Den echo des weerelds. Deel 1
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
No. 24 | |
Maandag, den 1. April, 1726.Libertas est potestas vivendi ut velis. IK assisteerde onlangs op een beruchte Verkooping van Schilderyen tot Haarlem, welke Konststukken gelyk als Waterdroppelen geleeken na die oude Edelluyden, die doorgaans snoeven, Dat zy descendeeren van die Voorvaders, die ondertusschen zo veel part of deel hadden aan hun Geboorte, als den Koning Cotys deel had aan de Geboorte van den Abt Cotin, of als den beschaafde Meceen den Grondslag ley van het Geslagt van Pere Mecenati. Myn Voorneemen is thans niet, om als een Heraut van Wapenen die onechte Konst-Aterlingen te ontleeden of te ontkleeden, geensins Heeren Leezers, zegt den Echo des Weerelds. Ik wil nog ik zal niet eens herhaalen, Dat ik zelfs de manier van Rubbens school niet kon zien in dat misdoopt Tafereel van Rubbens en | |
[pagina 186]
| |
zyn Huysvrouw; ook kon ik de geringste Handeling van Neerlands beruchte Rembrant niet bespeuren in die geadultereerde Tafereelen die onder zyn Bescherming tegens de wand hongen. Ik schaame my om de overige leelyke Schilderyen, zo de Tuynhuys Venus van Pelegrino, als de porfiersteene Bloempotten van Pedro Verbrugge, en de in Buffelsleere Kolders geverfde Lot en zyn Dochters, benevens alzulke bedrieglyke Bartiaanen eens ter loops te noemen. Alleenlyk zal ik zeggen, en ik ben in staat om dat zeggen te verdeedigen, Dat den geweezen Japansche Konstkooper leefde met zyn Schilderyen, gelyk als de meeste Boekverkoopers leeven met hun Boeken, Daar de Zin te kort schiet wort een Prentje tusschen ingestopt, en daar het Tafereel nog de Natuur, nog de Konst te baat had, schoot St. Bart het een scheutery Kuras aan van Vernis, behong het met de Ridder-order van een dikvergulde fransche Lyst, en liet het dan circuleeren onder de echte Kabinetstukken, met dit Devies Wy Appelen zwemmen. Op die dubbelzinnige Verkooping vond ik een Heer, in wiens Gelaatkunde ik grooter Waarheden zag doorstraalen, als op alle de vermomde Tafereelen, derhalve maakte ik de minste Zwarigheyt niet om hem te accosteeren, onder het faveur van een algemeene Inleyding; Wat dunktje van dat verwart t'Zamenhangsel, myn Heer? Zo als desselfs Vader was, is insgelykx het Kroost, (repliceerde hy met een stemmig Weezen) doch ik kom niet om te koopen, maar enkelt om te zien; hier in slacht ik een getrouw Minnaar, die wel eens te hooi en te gras op de Assemblees komt om een Jufferen-kykje, maar dat is 't al; want in een eenig stuk Schildery, Echo des Weerelds, bepaal ik myn geheele Eerbiedigheyt voor Pictura. Is het gepermetteert van dat Konststuk te zien? vroeg ik, en hy andwoorde zonder het alderminste nabedenken, Ja Echo, en zo veels te liever, dewyl ik weet, dat den Inhoud van dat Tafereel uw Verkiezing geweest is van de Wieg af. Dit gezegt hebbende gaf hy my de hand, en brogt my na zyn Buytenplaats, waar van ik myn Leezer de onderstaande Beschryving zal geeven. Die Buytenplaats ley effen buyten de Stad, zynde in sté van visryke Graften, hooge Wallen, of een dicht Eyken Bosch, omcirkelt met een eenvoudig Staaketsel gevlogten uyt buygzaame Teen, en uyt stevige palen. Die Woonplaats scheen genoeg- | |
[pagina 187]
| |
zaam een Eyland te zyn, in, 't Westen, in 't Oosten, en in 't Noorden bepaalt door de Zee, hebbende ten Zuyden de Maas, Brabant, en een aloud Bischdom. De omleggende Aarde was zo week en zo moerassig, dat zy ter naauwer noot de Ploeg kon verdraagen, ook beefde die op verscheyde plaatsen, doch zonder Gevaar, onder onze voeten. Men zag 'er duyzende graazige Weyden, beplant met wandelende Vruchtboomen, welkers Vruchten de Inwoonders tweemaal Daagsch opzaamelen, om op het minste gedeelte te leeven, en den Overvloed tegens andere Leevens nootzaakelykheden te verruylen. De Zee loopt veeltyds storm op de vruchtbaare Oevers dier Beemden en Weyden, maar die ongestaadige en onstuymige Minnaares wort doorgaans afgeweezen met schaade en met schaade, door onderscheyde forsse Dyken, waar van 'er vier uytmunten met de benaaming van den Yssel, de Maas, Spaarendam, en Medenblik. Den gewaande Prins van Verone, Signoor Scaliger, noemt die Landstreek, een ondankbaare en onvruchtbaare Aarde; en een fransch Schryver om den Broode gaat 'er vry felder op los, zeggende Ga naar voetnoot* Dat die Luchtstreek een Land is waar in de vier Hooftstoffen haar Ampt niet waarneemen, en alwaar den Goudduy**, bekranst met een Diadeem van Tabak, zit te pryken op een Troon van gestolde Melk. Ik zal die schampere Omschryving met een Verachting overslaan, en alleenlyk zeggen, dat die Landstreek overvloeyd van alle de Noodwendigheden des Leevens, dat die Landstreek genoegzaam alles bezit wat 'er te bekomen is op deeze ondermaansche Weerelt, en dat die Landstreek heerscht over de groote en kleyne Indiën, waar van zy de Koopmanschappen verspreyt over de gantsche Aarde, en in Navolging van den Nyl het geheel Al vruchtbaar maakt door die Overstrooming. Op die Plaats wiert ik gerecipieert door een Dame die al het Air had van een manmoedige Maagd, en die my en myn | |
[pagina 188]
| |
Leydsman langs Achtien Vertrekken introduceerde in een Apartement, dat gesticht scheen te zyn door Reuzen, gestoffeert door Wetgeevers, en bewoont by Goden. Die fiere Maagd opende op het verzoek van myn Introducteur een goude Kas, verzegelt door Achtien Slooten, en inwendig verrykt met een Konsttafereel, dat reeds Eeuwen heeft verduurt, en zo myn Gebeden verhoort worden, de volgende Eeuwen vastgestelt by de eeuwige Voorzienigheyt, zal verduuren. Ik zag een straffe Maagd op dat Konststuk afgemaalt, gehuld als een Amasone, Zy voerde in haar Rechterhand een styve Speer met een Hoed op deszelfs Spits, en een Woutkoning ley aan haar voeten, die al het Air had, dat een Rykxdag te paerd, het Brommen der Beeren, of de krachtelooze Blixems der Hussaaren en Heydukken, geen Gevaaren waaren waardig zyn Aandacht. Die Maagd was omringt met haar Lyfstaffiers, de Wetten; met haar geschreeve Tafels, die haar omcirkelden als zo veele Schilden; de Rykdommen, de Koophandel en den Overvloed dienden haar als zo veele Oppassers; en de Konsten en Wetenschappen dartelden in haar Stoet, als speelende Kinders. Die Schoone Maagd zegenpraalde over de Dwingelandy, over de onwettige Regeering der Wellust, en over de heerschende Hartstogten. Ha wat een Tal van wilde, en van het Menschdom verwyderde Driften, had die Heldin-Maagd niet getemt door haar strenge Krygsdeugt! de barsse Heerszucht, de Wellust, den Oproer, de Wanregeering, en alle die booze Geesten die in 's Menschen Boezem woeden waren vastgeklonken aan haar Staciekar. Ja zelfs de Lukgodes, die Koningin der Vleyers, benevens de Dood, die Vorst der Verschrikking, volgden als Slaaven haar rollende Wielen, middelerwyl dat de Dapperheyt, de Grootmoedigheyt, de Rechtvaardigheyt, de Deugd, en de Belooning, haar opwachten als waare Medgezelinnen van die hartgrondige Schoonheyt, de adelyke VRYHEYT. O goddelyke VRYHEYT, (riep den Echo des Weerelds uyt in zyn eerste Verrukking) hoe behoorlyk is uw Gelaat, en hoe heerlyk is uw Bestiering! Ghy zyt uw Geboorte aan de Maatigheyt, die Voedster-Moeder aller Deugden, uw Opkomst aan | |
[pagina 189]
| |
de Godsdienst, die Bronader alles Goeds, en uw Duurzaamheyt aan de Gerechtigheyt, die Zon aller Stervelingen, verschuldigt! Ghy wort getrokken door gezenuwde Leeuwen, als de Moeder der Goden, de eerwaarde Cybele, die Woudkoningen zyn geduldig of schoon getoomt, en uw Hooft praalt met een getoorent Hulsel, het Afbeeldsel van een verweerende Macht, en het Zinnebeelt van de Kracht des Gemoeds! Hoe onderscheyden dat de Stervelingen ook zyn in hun Driften, echter verzamelen zy alle eenpaariglyk in het Middelpunt der adelyke VRYHEYT. Dees bootst een Held na, en niets wort hooger by hem geboekt als een Reekx van glorieuse Veldtogten. Geen beschimpt die Luym, en noemt die Drift een Zotheyt en een Buytenspoorigheyt, hy verheft zyn eygen Verstant en Voorzichtigheyt, en hy zou denken dat hy zeer ongelukkig was, by aldien hy gegroet wiert voor een stout Man. Een Derde is onvermoeit om zig te verhoogen tot het Karakter van een beezig Man. Een Vierde in tegendeel beschouwt die Pooging als onbehoorlyk, acht nog goede Naam nog eenig Karakter op deeze Weerelt, en zo het aan hem stond zou hy zig wel altoos willen verlêdigen in de Ongebondenheyt, waar in hy, volgens zyn Stelling, het hoogste Goed geniet. Den Een waardeert de Rykdommen, als het eenigste Middel om het Gehemelte te vermaaken, en lekker te eeten en te drinken. Een Ander walgt daar van, en wil kwansuys gemeenzaamlyk omgaan met het Gemeen. Een Derde vergaapt zig aan de Muziek en aan de Schilderkonst, aan de Kabinet Zeldzaamheden en aan de Binnendeursche Cieraaden. Een Vierde is ingenomen met Tuynen, met kostbaare Buytenplaatsen, en met de Pracht der Bouwkunde. Een Vyfde die in geen van beyde smaak heeft, gelooft dat de Onderzoekers der Natuur en zinryke Persoonen met het hoofd gequelt zyn. Een Sesde denkt en beweert, Dat het een Dolheyt is zig in de alderminste Onkosten in te laaten, en verheft de Schatten als zo veele Gelukzaligheden. Dees speelt, geen schikt zig op, en behartigt een vergult Rytuyg en fyne Paerden; en een Ander is vol van de Wapenschildkunde, Punten van Eer, Geslachtrekeningen, en doorluchtig Bloed. Dees pryst de Juffers en de bedekte Liefde-han- | |
[pagina 190]
| |
delingen; een Ander de onderlinge Gezelligheyt; een Derde de Bootsemaakery, de Hekelschristen, en een gemeene Geest; een Vierde de Kortswylen, de Jagt, en het Buytenleeven; een Vyfde het Hof; een Sesde het Reyzen, en 't Gezigt van vreemde Plaatsen; en een Zevende draaft op een paar postpapiere Zoolen de Dichtkunde na, en stikt by gebrek van Brood en Wyn in het midden van zyn poetische Rykdommen. Maar in spyt van alle die verscheelende Driften en Hartstogten ziet men die alle verzamelen, in het algemeen Middelpunt, de Zucht na een algemeene VRYHEYT. Myn Leydsman begon te meesmuylen over het ernstig Vertoog des Echos, aangaande de adelyke Vryheyt, en hy vroeg met een vrolyk Air, Is 'er ook iets tot lof te zeggen over de vrye Styl eenes Schryvers, zo wel als over de gelukzalige staat der Inwoonders onder een vrye Regeering? Ja myn Heer, (andwoorde den Echo des Weerelds) en daar van zal ik uw een flaauwe Schets afmaalen. Het is met het Verstant gestelt als met de Koophandel, (sprak den Echo) een al te zwaare Belasting is schadelyk voor beyden. Belastingen en Bepaalingen brengen het Verstant tot een laage Eb en aan de laager wal, zynde niets zo voordeelig voor de Geest als een vrye Haven. Onder de vrye Styl eens Schryvers stel ik inzonderheyt een aangenaame Raillery, over en tegens alle de heerschende Feylen. De Raillery is uyt het Gezelschap der vrolyke Persoonen overgegaan tot de gekarakterde Heeren; daar in gelyk aan Monsieur de Commines, die de onderleggende Party van Karel de Stoute den bons gaf, om zig te attacheeren aan de Fortuyn van Lodewyk den elfde. De Staatkundigen hebben eertyds de aangenaame Raillery omhelst, en de deftigste Onderhandelingen zyn behandelt geworden met het Air van een Scherts en van Boertery. De grootste Onderhandelaars zyn de merkwaardigste Bootsemaakers geweest, en de beruchtste Schryven waaren certyds de grootste Uythaalders in een boertige Styl. En waarlyk daar is een Soort van een verweerende Raillery, die overnootzaakelyk is in allerley Gelegendheden, en inzonderheyt wanneer de Geest van Nieuwsgierigheyt de Schaamte der kuysche Waarheyt poogt te ontblooten, met Gewelt. De Waarheyt is | |
[pagina 191]
| |
zeer na vermaagschapt aan een schoone Hofdame, men beleedigt altoos de welleevende Juffers door een al te naauwe Uytpluyzing van haar Gedrag, en vrypostige Leevenswyze. Het is mee het Begrip gestelt als met de Oogen; aan zulk een Groote en Maaksel van Oogen is zo veel Licht noodig, en ook niet meer; al wat 'er over is overstelpt die met Duysterheyt en met Verwarring. Het is een weezendlyke Heusheyt en Vriendschap, van deal te straffe Waarheden te verbergen voor zwakke Blikken; en het is gemaklyker en beleefder zulkx te doen, door een vrolyke Beezighouding der Zinnen, als door een wrange Weygering, of door een merkwaardig Achterhoudsel. Het is hedensdaagsch zo goed voor ons, als het eertyds was voor den Fabeldichter Esopus, van te spreeken en te schryven door Gelykenissen, en van ons uyt te drukken op een dubbelzinnige wyze; daar langs wort den Vyant geamuseert, en een Autheur gegroet voor een verstandig Man. Wy hebben in onze Leevensloop het Verval en den Ondergang van een valsch Soort van Verstant beleeft. De dubbelzinnige, plattte, en Aardveyl laage Uytdrukkingen, zyn thans verbannen uyt alle beschaafde Gezelschappen. Men ontmoet 'er nog eenige Overblyfsels van, in de Minnemoers, in de Lacqueyen, in de Dienftmeysjes, en inzonderheyt in de Schoolmeesters, die in eene Ogenblik voor Beuls en voor Bootsemaakers speelen, en gelyk als eenzinnige Juffers, beyde kribbig zyn en Brooddronken, en beyde lacghen en schryen in eene Adem. Door een aangenaame Vryheyt zal de Geest onder de hand verbeteren, en de vrolyke Gedachten, indien niet gecontramineert door Wrange Voorschryvingen, zullen groeyen en bloeyen als sterk Kors in een warme Lente. De Beschaafdheyt is verpligt aan die Vryheyt. Wy polysten malkanderen en wryven onze Hoeksteenen en ruyge Kanten af door die vriendelyke t'Zamenstooting. Het Verstant slacht een Damaskynsche Kling, en verroest in de Scheede der Terughouding; en het is met de Geest gestelt als met de jonge Juffers, indien men die geen bot viert knapt het Zomerdraatje des Gedulds in twee stukken, en wip gaat het Maagde-Mosje slippen. |
|