Den echo des weerelds. Deel 2
(1727)–Jacob Campo Weyerman– AuteursrechtvrijDe pelgrimasie van het vermaak met de wysheyt, vervattende eenige zeldzaame avontuuren.Het vrolyk Vermaak verliet al by tyds zyn Ouders huys, om zyn onderhoorige domeynen te gaan bezoeken, en het vloog zo luchtiglyk over berg en daalen, als een huppelende Nachtkaers, die gelyk als de jonge Juffers haar Navolgers in een sloot of in een watering vervoert, onderdompelt, en laat verdrinken. Het droeg een Portemanteau op zyn rug, Gevoert met Chalumeaus, met Luyten, met Tymbaalen,
Met Mouches, Ambergrys, Pomade' en met Karmyn;
Met boekjes van deux aas, en 't pit van Aretyn,
Het geylziek Mintafreel, le Clercqs geliefde taalen;
Met fyne Kaerten, een remedie wel bekent,
Voor zorg en ongeval, voor slaapzucht excellent.
'k Zwyg van Volans en van Paletten,
Van la Foliês Castagnetten;
Kortom van al die kraam, die lekker, luy, en ligt,
Den Mensch verwydert van zyn pligt.
Het Vermaak ontmoete gevalliglyk de Wysheyt, die in een hoek of aan een kant van een donker Woud zat te mediteeren als een ontvleeschden Heremyt, en met meer oude Boeken van het jaar veertien hondert beneffens wiskonstige Instrumenten was behangen, als het beurspaleys van Barent den bult met kammen en brillen, of als een getaant Kompostellas pelgrim is behangen met nietwaardige leege schulpen: een heerlyke Huysraat voor de Wysheyt! Hoe Ga naar voetnoot* Mevrouw, zitje daar! ik gevoel me' als verrukt dat ik | |
[pagina 243]
| |
de eer heb uw alhier te entmoeten! ik ben als opgenomen uw te herzien! 't zedert de Goude Eeuw, dat vergult Onderwerp der Poeetten, heb ik uw gezelschap gemist, wy komen zo zelden te zamen, als den Vastenavond en den Aschewoensdag.
Ghy vlugtme' en gromt altyd, of wraakt myn wufte zinnen;
Ha Wysheyt! zonder dat zou ik uw eeuwig minnen.
Aldus spraak het Vermaak al lacghende, en de Wysheyt repliceerde al brommende; Daar wasch ik myn handen van, ik wil en zal uw vriendin zyn en blyven; sa laat ons zweeren als poolsche Baronnen die op het toppunt van hun Dronkenschap eene eeuwigduurende Broederschap oprechten, dat wy elkanderen zullen beminnen met een wederzydsche liefde, en niet zullen scheyden in alle eeuwigheyt. Zo gezegt en zo gedaan, zegt het Sprookje, de vree wiert getroffen op die voorwaarde, en de Wysheyt en het Vermaak gingen op eene Beurs uyt avontuuren. De nacht overviel hun onder het praaten, en dewyl'er een zwaare regenvlaag verzelt met een dikke duysternis by kwam, hielden zy halte voor een heerlyk Kasteel, alwaar zy aanschelden, en door den Poortier, een kaerel als een welk, en zo beschaaft als een gebooren Zwitscher, wierden verwelkomt, en ingelaaten. Een schoone jonge Weduwe bewoonde dat Kasteel, een Dame zo verwildert op het Vermaak, dat niets als de Gebeden van een piepjong Kapellaan, haar verdicht Vasten tweemaal 's weeks, en de Stilzwygendheyt van haar Kamenier, haar wederhielt van te vallen in eene algemeene Schande. Haar dagelyks gedrag was een Doolhof van Galanteries, onder het loos bewind van een schynheylige Huyshoudster, dewelke zo veels als het in haar vermoogen wat de bedekte Minnehandelingen van dat aardig Weeuwtje vermomde met haar tong, onderwyl dat Madame de aankomende Jongelingen debaucheerde, de omzigtige Liefhebbers betooverde, de waakzaame Galants verblinde, de jaloersche Minnaars een rad voor de oogen draaide, de Verspieders verschalkte, de Messalinas voorby snorde, en ze alle eenpaariglyk bedroog zo dikmaals als het haar luste en geliefde. Aldaar wiert het Vermaak ingehaalt met uytgespreyde wieken; maar voor de Wysheyt was nog Bed nog Tafel; die moest verkassen, en een oude | |
[pagina 244]
| |
Knegt billetterde ze ten huyze van den Dorppaap, die haar ontfing zonder kennis, behandelde zonder liefde, trakteerde zonder goedgonstigheyt, en logeerde zonder discretie. Na het doorbrengen van een kwaade nacht, nam de Wysheyt haar afscheyt zonder spreeken, ook zegt men dat zy 't zedert nooit haer voeten heeft gezet over diergelyke drempels, en zy wachte het Vermaak op, dat tegens den middag het zwaanedons van die bloedlaauwe Weduwe verliet, onderwyl dat een knaagent naberouw deszelfs verlaate stee vervulde, en dat paar ging van meet af aan peregrineeren. Tegens den avondstond hielden onze Reyzigers op nieuws halte voor een prachtige Buytenplats, bewoont by een roodgeneusde Drost, die geen ander Vermaak kende als een Concert van klinkende hollandsche Dukaaten, of als de discordante Waldhoorens van Boerentraanen. Dien Dwingelant schopte het Vermaak van de werf, en recipieerde quansuys de Wysheyt met een spaansche grandesse; doch hy trakteerde haar op zulke walcghelyke Gerechten, en op zulke geestelooze Wynen, dat die Dame op het onvoorzienst uyt een venster sprong, met een heylig voorneemen van nooit in het toekomende te vernachten by die Heeren, by die Dorpsdwingelanden, die de waare Wysheyt opzoeken in de uytgeteerde beursen hunner ontzenuwde Dorpelingen. Het Vermaak nam zyn toevlugt in een Herberg, het Gerechtshof van die Heerlykheyt, eyschte een fles Moezelwyn, en viel gerust aan het drinken. Den Kastelyn scheen vry wel in zyn schik te zyn met het Vermaak, en een groot Praater zo wel als een groot Dronkaart zynde, vroeg hy aan het Vermaak, of'er weleenig Kwaad stak in zig zo dikmaals dronken te drinken als 'er Getyden kwamen in een jaar? dat daar op zo dra geen Ja had getopt, of den Waerd stak een Pintsroemer achter de knoopen van zyn kalaminke Borstrok, verbêterde nogmaals zyn teug, herhaalde voor de derdemaal zyn dronk, veegde zuyverlyk zyn lippen af met de knoop van zyn Servetmuts, en dee toen de navolgende Oratie. | |
Den Lof der Dronkenschap.Een Kastelyn, Heeren, belyd geen andere Sekte dan die van | |
[pagina 245]
| |
Epikuur, wiens dronken ondeelbaare Ziertjes in Order haspelden, en een oneyndiglyk schoone Weerelt vormden. Een Weerelt die hondert duyzent Vermaaken uytlêvert, doch geene zo aangenaam of zo duurzaam, dan die lootrecht nederdaalen van de zachte Betoovering des Wynstoks, een Plant die nog meer vermoogen heeft over de gemoederen en over de natuuren des Menschdoms, dan de gestaltverwisselende teugen van de genooteboomde Circe, of van de pekzwarte Medea. De Heeren grimlacghen, en oordeelen dat ik in die omstandighêden ben, waar toe ik myn Toehoorders poog over te haalen; maar het is abuys, Heeren, ik ben nuchter tot myn leedweezen; en ik bid en smeek uw allen nuchterlyk van dronken te willen worden. De Dronkenschap is een Lam, en de Nuchterheyt is een Tyger, ja wraakzuchtig genoeg om een geheel Gemeene Best 't onderste boven te gooïen. Den Beleedigden vergeet in zyn Dronkenschap de gevoelens van wraak, hy is niet gedachtig aan de slaagen zyns vyands, nog aan die van de Lukgodes; hy is zo ryk als Jan Law in het bloeien van de Messisippis dollebeyen, en spreekt hy te hooi en te gras al eens kwaad van de Regeering, hy is buyten staat om iets kwaads uyt te voeren. Het is de Wyn die den Ommegang vervrolykt, dien den Soldaat een hart onder den riem steekt, die de Staatkunde eens Hovelings loutert, en die den Geweetens zaaken kraamer, zeer rechtzinnig maakt in zyn eygen oogen. Indien wy te rug zien in de aloude Historien der eerste eeuwen, zal men bevinden dat het buytenspoorig Drinken een goedgekeurde gewoonte aller Natien is geweest, welke gewoonte zig nog hedendaags uytstrekt over de geheele Aarde. De Gewoonte aller Natien is de Wet aller Natien, en de wyze Athêners dwongen hun Gemeene Best zig te onderwerpen aan die gewoontens die drie jaaren stand hadden gegreepen, als of die waaren beslooten geweest op de alderplegtigste wyze. Nu heeft de Dronkenschap bezit genomen van de Weerelt, en is een werkdaadige Deugd geweest 't zedert drie duyzent jaaren en opwaards, volgens de eenstemmige verklaaring aller Geschigtschryvers. Ik zie dat de Heeren hun koleur beginnen te verschieten, en daar uyt besluyt ik dat deeze eer waarde Vergadering wel zal willen bekennen, neffens my, dat de Dronkenschap rechtvaardiglyk vermag den voor- | |
[pagina 246]
| |
rang te eysschen in de praktyk, boven alle andere Deugden. Wy hebben de gewoonte van ons dronken te drinken ontfangen van onze Vaderen, aan dewelke die zelve Deugd was overgelevert by hun Voorvaderen, en vermaart gemaakt by de overlêvering van zo veele eeuwen. Alles drinkt, zegt Anakreon, en ik voeg 'er by, alle de geciviliseerde Natien drinken. Spaanje, Vrankryk, en Italien, hebben haare Vastenavonden; den dronken Mahometaan heeft zyn dagen van overdaat voor zyn Biram; de Vlamingen en Brabanders hebben hun Kermissen, en de Barneveltjesvliegen hun Ochtend-vermaaken, van primo Louwmaand, tot ultimo Wintermaand, en ook niet langer. Die tyden, die uuren, die ogenblikken, zyn voorgeschikt tot drinken, en tot alle die buytenspoorigheden, die de dartele dampen des Wyngods verzellen. Die uuren glyden heenen in vermaaken, die volgen de vermoeide zinnen in, verzachten de ziel met een uyterste vreugde, en vleyen het gemoed met de beminnelyke gedachten van gelukzaligheyt; ja de Droefgeestigen beschouwen op die tyd geene andere voorwerpen als de zulke die de naare wolken hunner rampen verdryven, en hun gelykmaaken aan de halve Goden. De Bygeloovigen en de grilzieke Geestdryvers ontmoeten in die gelegendheyt geen Boldergeesten of geen rustelooze Spooken, en de heydensche Paapen bedriegen als dan het Volk of de onedele Gemeente niet langer met die ydele vertooningen, waar aan zy zelve niet gelooven. Is'er iemant die myn Stelling durft in twyfel trekken, die zal ik aanstonds een slot voor den mond gooyen met de navolgende Schilderyen. Let eens op dien nuchteren Handwerksman, hoe loom, hoe zwaarmoedig is dat Dier, te naauwernoot kan hy by zyn vernuft worden onderscheyden van de bewoonders der Woestenyen, de Dieren des velds, en de Vogelen des luchts: doch wanneer de Wyn de groove deeltjes van zyn Herssens doet gesten, en hem de behulpzaame hand toesteekt, dan betoont hy zig, dan gedraagt hy zig als een rêdelyk Schepsel; dan wort hy regeerkundig, dan betwist hy het recht des Keyzerryks, dan maakt hy vreede of oorlog, slaat den Spanjaart door zyn krygslist, dwingt den Generaal de las torres het beleg op te breeken voor Gibraltar, hy schimpt op | |
[pagina 247]
| |
de Ostendische Kompagnie, en hy lacght met de langzaamheyt der Mooren voor Ceuta, en met alle de ingebeelde voordeelen der Turken op den troon van Ispahan. Dezelve G**dheyt moedigt de jonge Studenten aan, en nootzaakt hun die Zeedigheyt af te schudden, die zo verderflyk is voor de goede Naam. Die Heeren vinden de Redenkonst, de Geneeskunde, de Wysbegeerte, de Rechtsgeleerdheyt, en de Taalen, in de Bouteille; zy doen zig promoveeren zonder de gebruykelyke Formalityten, en zonder de daar toe gestelde Onkosten; zy geeven zig stoutelyk uyt voor Doktooren, en verhandelen de naauwkeurigste punten der Wetenschappen, met de onbegrypelyste Verzêkering; den eene werpt zig op tot een Kerkprelaat, en een tweede maakt zig zelven een Advokaat fiskaal; een derde wil met duy**s gewelt den Wondarts zyn van den Koning van Polen; en een vierde kruypt in de Finantie, en hy manieert by vervroeging de inkomsten van de Bisschoppen in partibus. Doch de Jeugd alleen doet zyn voordeel niet by de Druyf; den Ouderdom, die zo stram is door de jaaren en door de quaalen, wort vrolyk en sterk, by het drinken van schuymende Bokaalen, en hy bevint dat zyn Natuur en zyn Geneygdheden zyn verandert, en dat zyn Licghaams kracht is vernieuwt. Die oude Tovenaars danssen als dan de luyheyt der jaaren weg, vryen als of zy een stilstant van vyftig a sestig zomermaanden hadden gemaakt met de Dood, en alhoewel zy zo gryszyn als engelsche Wintervossen, echter belyden zy te groenen als halfrype Kauwoerden. Doch het geen de Onvertzaagdheyt zou doen kruypen in haar schulp, hun humeur is ook herstalt, hun geliefde Gierigheyt is verdweenen, en hun ziel is zo vry geworden als den inborst van dien God die hun bezit. Overweeg, ghy Heeren die vyanden zyt van de vroome Dronkaards, overweeg, zeg ik, ernstiglyk den loop allen ondermaansche zaaken; overweeg of het den Dronkaart niet is die zig kan beroemen over zyn Vryheyt, boven alle andere Stervelingen, en die zo onwederspreekelyk alles kan uytvoeren als een den Keyzer van Mequinez. Indien zo een Man, (ik zie op een Dronkaart) zyn Vriend, of zyn Gebuur belêdigt, men geeft de | |
[pagina 248]
| |
schuld aan de Wyn, en men ontschuldigt den Man; de bedachtzaame Weerelt zegt, Den Man was niet by zyn zinnen; hy ontspringt de opgeleyde Straffe en het byzonder misnoegen, en dat Vocht dat hem gelukzalig maakt by zig zelve, verzekert en beschermt insgelyks zyn Persoon. Indien een Dronkaart een manslag begaat, wort hy gestraft nuchter zynde, zo dat hy meer dan eene reden heeft om de Nuchterheyt te vermyden, en om de Dronkenschap aan te kleeven: indien dit een Wonderspreuk schynt te zyn, dan verzoek ik, Heeren, dat iemant van het gezelschap zulks gelieve te beproeven, en het geene ik schetsgewyze heb bygebrogt, wyd en breet werkstellig te maaken. Aldaar zweeg den Kastelyn, min uyt gebrek van stoffe, als uyt dorst; en dewyl de Avontuuren, die het Vermaak en de Wysheyt nog moeten ondergaan, al te lang van adem zyn om op een blad te konnen gegraveert worden, neemt den Echo des Weerelds mee zyn afscheyt, om toekomende week wiskonstiglyk aan te toonen; dat gelyk als een bedurven Koopman veelstyds in een Makelaar, een vervallen Edelman dikmaals in een Boereschout, en een ontredderde Vloernymf meestentyds in een Faktoores van doodzonde eyndigt, de jeugdige Vermaaken zo nu als dan mee wel eens uytloopen in een bejaarde Wysheyt. |
|