| |
| |
| |
No. 38
| |
Maandag, den 8. Juli, 1726.
Ebrietas nihil aliud est quam Insania voluntaria.
Cato.
IK betoverde myn Een zaamheyt met een Fles Moezelwyn, en ik ondermynde de onverdraaglyke Hette met een Kan Bornwater, toen ok na by myn Tuynhuys twee Sloepen van een onderscheyde Maaksel zag aanleggen. De eene Sloep was bezet met Tygers, Leeuwen, Aapen, Zwynen, Papegaayen, Oostersche Bokken, Bataaslche Rammen, en met een Stuurman die al het Air had van een dronken Duy**l. De tweede Sloep munte op een haair op een Voliere, zynde voorzien met Mossen, Duyven, Zwaanen, gevlamde Haanen, zilverlakesche Hoenders, goudlakensche Kuykens, verliefde Quakkels, en met een
| |
| |
naakte Loots die als de Westewind gewiekt, als een Schutter geboogt, en zo blind was als een Schoolgeleerde. Die twee Stuurluyden nooden my Elk om stryd om in hun Sloep te treeden, om derzelver inwendige Wonderen te beschouwen, en om myn Geest en Leest onder te dompelen in die tweevoudige, schoon tegenstrydige Wellusten.
Ik beken tot myn schande, dat myn eerste Keus de slimste was, want ik trat in de Tyger-Sloep, en dat is geen geringe Blyk, (vergeeve het my Juffers) Dat de Jaaren doorgaans een sterker Neyging opvatten voor de Bokaal als voor het Ovaal, welke Sloep
Ons 't Nootlot voeren woude, of waar men zou belanden,
Myn Persoon benevens myn diergelyk Gezelschap, tusschen grommen en lacghen, slaapen en waaken, kussen en krabben, en tusschen horten en stooten, in een Graft brogt vlak tegens over een betovert Paleys, bekent onder de Benaaming van het Bataafs Schouwburg. Ik zag met de uyterste Verwondering dat alle myn Reysdieren, en inzonderheyt die geenen die het aldergerust hadden geslaapen, hervormt waaren in welgemaakte en wel ongepotste Heeren, die my persuadeerden om benevens hun te willen participeeren aan een besaamt Treurspel, wiens Inhoud ik thans, Gevaarshalve, niet zal ontleeden.
Die voornoemde jonge Heeren bestudeerdenaanstonds als wakkere Vestingbouwers het Plan van den Bak, salueerden de gestrikte en gequikte halve Maanen, de Hoepelrokx Hoornwerken en de gekloosterdoekte Konterscharppen. Dat verricht hebbende stuurden zy de Verrekykers van hun Blikken opwaards als zo veel Starrekykers na de Loges, en aanbaaden de daar in beweegende Damaste Zonnen, en de met Mouches bezaaide Dwaalstarren. Eenige Ogenblikken daar na begonnen zy als Kamerdienaars te redeneeren over elkanders blonde Maanen, gegalonneerde Vachten, en met goude en zilvere Klinken beslaagen Parysche Koussen; en na een onderlinge Vertooning
| |
| |
van hun goude Snuyftabakx Kabinetten, verleenden zy aandachtiglyk hun Opmerkingen aan alderhande niet waardige Voorwerpen, uytgezondert aan het respektieve Treurspel.
Na dat het Treurspel was uytgetreurspeelt begaaven zy zig na het berucht Kasteel der Schutters, alwaar zy door den Kasteleyn wierden gerecipieert met duyzent Westfaalsche Eerbiedigheden en Grasmaayers Strykaden, welk Heerschap hun de Doodceel voorlas van zyn superfyne Moesel, Bourgonje en Champagne Wynen, na welke Lectuur zy zig van hun lastige Hoofdhulsels, onnootzaakelyke Degens, en met goude Hoofden praaiende Rottingen ontsloegen, om een ernstiger Consultatie te ontginnen.
Na dat de grootste preliminaire punten aangaande de Wynen waren afgehaspelt, kwam het importantste Verschil over het Avondmaal ter baan, Wat men zou eeten? en daar op wiert de Kok ingeluyd in die Vergadering, die na een diepzinnig Geloofs Onderzoek, Iets Lekkers, doch Ongezond en Duur voorsloeg, wiens Voorstel flukx met een Meerderheyt van Stemmen wiert overgehaalt, en die Zwaarigheyt na geen geringe Hoofdbreeking uyt de Weg geruymt zynde, wandelden de Roemers en de Kelken overvloediglyk in 't ronde, om dien Appetyt te verstompen die zy daar langs poogden te scherpen.
En nu begonden de Harten te ontsluyten, en de Tongen hun geheymste Gedachten op te leezen. De Dames, de jonge Juffers, en de dwaalende Kamerpoessen waaren de voornaamste Voorwerpen van hun Conversatie; doch dewyl dat een al te wydluftig en diepzinnig Veld was om lang in te weyden verlooren zy ten eersten het Spoor in die belommerde Doolhoven. Den Eerste beroemde zig van zekere Gonsten genooten by een superschoone Vrouw, en dee een breede Beschryvipg van haar verborge Bekporlykheden, schoon hy nooit eenig ander Apartement van dat sneeuwit Gebouw had ingezien als het Kapiteel. Een Tweede stelde de Gezondheyt in vaa een Dame van het eerste fatsoen, die hy voorgaf te lieven op een buytenspoprige wyze, en hy openbaarde
| |
| |
verscheyde breede Items van zommige te halver wege komende Schreeden die die Schoonheyt voor hem zou hebben, gedaan, en dat vertelt hebbende veegde hy zyn mond af zeer Staatiglyk. Een Derde Snoeshaan toolde alle de jonge Juffers die 'er genoemt wierden, van buyten, hy verlangde om 'er eens Eene te ontmoeten die drie maal Vier en twintig uuren bestendig kon zyn tegens zyn Verdiensten, en hy besloot, Dat hy den Dood mogt drinken aan het eerste Glas Bourgonje Wyn, zo hem Iemant een Meysje onder de Slaapmuts der Wolken kon aantoonen, dat nog gaaf en heel was in den Omtrek van zyn Wyk.
Na dat dat onuitputtelyk Argument vry leeg was uitgeput, rolde het Diskours over de hedendaagsche Rym- en Onrym-Schryvers, en inzonderheyt over de weekelyksche Autheuren. Sakre**! Jan Broer, (riep een van de Voorbaanden) boe gevalje de Styl van den zo genoemden Echo des Weerelds? Gelyk als my een Meysje dat zonder Ryglyf loopt gevalt, los maar slap in de Lenden; (antwoorde dat Heerschap) maar ik hoop dat hy met 'er tyd wat klaarder zal schryven, want by is me doorgaans al te diepzinnig, en ik verstaa bem nooit beter als ontrent myn vyfde Fles. Hy is een Man die alles tegenspreekt tot de Dieren incluys, (schreeuwde een derde) en daar van zal ikje een Proef aanhaalen.
Onlangs verkondigde een Hoogduyts Geneesheer het Verstant der Dieren in een zeker Coffihuys, en hy had reeds een groot Getal staatkundige Tabakrookers overgehaalt, toen den Autheur des Echos dat gelettert Vertoog bedierf door een eenige Opmerking. Myn Heer je zyt ten eynde bot, (sprak den Echo grimlacghende) Want den Bever dat zinneloos Dier byt zyn Getuygen af, om daar door een Verdrag te treffen met de Jagers. Wat Mensch nu zou zo gek zyn om dat Beest na te volgen? Wat my aangaat (vervolgde hy) ik draag nook geen Beverhoed om die reden, als die myn Hoofd niet wil profaneeren met het Haair van zulk een Ondier.
Ja myn Heer (gronde een bejaart Zondaar) ik heb bem eens in een zedig Gezelschap van Land- en van Zee-Officiers een Be-
| |
| |
schryving van de Vrouwen zien geeven, die onverdedigbaar was in de Mond van een zeedekundiz Autheur.
Ik vergelyk een Vrouw by een Vesting, (sprak hy) dewyl ik niets naders weet om die by te vergelyken, zynde 'er geen Vesting zo sterk, nog geen Vrouw zo kuysch, die door een open Gewelt of Krygslist niet kan verroovert worden.
De Weerelt mag snappen wat haar Hartje lust, (vervolgde hy) ik beweer dat ieder Vrouw te winnen is, doch op onderscheyde wyzen. Een Vrouw kan door Vleyery ondermynt, of door Omkooping, dat wy Krygsluyden Kapitulatie noemen, worden verroovert. Ook is een Vrouw te winnen door enkel Kracht en Gewelt, doch dat gebeurt pas eens in de Hondert jaar, en dat doopen de geleerde Wiskonstenaars, een Stad winnen by Storm.
Nu dient een stout Man te weeten, hoe hy die onderscheyde Hulpmiddelen zal werkstellig maaken. Zommige Dames zyn bestendig tegens alle Steekpenningen, en die zal men dienen achter over te vryen door Vleyery; doch het grootste Soort der Sexe moet overgehaalt worden door Geschenken, als zynde al te bescheyden om verschalkt te worden door Vleyery. Na is 'er nog een derde Party die al te groot voor een Steekpenning, en al te ongevoelig is voor alle Gevley, en dat Soort dient men te winnen door Gewelt. Schoon dat haar Hartstogten zo opklauterende zyn als die der Mannen, echter moet 'er quansuys een Schyn zyn als of zy 'er toe gedwongen waaren, want zy gelooven dat zulkx haar Zwakheyt verschoont, en zy willen met de Overwinnaars die haar hebben verpligt krakkeelen. Nog is 'er een vierde Middel dat ik heb overgeslaagen in myn eersten Yver, en dat is het Uythangbort van een zedige Schyndeugd, die aan een Man het Karakter geeft van Stilzwygent te zyn en Omzigtig.
Om kort te gaan, Heeren, ik heb allerley Krygslisten in 't werk gestelt, en bevonden door een lange Ervaarendheyt, dat de Vleyery meer wegs spoed met de Vrouwen als een oprechte Liefde, dat de Wyn nog verder gaat als de Vleyery, het Geld
| |
| |
nog verder als die beyden, en de Schyndeugd overtreft en de Wyn, en de Vleyery, en de Geschenken.
Aldaar eyndigde dien Heer dat Vertoog, daar ik nooit had opgedocht, zynde myn Ervaarendheyt al te bepaalt, om zo wydluftig te redeneeren over de Zwakheyt en over de Sterkte der Juffers. Onder het faveur nu van dat Verhaal deeden de volgeschonken Roemers en Glaazen gestadiglyk de Ronde, en het Gezelschap verdween ongevoeliglyk in onderscheyde Kabaalen, zynde den zotste zo bezig als den wyste. De Staatszaken wierden beslist, de Ministers afgezet, en anderen in hun plaatzen gestelt, en de Zeemacht en de Landmilitie gereguleert hebbende, vielen zy op de alderverschste Punten van Eer, en bepaalden die op hun wyze. Morbleu! myn Heer, Jonker Jan was een Bloodaart, (riep een jong Kadet die al de Duellen van Bouteville op zyn Duympje wist op te leezen) dat by met dan Overste Hald Smoul niet na butten stoof, die hem met den Degen wenkte in het Gaskons Coffihuys. Dat 's gebogen (brulde 'er een Heer tegens aan, die eens in zyn leeven een Huurkoetsier gedreygt, en tweemaal zyn Degen getrokken had op een verminkte Sleeper) want ik weet dat Jonker Jan nog in de voorleede week in Duel een Pools Edelman den Duym afhieuw, en dien Duym ruym ses weeken lang gebruykte tot een Tabaksstopper; en die my daar in tegenspreekt is een Satanist en een ingezulte Honds**, dat is goed Nederduyts. Dit gezegt hebbende gooyde hy zyn Party een Glas in zyn Tronie, die dat Kompliment beandwoorde met een volle Fles, en daar op wierden de Roemers en Kelken gerabraakt, de Tafels gepynigt, de Stoelen ontheupt, de Spiegels gestarnt, de Wanorde en de Verwarring ingevoert, en al de voorige Vreugde en Luchthartigheyt eyndigde in een halve Doodslag en in heele Wonden.
Dat Tonneel geeyndigt zynde wiert 'er wat Nieuws voorgestelt, dat in de Maaneschyn, als onwaardig het Zonnelicht, moest uytgevoert worden. Men besloot om eerst het Hoofdquartier van een gekamerde Duyf, en dan het Serail van de Sultane Therese te attaqueeren, en aan de onschuldige Vensters en Glaazen het deerlyk Gewelt van hun heldastige
| |
| |
Armen te doen gevoelen. Zo gezegt zo gedaan, doch onderwyl dat die Storm wiert aangevoert met een onvergelykelyke Aardigheyt, schoot den Superintendant van de Nacht 'er op los met zyn schorre Janitsaaren, daar stooven toen de Hoeden en Paruyken tegens de Keyen en in de Graften, de geborduurde Kleeders kreegen een Surtout van Slyk en Bloed, de net geplooyde Dassen raakten in flenters, de gemuskeerde Klingen knapten als Yskegels, de Belegering wiert gestaakt, en terwyl dat de radste Belegeraars het Haazepad koozen, wierden de Verminkten weggehort na een houte Loots, de gewoone Schuylplaats van alzulke vermaakelyke Avonturiers, en vrolyke Waaghalsen.
Ik defileerde met de Voorloopers en die geraakten te naauwer noot onder het Dak, en toen na Bed, om daagsch daar aan een gestrenge Boete te ondergaan voor de Onmaatigheyt van den voorleede Nacht. Zy ontwaakten met een doodelyke Hoofdpyn, het Leevens getouw was in een stompe Verwarring, zy smaakten nog de Boeken nog de Conversatie, ja zelfs de Muziek kon hun Smarten niet verzagten, de uytgeleezendste Lekkernyen walgden aan hun Maagen, zy stierven in het midden van een wellustige Maaltyd, en versoeyden de Buytenspoorigheyt van den voorleede Nacht, die hun daags daar aan dee hongeren in een Oceaan van smaakelyke Gerechten.
Op toekomende Maandag zal ik de Medaille omkeeren, en ik zal aantoonen, Dat de Liefde niet onderhevig is aan eenige Ongemakken van de Dronkenschap. Ik zal op een beschaafde toon die verrukkende Ogenblikken, die een Minnaar geniet in de blanke Bouten van een bekoorlyke Maitres, opzingen, en dan zal den Leezer haast konnen zien, wie dat de blankste Tetten heeft, de verslenste Dronkenschap, of de zappige Mingodes.
Vaarwel.
|
|