Den echo des weerelds. Deel 2
(1727)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina III]
| |
Aan de borger overhêden
| |
[pagina IV]
| |
een gestreng Geloofsonderzoek niet behoeven te ondergaan, onder uwe altoos openstaande Achtbaarhedens handen. En ten tweede, zullen onderscheyde uwer Achtbaarhêden die byzondere Gevallen, in myne Jaarboeken aangehaalt, als onbetwistelyke Waarhêden konnen verdêdigen, onder deeze mids, indien zich iemant gelieve aan te bieden, om die gratis voor te leezen aan Uwe onbegrypelyke Achtbaarhêden, die, gelyk wy reeds hebben aangeraakt, Nooit leezen, en zelden denken. Onder die voornaamste Byzonderhêden tellen wy het wonderlyk geval, gedoopt de Vrouwelyke Krygslist, zynde een ongeblanket Vertoog over een oud, loos, boos en geldeloos Wyf, dat de Raadhuys Gyzeling ontsnapte in een Wintersleedje, geduurende een felle vorst, en daarom by ons, die schilderachtige denkbeelden bezitten, getytelt het Winterstukje van Borago. Noch vervatten myne Jaarboeken het wonderlyk Leevensbedryf van Jonker Krullip, die wel een Madame Bouch** in kompagnie kamerde, met den onvertzaagden manhaften Rechter met den zwaarde, by het Gemeen genaamt den Scherprechter; welke Jonker Krullip naderhant een groot houte Paard beklom, en Roomtaartjes at, tot een bewys; Dat de opgeschoote Jongens vroeg ofte laat na de Lepelkost rekhalzen, en voor ofte na moeten mallen. Ook geloof ik, met zeer veel schyn van waarheyt, dat ik myn gedachten heb laaten gaan over den Griffioenist Maagwater, die zo moedig zynde op zyn Eselsspeer, als den dollen Roelant trots was op zyn zwaard | |
[pagina V]
| |
Durendal, echter ten lange laatsten in het hartje van een Dommekrachts loop struykelde over een leelyk Mandje vol Timmermans krullen, en een zeker Katje op zyn Bed tilde, dat meenig eerlyk Man niet zou willen zien zitten in zyne Dakvensters. Daar by heb ik meer dan eens gedacht aan een podagreuzen Wondarts, die in den beginne de Stads Kosterin uyt haare Dochter, en naderhant een Grieks Generaal uyt zyn tegenmodisch zilver Servies vryde. Die Kaerel kon zyn duym zo vlak achterover leggen, als Madame sans Conseil eertyds achterover buytelde voor de Strykstok eens langgeschenkelde Dansmeesters; en daar by wist hy dien Krygsoversten Misbedryven aan te brengen, die nooit waaren gedacht, en Woorden over te brieven, die nimmer waaren gesprooken. Ook heb ik in myne Jaarschriften gedachtig geweest aan den Geneesheer Noormontaan, een Praktizyn die het onderscheyt noch niet eens weet tusschen een Klissen wortel en tusschen Wilde porcelyn, en die echter alommers zo veele Lyders slacht, als zyne Medegeneesheeren. Doch thans betuyg ik daar over myn leedweezen, dewyl die waggelende Gans genoegzaam al zyn Gedult heeft verspilt, eerst op een boosaardig Wyf, en naderhant op het verhaast sterflot van alle zyne Patienten, die, zo lang niet willende wachten na de geneezing van die groote Geneesvrouw de Natuur, hun Dood onderschepten door het inneemen van zyne Ordonnantien. Daarenboven staat my, doch niet al te duydelyk, voor, dat ik den Stadsvryer Snel in 't zand heb bereykt | |
[pagina VI]
| |
met de punt van myn Orakelpen, en dat dewyl hy alzo ervaaren is in de kennis van de stilstaande beekjes, en in de wetenschap der gevaarlyke Moergronden, als den grooten Pomponius Mela ervaaren was in zyn uytgestrekte Weereldkunde. Het is wel waar dat hy Vorsten kan vleyen, en boersse Meysjes kan vreyen; Doch bestaat daar in de Regeerkunde? vraagt Democritus Abderites. En zo het ongemerkt is geschiet, dat ik eenmaal zey; Dat Madame Meugveel liever een jongen Kapellaan zag met een dubbelde kin, als een oud Officier met een halven arm, dan verzoek ik dat het mag ongemerkt doorgaan. Maar boven al is myn demoedig Request, achtbaare Byldraagers myner Landgenooten, van het Karakter te willen verdêdigen ten mynen voordeele, dat ik zo natuurlyk heb gekonterfyt na den Advokaat Cycnus, alzo berucht door zyn lekkere Tong, als door een volstrekte Wanbetaaling. Ik geloof dat ik ergens heb gezegt, ten minsten dat ik voorneemens was van te zeggen; Dat die gryze Wintervosch leefde by het verderf zyner Tydgenooten, gelyk als Jan Bart leefde by den ondergang zyner Landgenooten; en dat hy altoos gewoon was ter plaatze daar hy kwam eenig ongeluk te veroorzaaken, gelyk als de Ketellappers befaamt zyn van doorgaans regen en onweer met zich te brengen. Ik voeg 'er by tot een toemaatje; Dat hy een verderflyk Ondier is, opgevoed in de verdurvendheyt der Wetten, gekoestert in Oneenigheyt en in Twist, en dat hy nooit zyn mond heeft geopent, 't zedert zyn indiskreete Manbaarheyt tot aan zyn vaalen | |
[pagina VII]
| |
Ouderdom, dan om den Text een verkeerde draai te geeven, of om zyner Gebuuren spys en drank te verslinden. Het heugtme dat 'er eenmaal een Grieksche Schoolmeester by hem kwam adviseeren, op een tyd dat ik by hem eenige Konststukjes in een Zykamer beschouwde, welke Schooltieran zo dra zyne belangens niet had geuyt, of den looze Cycnus knikte met het hooft, stak de pen onder de muts, en gilde als een Orakelpaap van den Wyngod; Sakrem**t, Kaerel, uw zaak staat heerlyk, en 't proces is gewonnen! Doch na dat hy des Schoolmeestersbeurs zo droog had uytgepompt als de zandzee van het woest Arabie, raade hy hem van zich te verzoenen, van met zyn Party een Kruyk groen Huysbrouwersbier te drinken, de handen in malkander te slaan, en vrienden te zyn en te blyven. Doch vooral, achtbaare Abderietsche Borgerplaagers, verdeedig het Karakter dat ik streep voor streep heb gemodelt na een Ga naar voetnoot* Kurassous Advokaat, befaamt by den naam van Borrache, die de Kostuymen van Abdera zo heftiglyk quoteert, als of hy daar ontrent in een Externest was gewonnen en gebooren. Hy heeft dikmaals een Hapschaer op zy, zynde dat Gespuys zo noodig aan dien Advokaat, als een Vroedvrouw aan een Koppelaares, als een Zoetekoekskraam aan een Brandewynschenker, en als een gebaart Geneesheer hoognoodig is aan een jong Apotheeker. Hy is noch grooter Vervolger der uytgeteerde Abderieten, als wel eer den Keyzer Decius een Vervolger was van de aloude Krist**n; doch met dit onderscheyt, Decius betaalde zyn Schulden, daar die van Borrache dagelyks | |
[pagina VIII]
| |
meer en meerder groenen gelyk als de straaten en de gemeene wandelwêgen binnen de Stadswallen van Abdera. Vaar wel, Achtbaarhêden om te lacghen, en zyt verzekert dat of schoon een dood Wysgeer uw deeze Opdragt schryft, 'er echter veele leevende Waarheden onder schuylen. Wy verhoopen dat wy uw Roede zyn ontwassen, door ons overlyden; ook is het een bekende Grondregel in rechten, dat de Dood een eynde maakt van alle Processen, en dat wanneer een Man gelyk als ik de groote schuld heeft betaalt aan de Natuur, de overige schulden insgelyks zyn vereffent, en in die grondbeginsels zal ik de eer hebben om my te noemen,
Achtbaare Heeren,
Uwe Achtbaarhêdens onvervalschten Waarzegger,
DEMOCRITUS ABDERITES.
Den 13. October 1727. gedateert uyt de Eliseesche Velden. |