enkelde Hoofdstoffe kan hem niet bevatten. Als hy gist dat zyn Authorityt het zeyl in top kan heyssen, dan is Lucifer min trots en volstrekt als hy; en op een ander tyd is hy zo onderdaanig en nederig als een Advokaats Klerk in een lange Vakantie. En wie doch zou geen stok durven leggen op de schouders van dien flikkeflooïenden Dog, die van daag over een stok zou springen voor den Nuntius des Paus, en die morgen het zelfde zou doen voor den Mufti der Ottomannen. De fabel van die Kaerel die een oud en een jong Wyf had | |
[pagina 381]
| |
getrouwt, waar van de eene hem de zwarte en de andere de gryze hoofdhaairen uytpluysde, tot dat hy zo kaal van hoofd was als Madame Zonnebloems, is het Zinnebeelt van Hans Lud Hudibras. De verscheyde Sluypvergaderingen daar hy dagelyks uyt en in loopt, zullen hem zo kaal plukken, dat hy niet een lapje Religie zal overhouden om zyn Naaktheyt te bedekken. Nooit heb ik hem zien zitten in eenige Kerk, of ik dacht op een Algeryn die een Nederlandsche vlag laat waayen, om langs die krygslist een Vaartuyg op te snappen. Indien de Kerken waaren geslooten en verzegelt, dan was 'er noch een reden waarom dat hy zich liep verschuylen in Madame Guyons sluypvergaderingen; want, gelyk als men leest in de Belegering van Leyden, Paerdevleesch is bywylen een pryslyk gerecht in den hongersnoot; doch een Man, die om de verandering, zich behelpt met een paerdshoofd, is een grooter Gek als een Lekkerbek. Wie anders als een Uylskuyken zou na Tryn Doolhoofs loopen, wanneer 'er wort georeert op het Schouwburg? En wat Heer, die by Sieur Mos in den Doelen heeft gemiddagmaalt, zal tegens het daalen van de zon na de Servetsteeg vliegen, om aldaar te avondmaalen by den nazaat van den doorluchten Vader Jeremias? Een zeker Persoon had zo een zwak en trouwloos Geheugen, dat alles het geen hy in den ochtendstond bestemde, hem ontschooten was tegens den avondstond, en daarom kogt hy een Memorieboek om zulks voor te komen. Maar wat kon hem dat baaten? Korts daar aan vergat hy dien Noothulp voor een slegte Geheugenis, en daar op was 't als vooren. Dus is 't ook gelêgen met onzen Hans Hudibras, als hy in het onderspit is gedraait, dan loopen alle zyne diskoersen uyt in het middelpunt van dêmoedigheyt, en geen eene text uyt Jakob Böhms Morgenstond ontsnapt hem tot dien eynde. Doch als hy een handvol Overvloedt oploopt, dan worden de hekken verhangen, dan spouwt hy niet anders als vuur en vlam, en hy vergeet dat de Vervolging het werk is des Antichrists. Wat my belangt, zegt den Echo, ik staa verwondert te kyken, dat de Opperhoofden der onderscheyde Sluypvergaderingen geen militaire straf op hem oefenen, en hem niet opknoo- | |
[pagina 382]
| |
pen als een Spion. Maar ik vertrouw dat hy ze alle te vriend houd door een ieder in 't byzonder wys te maaken dat hy zyn pligt het alderbest behartigt; gelyk als het Hoertje in een zeker Blyspel, die gemainteneert wiert by drie Minnaars, en tegens ieder in het byzonder zwoer, Dat hy den Man was die haar het weezendlykst vergenoegde. Het verwondert my nogmaals, zegt den Echo, dat die doorzichtige persoonaagien geen ban tegens dien huycghelenden Geneesheer uytdonderen, die voorgeeft den vriend te zyn van allen, daar hy een vyand is van allen. Doch zy poogen allen hem te behouden, en dat doet my erinneren aan een Mierennest, alwaar men dikmaals het zelve sleepen, trekken, en stribbelen ziet om een doode Vlieg. Kortom, hy is beyde een voor- en een onbedachte Nar, die zyn schoepen netter houd als zyn Conscientie. Doch schoon het hem alhier taamelyk na den vleesche gaat, echter moet hy zich niet verbeelen dat hy na zyn vertrek staat te verbêteren, want de gevallen Morgenstar zal hem gewislyk het loon van zyn Schynheyligheyt niet onthouden; en in deszelfs klaauwen zullen wy hem laaten berusten, om het Karakter af te schetsen van zyn geliefde Afgodes. | |
Sinte Brigitta.Die Sarazynskop is gelyk aan den Arend, die na om hoog zweeft, niet om de Zon, maar om zyn Prooi te bereyken. Zy verheft haare ronde uylsblikken Hemelwaards, met een nagebootste Dévotie, maar haare innerlyke gedachten daalen lootrecht Aardewaards, met een bezwangert Verlangen. Uyterlyk is Sinte Brigitta een Monica, en innerlyk een Messalina; hoor haar praaten, niemant is beter; doorzoek haar, geen is slimmer; zy heeft Jakobs stem, maar Efaus handen. Als zy voor haar deur staat, om een denkbeelt van haar Zeedigheyt te geeven aan de Voorbygangers, gelykt zy natuurlyk na een Molik die aldaar is geplaatst by het voorzigtig praktyk van haaren ongeneeslyken Geneesheer, om de Schuldeysshers af te schrikken. Wanneer zy neygt, kruyst zy haar breede pooten tot over den band van haar schortekleed, alhoewel zy het Pausdom haar, ook buygt zy haar stramme knien | |
[pagina 383]
| |
zo spaarzaamlyk, als of zy bevreest was voor de Kramp in haare Westfaalsche hammen, en voor de heupjicht in haare breede Deyen. Haar Dialekt is een arbeydzaame naleezing uyt Sheers pietistischen Akker, en als zy haaren Hans aanspreekt, is het altoos in die eygentlyke spreekwyze waar van haar de poolsche Dames bedienen, als zy haare Mans Heeren noemen. Door een langdraadige oefening van Schynheyligheyt is die Sinti Brigitta zo diep gevordert in een grondelooze kennis, dat zy nergens over kan spreeken als over de zonden Israels, en over de droomen van de wederopbouwing van het Nieuw Jerusalem. Zy is nooit beter gesticht dan als haaren Sinte Kristoffel, een uytgerekt vertoog ontgint aangaande het duyzentjaarig Ryk, op een lange winterschen avond, om dat zy daar op zo maklyk kan een uyltje vangen over haar snikheet stoofje, zynde zy op die ogenblikken het waare konterfytsel van een sluymerende oude Kat, die onder beneficie van Inventaris van een eyke vuurtje gerust zit te slaapen in den hoek van een Vlaamsche Schoorsteen. Is 'er iemant die een woord rept van de waare Kerk, die grynst zy aan met het vriendelyk opslag van een vruchtbaare Wolvin, die aan de voet van een gespleeten Eyk legt te dartelen met haar verslindent krooft, veel liever luystert zy na de nydige Leere van haaren Hans, alhoewel die een gryns trekt als een geborste Dievelantaren, en 'er zo weerbarstig uytziet als het gespeete hoofd van een Brits Konspirateur, boven Tempel Bar. Gebeurt het dat 'er iemant een vrolyk zegswoord uytrammelt, dan opent zy een mond ter wydte van een Ammonitie Oven, en zy gilt uyt, O dat die tong, die de wonderen van den Ga naar voetnoot* Alt Seidenburgschen Profeet behoorde te loven, zo onvoorzigtiglyk zou glyden in zodanige Onzeedigheyt en heyllooze Ligtvaardigbeyt! Want alhoewel die Schynheylige Bobbekop zo wel het vuylbekken bemint in de Daad, als een Schotel met Abkouder Meerbaers, echter haat zy een ondeugende Omschryving in de Beschouwelyke Kennis. Doch een lymende Harangue over de zeven Brongeesten, verzorgt de alderge- | |
[pagina 384]
| |
voeligste vertroosting aan haar gevoelig licghaam, uytgezondert een hapje overgehaalde Wacgholder, en een heymelyk handkolfje met een langgeoorden Broederheylig. Sinte Brigitta betuygt een onbeschryflyke eerbiedigheyt voor alle oude overgehaalde Zotsspreuken van den Gorlitschen Sant; doch zy haat weerom een ouden Bedmaat, en daarom is zy een Wigsgezinde Poes, die het houd met een op de beenstaande Leger, met hart Spek, en met duurzaame Heypalissaden. Zy bewaart alle de zinspreuken der Beevers, onverteert opgestapelt in haar geheugen, alhoewel die aldaar zo verwart romslomp onder malkander leggen verstrooit, als de Couranten en andere Nieuwspapieren op een Coffihuystafel. Vaar wel, Schynheylige Brigitta, ons bestek loopt ten eynde, des moet ik uw los laaten, ook is het my alzo onmogelyk uwe leelyke luymen, als alle de fielteryen van een Paardetuysscher op een vrye Paardemarkt te ontdekken. De Suster van den Keyzer Hendrik den derde droeg haar Galant op haare ivoore schouders door de sneeuw; den Minnaar wiert verborgen, want men kon niets bekennen als de voetstappen van de Dame. Op die wyze herbergt ghy uw lusten, doch dat belet niet dat ghy een Bankroetierster zyt in de Genade, en uw Gewisse, of noch zo schaamteloos, getuygt tegens uw kopere tronie, dat ghy die Perfoon niet zyt waar voor de Ligtgeloovigen uw groeten. Het is waar, dat ghy uw beroemt den dommen Hans Kristoffel te onderwyzen; doch door dien roem beleyd ghy den Wedergaa te zyn van Chiron den Centauer, die te zelver voor Paerd en voor Leermeester speelde aan den ligtgehielden Achilles. O neen, Brigitta, 'k zeg en zal het ook bezweeren;
Dat opwaards geest, en neerwaards lust,
Dan eens gebeên, en dan gekust,
In geenen deel kan akkordeeren.
Eynde. t'Amsterdam by H. Bosch, zyn noch eenige Exemplaren te bekomen van de Kerkelyke Historie en outheden der zeven vereenigde Provintien: begreepen in deze byzondere verhandelingen, Batavia Sacra, of Kerkelyke Historie en outheden van Batavia, 6 deelen in Folio, met de afbeeldingen der Munten, door Frans van Mieris, met kopere Platen. Lowisius algemeen Woordeboek, in Folio, alle de gedigten van Jan Vos, 2 deelen in Quarto, J. de Dekkers gedigten 2 deelen, in Quarto. En wort op heden uitgegeven de Reizende Sinnees voor de Maand Augustus, met een Beschryving der Stad Maagdeburg. En zyn nog eenige Exemplaren te bekomen van W.V. Zwaanenburg, tegen Hans Christoffel Ludeman. |
|