Glycera aan Philina.
Een booze Geest was my een poets schuldig, toen hy my verleyde om te trouwen met dien gekreukten Heer en Meester der beyde rechten, die my behandelt gelyk als hy een Proces dat aan de spyker hangt behandelt, en .... maar ik zal openhartiglyk opbiegten. Nacht voor nacht als andere Mans, en het is hun pligt, de huuwelyks lakens mangelen, blyft hy opzitten, onder het voorgeven dat hy een Overdragt moet schryven voor den Heer Geldeloos; en dan, zegt hy, zal ik een Aanspraak opstellen voor de Heeren van den Hove, ten behoeve van myn Klant Egidius Harrewar, en die Aanspraak moet ik nog van buyten leeren of morgen reyd de Duy**l op stelten. Dan stuyft hy op en hy wandelt langs de kamer in een aandachtig postuur, om my te doen gelooven dat het ernst is, mompelende tusschen zyn tanden iets dat hy zelfs niet verstaat. Dewyl hy nu geen gereede Munt genoeg heeft, zo het my voorkomt, om de openstaande Schuld des Huuwelyks te betaalen, waarom dan getrouwt om de Rekening te verhitten? Waarom zou een Man, die geen Vrouw noodig heeft om zyn Gesteltenis te verootmoedigen, voorgeeven een jonge graage Maagd op te koopen voor zig alleen, byzonderlyk als het hem aan de Wil of aan de Bekwaamheyt scheelt om haar te bevrêdigen? Verkoos hy my daarom tot zyn Huysvrouw, om my te verdooven met zyn ongerymde sprookjes van Executien, Dupliquen, Ordonnantien en Vonnissen tot laste van deeze of geene Delinquanten? Kon hy zig ooit verbeelden, dat ik zo een demoedige Slavin zou worden van gantsche nachten op te zitten om hem te hooren raaskallen? Neen, Madame, dewyl hy geen ander gebruik maakt van myn Slaapkamer, dan die te ontheyli-