Den echo des weerelds. Deel 2
(1727)–Jacob Campo Weyerman– AuteursrechtvrijHet eedgespan der apotheekers, kluchtspel.
| ||||||
[pagina 82]
| ||||||
Het eerste Bedryf.
Usquebaug,
lacghende.
HA, Ha, Hi, ik moet lacghen als een Zot, het Licghaam van een Mensch te vergelyken by een Huys. Ha, Ha, Hi, ik moet lacghen, of ik moet barsten.
Welgeest.
Doet eerst het Eerste en dan het Laatste Moerastreeder van Tipperary! ik zeg als nog dat den Mensch het Zinnebeelt eens Huys, en dat een Huys het Beeldspraakelyk rêken des Menschs is, en dat zal ik aldus goed maaken. Het Licghaam van den Mensch is in alle de Hoofddeelen gelyk aan een Huys, de groove Beenders zyn de Balken, de mindere Gebeentens zyn de Sparren, en de Ribben zyn de Latten, bepleystert met Vleesch en Bloed en met Zenuwen. Den Mond des Menschs is de Deur, zyn Keel is de Ingang of Doorgang, en zyn Hart is de Studeerkamer, in welk Vertrek veelstyds vreemde Vindingen, en min Deugden als Gebreeken bestudeert worden. Het Middelschot is de Scheidsmuur tusschen de Apartemeten en het groot Salet, en zyn Maag is de Keuken, waar in de Spys zomtyds zo slegt gebraaden en gezooden wort, by Gebrek van Warmte, als het Dagelyks Traktement van een Maltheser Gaarkeuken. De Milt is een Vat, door de Natuur gedestineert om het Schuym dat op den Vleesch-of Vischketel dryft af te scheppen, de Gal kruyd de Saus des Bloeds, en de Long is den Blaasbalk die het. Vunr in ieder Vertrek aanblaast, zynde zyn Neus de Schoorsteen langs dewelke dien Rook uytstuyst, die den Blaasbalk komt op te geeven. Vorders is zyn Ingewand, en Iets anders dat niet noemens waard is, de Geutsteen waar langs de Keuken gezuyvert wort; en zyn Oogen zyn de Engelsche Schuyfraamen om het Licht te scheppen, en om de komende en gaande Voorwerpen in en uyt te laaten. Na maate nu dat de Balken sterk of zwak zyn, en dat het Timmerhout groot of kleyn is, zal dat Gebouw lang duuren, of in 't kort overhoop tuymelen; alhoewel dat de Heerlykste Gebouwen van dat Soort dikmaals om ver gerammeyt worden door gewel- | ||||||
[pagina 83]
| ||||||
dige Oomaken; en onder die geweldige Oorzaaken zouden wy inzonderheyt in het front konnen plaatsen, de Onkunde der Geneeskunde, en het Misbruyk der Geneesmiddelen.
Usquebaug.
Praat van geen Misbruyk, Konfrater van de Mortier, want dat een ander komt te schaaden, zal ons, en al die van ons Beroep zyn, altoos baaten; de algemeene Elende is onze algemeenen Oogst.
Welgeest.
Ja Oogst, had ik gedacht! Wel eer de Klaverryke Beemd der Apotheekerey doet zig thans zo vruchtbaar op als de Woesteney van het verzengt Arabie, wanneer de Zon in het Teken des Leeuws stapt. Ik zeg nog, en ik zal 'er de twee voorste Vingers van myn Rechterhand voor opsteeken, dat ik nooit zulke onvergeeflyke gezonde Saisoenen heb beleeft, 't zedert dat ik myn Leerjaaren uytstampte by den befaamden Apotheeker Sublimaat, wiens Medikamenten zo doordringent waaren, dat de Menschen die zyn Winkel passeerden, gaande en staande purgeerden en vomeerden.
Usquebaug.
Tut Tut, Konstgenoot van de Vysel, myn Patroon te Tipperary was daar by nog een Fenix uyt het Doode Meer, want gelyk als de Vogels die dat Jodenlyms Meer overtrekken in de vlugt stikken, zo raakten al de Patienten om een Luchtje die maar eens hun Neuzen staaken over myn Meesters Toonbank. Ga naar voetnoot* Kom in, kom in, Sinjeur Cantharides, het is altoos gepermetteert als 'er twee Apotheekers over de Dood praaten, dat 'er dan vry en vrank een derde Kruydarts mag bykomen.
Cantharides.
Ik heb geen tyd, Heeren Konfraters, ik moet post a post de Operatie van een Exteroogs Extirpatie gaan doen op Mevrouw Ligtdomdeyne; en gelyk als je weet een Apotheeker is zo heet na Winst, als een arm Beeldsnyder heet is na een Rouwwapen. | ||||||
[pagina 84]
| ||||||
Usquebaug.
Wat Profyt steekt 'er doch in de Manuale Operatie van een Exteroog?
Cantharides.
Wat Profyt, Konfreer, meer Profyt als in het Afzetten van Armen of Beenen; en dat zulje maklyk uyt een Exempel konnen begrypen. Onlangs wiert den Domdeken van Sint Baafs Kapittel op den grooten Teen van zyn linker poot getrapt door een zwaarmoedige Sleeper, en daar op verbeelde hy zig eenige Pyn te gevoelen. Ik wiert op ontbooden, ik dee hem gelooven dat hy een weynig koortsig was, en ik liet hem een Dozyn Oneen Bloed aftappen by den Medevriend Lancet, waar op ik hem een Corrosief appliceerde op den gedisobligeerden Teen, welk Corrosief de Exteroog zou doen verdwynen, volgens myn belofte, doch welk Corrosief een dubbelde Werking dee, en 'er gelukkiglyk een Gat in beet tot op het Been toe. Daar op trok ik hem blaaren, ik distilleerde eenige koortsbreekende Vochten, ook kookten ik Decoctums, en ik maakte Kataplasmas, en binnen de dertien Weeken, en drie dagen was den Domdêken weer zo rad ter been als een Achilles der Aanspreekers. Wat denk je dat ik eyschte voor die Geneezing?
Welgeest.
Twintig Dukatons met twee koppen.
Cantharides.
Dan was ik een Dief van myn Familie geweest. Ik stelde een Rekening op van Vier hondert twee en dertig Gulden, sestien Stuyvers, en zeven Penningen, en ik liet my te vree stellen met vier hondert Flooren, benevens een Palatyn voor myn Beminde; en daar mee waaren alle de Wonden gezalst, en ik was en bleef den Lyfarts des Domdekenschaps. Lang leeve de Artsenykunde! Den Echo,
inkomende op het onvoorzienst:
En sterve de baatzuchtige Brood winning der Pharmacie! Wie Duy**l zou zo een Schelmstuk uyt de eerste hand konnen verzinnen als een Italiaans Apotheeker? Die Kaerel beklauterde de Tirolsche Gebergtens in een harde Winter, gekleet in een Rok van Floers, en op een Voorraat van een Dozyn Sardynen, een | ||||||
[pagina 85]
| ||||||
Saucys de Boulogne, en een stuk Brood, dut in den Oven van zyn Zak verhart was tot een Scheeps beschuyt; hy lande aan het Y, en aldaar wierp hy zig tot een Geneesheer der Schoorsteenen, die hy langs de konstige Handgreep van een Krabber, en door een Strikade van abstergeerende Beezems, van hun overtollige Gal verloste; kort daar aan omarmde hy de wandelende Koopmanschap der Tuberoosenbollen, en Savonetten; en binnen het jaar zette hy een Apotheekers Winkel op die hem Vyf hondert Guldens koste, en daar hy thans Vyf duyzent Guldens jaarlykx by komt over te leggen; wie van de Heeren kan die Som op maaken?
LANCET,
komt instuyven, en, gilt.
Die kan ik, en die kan de minste Leerjongen van ons Gild opmaaken, Echo des Weerelds; maar dat zyn uw Zaaken niet, Weerstuyt aller 't Zamenspraaken. Hoor, Napraater, De Winsten der Hovelingen, der Leydekkers, en der Apotheekers, kan geen Sterveling naklimmen. Voor eerst neemt een eerlyk Apotheeker voor een Purgatie Achtien stuyvers. Den ECHO.
En die kost uw al hadze den eene Dief van den anderen gestoolen, Ses stuyvers.
LANCET.
Dat verhoede Cosmus en Damianus! hoe zou ik dan myn Gezin in Eer en in Deugd konnen voeden, of myn Kinders konnen groot brengen, in ons, of in een meerder fatsoen? die kost my tusschen uw en my....
USQUEBAUG,
met een barsse stem.
Zwyg, Lancet, men vermag de Leeken geen Toegang te geeven tot de gewyde Geheymenissen. Den ECHO.
Gewyde Geheymenissen! zegje zo, Kanarievogels des Doods en des Bedrogs! Kontramineurs van het Licghaam en van de Beurs! en voorboodende Vyzelluyers van de Kosters Doodklok!
LANCET.
Dat zyn beduydende Termen, Echo des Weerelds, op wier Fondament gemaklyk een Proces van Injurie kan gesticht worden. Is 'er Niemant onder de Heeren Apotheekers die een | ||||||
[pagina 86]
| ||||||
Advokaat behebt met de Maselen van Qualiteyt in den Mortier heeft, die wy konnen gebruyken tegens den Echo des Weerelds?
CANTHARIDES.
Ja ik praktiseer over een Deybout van de Godes der Gerechtigheyt die niet al te klaar is van Sessen; maar die vrees ik zal een Deklaratie opstellen van hier tot aan de Kaap der Oneyndigheyt, en daar zouden wy dan geen Zoethout by spinnen.
USQUEBAUG.
Je praat zo gek als een Projekteur van de Woerdensche Hennep-fabryk; een Apotheeker is altoos bevoorrecht om een Advokaat de loef af te stecken op het Artykel van een gemoedelooze Rekening.
WELGEEST.
Ook valt het vry zo maklyk een Man voor Iet leelyks uyt te schelden, als het hem te bewyzen in Rechten. Maar laaten wy die Zaak op zyn Poolsch behandelen, en het liever daar by laaten berusten. Maar steekt 'er ook eenige voelbaare Winst in het onder de hand debiteeren van Blanketsel, Sinjoor Cantharides?
CANTHARIDES.
In Blanketsel, in Blanketsel? Heer zevende Welgeest, ja wel schuylt 'er Winst in het overschilderen van Naturas Portret. Een Apotheeker die niet tusschen het Blanketsel en de Geneesmiddelen hangt, gelyk als Mahomets Kist tusschen twee Zeylsteenen, is onwaardig dat hy een Neusdoek met witte Klamey opraapt. De Tronieschilderkonst geeft meer als den Lapis Besoar, en dat kan ik met de navolgende authentyke Stukken bewyzen. Myn Heer Geldervoor trouwde een jonge Juffer die alommers zo ras was als den Dageraat, ook vergeleek hem de Maas by den Argonout Jason die het gulde Vlies conquesteerde. Die Dame nam ik eens op een zomersche Morgenstond onder handen, en ik herschilderde die zo konstiglyk, 'l'Odeur à part, dat de meeste Menschen haar thans groeten voor een gebleykte Spanjolette. Een zeker Schout by Dag had een Dame getrouwt om den broode, die 'er zo aanvallig uytzag, dat hy altyds voor dat de Zon wakker wiert uyt den Bed en uyt het Huys stoof, dewyl | ||||||
[pagina 87]
| ||||||
zyn Oogen te waardig waaren om haar Contrabevalligheden te beschouwen. Op een tyd dat ik een vrolyke had, zey ik eens in zyn tegenwoordigheyt, dat iets heerlyks stak in het zien van Vier Zaaken, Een Krygsman in het Harnas, een Abt in zyn Feestgewaad, een Dief aan het Dwarshout, en een schoone Dame op haar Rustbed. Den goede Schout kreeg een Kleur als een Korterfytsel van Jan Biset, graauw en rood, en sprak met een diepe Zucht, Helaes! myn Bedpan ziet 'er uyt als een aarde Doofpot zonder Vernis, is 'er kans om die te verglanssen? Ik beloofde hem van Ja, en op die enkele Belofte vloog 'er aanstonds een oude Snuyfdoos uyt zyn Tas in myn Rechterhand; en toen lêverde ik hem binnen de vier en twintig Uuren een Dame als een Venus van Pellegrino, Krytwit en Karmynrood, en daar op verzelde hy de gulde Tabatiere met een Repetitie Orlogie van het eyge Metaal. Wat zegje, Welgeest van Sinte Brigitte, steekt Schaade of baat in het repareeren van de gekraakte Natuur? Den ECHO.
Staat het my vry om den geduchten Heer Cantharides te vraagen Vraagsgewyze, Wat Voorschrift dat hy gebruykt om die gestâdige Welvaarendheyt te bewaaren in de Leest en in den Geest?
CANTHARIDES.
Dat zal ik uw die een Virtuoso, en onze Professie toegedaan zyt, openbaaren, Gratis, zynde de eerste Aelmoes in myn Leeven. In de Lente als het Bloed begint te gisten en te vloeien als of het dol en uytzinnig is, gebruyk ik om den anderen dag, dat is beurt om beurt, een Kom Barnetelsop, en een Garstepapje, om de Zoutachtige Deelen des Bloeds te verzagten. Maar voor al bezweer ik de Korenten uyt myn Huys, dewyl die de Gal aanzetten, volgens Fernelius, en de Luyker is een Pest voor het Middelrift, en voor het Pynappels Kliertje. Dan verkoel ik driemaal 's weeks myn Ingewanden met een heylzaam posterieur Bouillon, na dat ik my een paar Stonden van te vooren Achtien Oncen Bloed heb doen afneemen. Doch ik wacht me, als een Dief voor de Schout, voor Beuf a la Mode, voor zoute Visch, voor Peper en voor Specereyen, en boven al, voor het leezen van Latynsche Autheuren, die doorgaans nieuwe Wederspan- | ||||||
[pagina 88]
| ||||||
nigheden doen opborrelen in de Zappen. En wilje hebben dat ik je een Geheym van Aangelegendheyt in de hand duuw, gebruyk dan des Morgens vroeg, zonder dat het Iemant hoort of ziet, geklarifiseerde Huy en een klau wtje gekonfyte Gember, en je zult een halve Eeuw langer het Spel des Leevens uytharden als je Erfgenaamen.
WELGEEST.
Alhoewel dat Sluytredens en Böhmistische Argumenten, geen Schulden betaalen, nog geen Paerden of t'huyshoudsters de kost konnen geeven, echter zal ik de eer hebben om den Diascordium der Geestdryvers en Beevers mede te deelen aan de rumoerende Zoonen der stamppampende Vyzelluyers. | ||||||
Opschrift van het Diascordium der Geestdryvers.Neemt van het Kruyd Schynheyligheyt en van de Wortel Heerszucht, van beyds een Handvol; van den Geest van Glorie twee Greyn; van de Zaaden van Verdeeldheyt, Oneenigheyt, en Oproer, van elks een Once; van de Bladers Verstoktheyt, Halsterrigheyt, en Gierigheyt, van ieder een vierendeel Ponds. Verplettert de Kruyden, splyt de Wortels, breek het Zaad, pluk de Bladers, en stamp die onder malkanderen in den Mortier der ydele Glorie, met den Stamper der Tegenzeggelykheyt; doet 'er by een Pint Water van Tweedragt; zet dat te trekken over het Vuur van geveynsden Yver, daar by doende vier Oncen Siroop van Waanwysheyt. Eynde. Op heden word by H. BOSCH, uytgegeven de t'Samenspraken tusschen Pieter Paulus Rubbens, Anthony van Dyk, en Godefrooi Kneller, drie beruchte Schilders; als mede de Drie Hamburgers, Klugtspel; alle de Gedigten van Jan Vos; alle de Gedigten van Jeremias de Dekker, in 4. Bidloo Verwoesting des Joodschen Volks, 2 deelen, en zyn noch eenige van het eerste deel te bekomen. Het Britannische Ryk in Amerika, zynde eene Beschryving van de Ontdekking, Bevolking, Inwoonders, het Klimaat, den Koophandel, en tegenwoordigen Staat van alle de Britannische Colonien, in dat gedeelte der Wereldt; vervatteude Terreneuf, Nieuw-Schotland, Nieu-Engeland, Nieu-Jork, Nieu-Jerse, Pensylvanie, Mariland, Virginie, Carolina, en Hudsons-baai, met eenige nieuwe Kaarten van de voornaamste Kusten en Eilanden, uyt het Engelsch; als mede een omstandig Berecht, aangaande de Koffy en Koffy-plantery, uyt het Frans vertaald, twee deelen, in 4. |