Den echo des weerelds. Deel 2
(1727)–Jacob Campo Weyerman– AuteursrechtvrijHet karakter van een jaloers man.Een jaloers Man staroogt, grynst, flikkert met zyn Oogen, dreygt, heeft een akelig Opslag, en een gebrooken Gang met verhinderde, schielyke, heele en halve Schreeden. Hy zucht en schreyd veelstyds als een Hoer in de Passie-week; hy hokt en snikt uyt Toorn als een dronke Poes die zig inbeelt verongelykt te zyn; en hy zweert en lastert als een Yr die een Wig poogt over te haalen tot een Vloekverwandschap. Hy dreygt, stampvoet, en twist als een Mestiesche Juffer die haar weerlooze Slaaven mishandelt; hy verongelykt zyn blonde Paruyk, ofschoon die zyn ingebeelden Drietant verbergt; en hy schupt en trapt de onschuldige Katten en Honden, die ommers nog part nog deel hebben aan de Zwakheden van Madame. Op een andere tyd keerd hy het Blaadje om, en hy vleyd Mevrouw als een Galant; hy spreekt zo een zoete Taal als of hy in de Wieg was gespeent met varsche Honigraaten; hy verzoekt om Vergiffenis met een Karthuyzers Demoedigheyt; hy kust en Trekkebekt als een Doffer in de Hooimaand; en hy omhelst Madame van de Strik af van haar Coiffuur tot aan de Festoenen toe van haar Muyltjes, als of hy met zyn Armen de Snyders-maat van haar uyterlyke Bekoorlykheden wou neemen. Hy vervloekt zyn Haastigheyt en zyn al te schielyke Voorbaarigheyt; hy belooft, betuygt, en zweert, zulks in alle Eeuwigheyt niet meer te zullen denken, ik laat staan te doen; en die duurzaame Beloften dreygt hy te zullen onderteykenen met zyn dierbaarste Leevenssappen. Op dat Ogenblik wort 'er aangeschelt, en een Knegt, na alvoorens driemaal met zyn kneukels tegens de Deur van de Conferentiesaal geklopt te hebben, rapporteert met een verblufte Uytspraak, Dat de Heeren Spanbaers en Goedemaat doen vraagen, of zy de Eer konnen hebben van Mevrouw te komen opwachten, om haar te escorteeren na de Tent van den Harlequyn La Lauze, die het | |
[pagina 45]
| |
Italiaans Blyspel van de Onnutte Voorzorg zal speelen, en.... den Jaloersche Huysduy**l is al te kort van stoffe om te luysteren na het Eynde van dat Relaes, die stuyft op en grynst aanstonds uyt, Zeg tegens den Laquey dat Mevrouw geincommodeert, en in geen staat is om haar te exponeeren aan de Avondlucht, en dat ik de Heeren bedank voor de Eer die zy my aanbieden. O Bloed van een Wyngaardslak hoe zyn de hekken verhangen na die doodelyke Boodschap! hy valt aan 't loeïen als een Bul, aan 't blaffen als een Dog, en aan 't knorren als een wild Zwyn, en hy begint in 't hondert te slaan als een malle Jan onder zyn Hoenders, en al dat dollemans Getier spruyt uyt een op nieuws opgevatte Waan, Dat die Boodschap een bestooken Werk was tusschen die twee Heeren en zyn schoone Valkenoog, om dien Avond het Blyspel van de Onutte Voorzorg te vertoonen tusschen twee Akteurs en eene Tonneelspeeldster. Ga naar voetnoot* Daar stuyft de Theetafel, ginds rollen de Stoelen, herwaards hardebolt een Engelsche Fles tegens een Frans Spiegelglas, derwaards krygt de Kamenier een gons dat zy achter over buyteld in een onzeedige Gestalte, en Madame wort by die gitte Tuyten gevat, die hy wel eer vergeleek by de Bloemfestoenen waar mede Armida haaren wispeltuurigen Reynout kluysterde, en na dat hy die Bekoorlyke heeft mishandelt op zyn Poolsch, geeft hy zig met Ziel en Licghaam over aan de Helbaardiers van de Hel, indien hy zig niet gerechtelyk zal doen separeeren van Bed en Tafel, na haar alvoorens het Overspel zo klaar te hebben geprobeert, als in een Brandglas; en die Buyen komen hem zo dikmaals over in een Week, als hy Saisoenen beleeft in een geheel Jaar. Zo een raazent Schepsel heb ik nog onlangs als een Spook zien waaren op den Dam, zegt den Echo, een Man, die gelyk als een visschende Reyger alle hoeken en kreeken doorkykt, om een slibberigen Aal op te snappen, desgelykx alle zyn Vrienden en Bekenden begluurt, om onder dat Tal den Paling des Overspels te ontdekken. Geen Dienstmeyd komt 'er over zyn Dorpel, of hy gelooft dat zy een Galant in Meysjes Kleeders, of ten min- | |
[pagina 46]
| |
sten een contrabande Brieven besteldster is. Hy hoort geen Wind ruysschen in de Schoorsteen, of hy beeld zig in dat een Amstel Sint Niklaes aan zyn Vrouwtje een Deventer koek komt brengen in haar Muyltje; Ieder Galant heeft na zyn Religie een Meestersleutel in zyn Tas; een Kat klautert in een open Venster, Daar is den Boef! (schreeuwt hy) daar hebje de Guyt! (gilt hy uyt) doch ik zal wel zorg draagen, dat hy zyn Vingers niet zal blaauwen aan je Voorschoot; neen, Sluyppoes, ik zal je bewaaken gelyk als den Helbond de Hel bewaakt, ook ben je ruym zo begeerig als die Monopolie der Boozen, en al ommers zo onverzaad als 't Graf. Alhoewel dat die Dame ter plaatse woont, in dewelke zelfs geen Lais een Konstje zou konnen doen, echter suspekteert hy haar Kuysheyt zo slim als of zy logeerde by Madame Therese, of dat zy in een Sleedje op een Theetje was genood in de Moordmolen der Eerbaarheyt, het krakkeelent Vreedenburg van Grootje des Verderfs. Hy scheld haar voor alles wat leelyk is, zy is een Sluyphex, een Krolpoes, een algemeene Pomadedoos waar in wie lust zyn Vingers doopt, een Bosje Zwavelstokken dat voor en achter Vlam vat, een gespanne Bus die los brand als men 'er 't minst om denkt, en een algemeen Hospitaal voor alle gewonde Venusjankers. Ondertusschen is hy zelfs een Heylig gelyk als den Trojaansche Paris, en hy ontgald al ommers zo gaarn een Dienstmeyds Botje, als zyn Bemindes Voorentje, en daar van zal ik myn Leezers beschenken met een Voorbeelt. Op de voorgaande Kermis had hy zig geassocieert met nog een Kabouter van zyn Kleur, een Knaap die min verbittert was op een jonge Kat, als een Inquisiteur is op een ryke Jood. Die twee Liefhebbers van Sinte Venus Draybord hadden een paar Kruysmedailles opgedaan, die zy escorteerden na de Prinssengragt by een Maltheezer Hospitalier, die meer Vloerduyvenlogeert als Beevaardgangers, toen hy zyn Vrouw vergezelschapt met haar Neef gaande om haar kranke Mama te bezoeken, zag aankomen. Fluks schoot hy op haar los als een Tyger op een weerloos Lam, greep haar by Mouw, en vroeg haar; Waar [...] zo laat na toe flodderde met die fyne Neef? Of zy niet beschroomt | |
[pagina 47]
| |
was van een Scheur in haar Chitse Rok te haaken aan het Degengevest van een Kermisgast? en of zy nooit niet had geleezen in Tuynmans Schatboek der Spreekwoorden? Dat Katers en Mannen moogen uytspannen, maar dat Katten en Wyven moeten t'huys blyven. De onschuldige Vrouw beplyte het Voorrecht van een van de zeven Werken der Barmhartigheyt, het Bezoek der Kranken, doch dat Pleydooi vond geen Ingang by den vooringenomen Rechter, hy verjoeg den Neef met een Slag van zyn Blikken, dwong de ontstelde Schoonheyt naar huys te keeren, en hy vroeg haar onder het Krokodils Muziek eens ingebeelde Koekoekdoms; Waar in dat hy haar doch had beledigt, dat zy haar Liefde van hem afgetrokken, en die had geplaatst op haar Neef, die geen andere Verdiensten bezat, als dat hy een goud Repetitie Orlogie droeg, en een Zilverlakensche Vest? doch dat hy wel zag, dat een vagabondeerende Huysmos altyds graager was na haar Buurmans Hennepzaad, als na haar eygen, en zo voorts. Wat zegje, gepersecuteerde Dames, van zulk Soort van Heyligen? Een zekere Mof om en by het Y maakte zyn tweede Fortuyn door een goed Huuwelyk, gelyk als hy zyn eerste Geluk had ontkurkt door een onbeschaamde Pluymstrykerey, en hy trouwde een Visschers Kind, wiens Vader hem geen Brief bestelders plaats zou hebben toevertrouwt op zyn eerste Overkomst. Op zyn eerste Overkomst, Echo des Weerelds, waar uyt spruyt die Omschryving? zal ons misschien een verrykte Mof of een ontdooyde Moffinne vraagen, en ik zal daar op openhartiglyk repliceeren, Dewyl een Hy- en een Zy-Mof van den eygen Aardt onzer Voorouders zyn, en ten naasten by op hun Overkomst een Vygenblad hebben om hun Naaktheyt te bedekken, zo dat het goed Vertrouwen, de Bank van Leening, of de Joden Breeraat, niet veel Gouds ten besten heeft voor Umke, die dan met trappen uyt een Slaafsche in een vrywillige Dienstbaarheyt, met Graaden uyt een paar houte Holsters in een paar spaansleere Trappers, doch eensklaps uyt een demoedige Nederigheyt in een Oceaan van Glorie springt; en die hem dan durft staan, is een stout Man, zegt den Echo des Weerelds. Die Mof was zo jaloers dat hy zyn Huysvrouw verbood van | |
[pagina 48]
| |
nooit geen schoon Hembd aan te trekken voor een Spiegel, bevreest dat het Glas den Indruk van haar Bekoorlykheden mogt behouden, en die naderhant mededeelen aan de Oogen dier geener, die lust mogten krygen na haar Bevalligheden in Puris naturalibus. Een aardig Kaerel zyn Gebuur rook die Jaloesy, vleyde zig in de goede Gratie des Mofs, en ter zelver tyd in de Diepte van Madames Confidentie, dewyl hy haar langs een lieflyke Spraakbuys de Krygslist, waar mee hy den bevreesden Koekoek had verschalkt, wist in te luysteren. Die Krygslist bestont in den Mof een Plan van het Gedrag der Manufakturiers Bedgezellinnen te geeven, uyt welk Plan hy wiskonstiglyk bewees; Dat de meeste Mannen de Weevers waaren van hun eygen Ongelukken, en dat het zo zin Konst diende te zyn voor een Man, om zyn Voorhooft scheutvry te maaken voor de Pistoolkogels van Kaprikornus, als om den Steen der Wyzen op te delven. Zyn geboezemde Bedgezellin vroeg den Mof eens, Waarom dat hy zo bezorgt niet was om oprecht te zyn in zyn Handel en Wandel, als hy bezorgt scheen te zyn voor het Koekoekschap? en hy andwoorde; Dewyl de Oprechtheyt de eerste Koopmanschap is waar van een jong Winkelier zig ontdoet. En dan verzeker ik uw, Hartje lief, (herhaalde zy) dat den naatsten trap om een Koekoek te worden, bestaat in voor dat Huuwelykx lot te vreezen. Volg myn Raad, Kameraat, (vervolgde zy al lacghende) en leef met my als met je Barbier, ghy betrouwt hem uw Leeven om het scheeren van uw Baerd, laat my de Bewaaring van myn Eer, het eene en het andere is een haairige Circonstantie. Eynde. By Hendrik Bosch, tot Amsterdam, werd gedrukt, en zal Primo January uytkomen, de Reyzende Chenees, op bevel en kosten van zyn en Keyzer, gevende dezelve kennis van den Staat en geschiedenissen der Wereld, dog wel byzonderiyk van Europa, beschryvende desselfs Steden, Gewoontens, Wetten, Zeeden, Regeeringsvorm, en beneffens zommige aanmerkelyke berigten van het Chinese Ryk, en desselfs Heerlykheid; den Turkschen Alkoran, en in 't Hoogduyts beschreven, door de Autheur der Zamenspraken uyt het Ryk der Dooden: en in Hollands vertaalt; waar mede Maandelyks zal gecontinueert worden, en zullen ook te bekomen zyn by de meeste Boekverkopers in de Hollandse Steden, voor 6 Stuyvers het stuk, met een Tytel-Plaat, zoo als het in Hoogduyts is alle Maanden. |
|