Den echo des weerelds. Deel 1
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
No. 4 | |
Maandag, den 12. November 1725.Psittacus a vobis aliorum nomina disco, TUsschen Vrydag en Zaturdag wiert ik ontwaakt door een Gestommel dat min geleek na een Huisbraak als na een Glasbraak, en dewyl het na myn Gissing Middernacht moest zyn, vreesde ik, of de Vegtschuymers misschien niet wel een Opstel hadden gemaakt, om by het leven van den Autheur een Kindsgedeelte uyt de Historie des Pausdoms te komen vorderen; derhalven stoof ik uyt myn Pavilloen, en ik begon te schreeuwen, Wer da! sta! Burgerrecht! Help! en alzulke Termen, door de Vrees op Rym, en door de Schrik op Nooten gestelt; maar daar was geen Echo by of omtrent die myn Vraagpunten herkaatste. Ondertusschen kwam een Domestiek met een brandende Kaers in de Vuyst de trappen afrollen, en ik | |
[pagina 26]
| |
zag door de Onderstant van die Kaerssenmaakers Zon, dat myn groene Papegaay de Deur van zyn Gevangenis geforceert, en reeds een Ruyt ten halve had losgemaakt, om te gaan vagabondeeren in de ruyme lucht. Ik greep dien Oostersche Snapper by zyn Staart, die zyn Hoofd al lacghende omdraaide en riep, O Jongen benje daar? Ja hier ben ik, Deugeniet, (gaf ik tot and woort) die nu de voorgenoome vlugt zal betaalt zetten, want .... De Onschult vreest niet, (sprak hy, met prompte Woorden) ook ben ik verzekert datje van de Party zult willen zyn, wanneer je 't Geheym zult hebben gerooken. Weet dan myn goede Echo, (vervolgde hy) dat alle de Papegaayen, Oostindische Ravens, Loerys, Peroquieten, en diergelyke Vogels Oost- en Westindische Spooken zyn, die by Verkiezing gequalificeert, en ook wel tot een Straf gecondemneert worden, om vreemde Landen te gaan bezoeken, alwaar wy op alles naauwkeuriglyk acht slaan, de Woorden en Werken onzer Meesters en Meestressen bespieden, daar van eens 's Jaars Rekening doen, en dan een uyt het Midden van ons met dat Historiesch Verhaal na onze Opperspooken deputeeren, die daar mee de Oostersche en Westersche Gespenssen vervrolykt en zyn Fortuyn maakt. Geliefje nu een Oog- en Oorgetuygen van die Conversatie te zyn, ter goeder uure, dat gaaje voor Patroon; dit zeggende vloog hy door de Ruyt singende, Hey Sa Sa
Volg me na
Zingen al die Vogelen.
Ik stoofflukx buyten de Deur, en ik zag met Verwondering dat 'er een Voiture gereet stont, bestaande uyt een Postchaise gemaakt uyt het Borstbeen van den Vogel Rouk, en bespannen met twee Paar Struysvogels, die vry snelder met ons Beyden, de Papegaay en Ik, voortsnorden, als ik ooit van de snelste Rendieren gezien heb op myn nooit ondernoome Reys na Monsieur de Martinieres Lap- en Finlanden. De Struysvogels hielden Halte voor een Slot, dat al het Air had dat 'er meer Spoken als Dansmeesters in logeerden, doch myn groene Amasoon stak my een Hart onder den Riem, en leyde my na de Poot in een spatieuse Saal, die de Vergaderplaats geleek van alle de uy theemsche Vogelen des Aardbodems. Aan het Opperend van een langwerpige Tafel zag ik een ouden Oostindische Raven zitten pry ken, die over de gantsche Vergadering presideerde, aan | |
[pagina 27]
| |
zyn rechter Poot stond een witte Kaketoe, en aan zyn linker zat een deftige Loery, die op 't Oog en op 't Gehoor sterk zweemde op le Sr. la Lauze, want hy sprak als een Harlekyn, en hy was gekleet in zeven onderscheyde Koleuren. Maar ik zal alle de gevederde Heeren en Dames overslaan, en alleenlyk vertellen, dat die Tafel keurlyk gegarneert was met Kraakamandels, Makarons, Sluysche Nooten, Wynsopjes, en allerley drooge en natte Vruchten; dat die gepluymde Heeren en Juffers aaten, dronken, lacghten, zongen, en Nooten, kraakten dat men 't een half uur ver kon hooren; en dat 'er toen het alles OP op was 'er een algemeene Stilzwygendheyt ontstont, die ik nooit beleeft heb op eenige Byeenkomst van gegageerde Praaters of van kakelende Klappeyen. Wie is den Oudste van onze Luchtvergadering? (vroeg de President met een Straf Accent) laat die op de Tafel vliegen en klappen. Aanstonds sprong 'er een blaauwe Oostindische Raven op de Tafel, die zo mak was dat hy (volgens 't Relaes van myn Papegaay) zyn Meesters oudste Zoon den voorsten Vinger had afgeknipt zonder eens te lacghen, die zig aldus liet hooren. Ga naar voetnoot* Ik heb (sprak hy) by een Snyder Drie maal Zeven jaaren gehuysvest die zo glorieus was, dat hy den Tytel van Hof-Snyder versmaade, en zig liet noemen, een Architekt van Merktekens. Een Dichter die zo diep in myn Meesters Gunst was ingesloopen, dat hy hem reeds zyn Rok Wammes en Broek vier maal had doen keeren in vier achter een volgende jaaren, en de Betaling daar van refereerde op de Oversetting van een Heldendicht op de Vriesche Turf, waar aan hy dag voor dag zeer na drie Minuyten arbeyde, vroeg eenmaal aan myn Baas, na de Reden van die Tytel? die hem aldus beandwoorde. Een Snyder is een Architekt van Merktékens, want de Kleeders en diergelyke Cieraaden, zyn de Merktekens der Hoedaanigheden. Draagt een Hofvleyer niet dikmaals het Merk van een Dwaalstar na by het Hart, en verciert hy zyn Beenen niet met glinsterende Rinkels? Loopen zyn luye Slaaven niet gemerkt in 't Groen of in 't Geel achter zyn Hielen, om aan de Weerelt te toonen wiens | |
[pagina 28]
| |
Narren zy zyn? Vercieren de Krygsbevellers hun Lendenen niet met de Merktekens van witte of roode Veldsluyers, en besteeken zy hun Bevermutsen niet met Struysveeders, om daar door den Vyant de Vrees op den Halste jaagen, gelyk als Wilden van Kanada? Ryd een Geneesheer niet in een Koets zo ruym als een Doodbaar, en is hy niet veelstyds gemerkt in 't Zwart als een Zinnebeelt van het duyster Graf? draaf zyn Paerd niet dikmaals zo fel, als of hy rende om den Patient uyt de Pikeurzaal des Leevens te tournooyen, niet om hem te herstellen? Binden de Hooghartige Wynkoopers niet dagelykx een groove Voorschoot voor hun dikke Buyken, om quansuys hun Kalanten by de Neus te vatten door die Nederigheyt? Dekt een Overspeelder of Hoerejaager zyn Satyrs-leer niet met het Merk van gechamareerde Kleeders, en leydekt hy het Dak van zyn Harssens niet met flodderende Meysjes Haairen? Zyn de dartele Juffers niet getoornt als de Moeder Cybele, en zyn haar buygzaame Leeden niet gemerkt met de Ingewanden der Zywormen? Alles heeft en voert zyn Merk; Dronkaards zyn gemerkt door gevlakte Kleeders en gevlakte Neuzen, Guyten door Kuykediefs Blikken, Leugenaars door onbeschaamde Kaaken, ontgonne Meysjes door Schaatsryders Streeken, Dansmeesters door Peperbaals Hembden met Zyde Koussen, Bloodaards door staale Tongen, en Wasche Klingen, en wy Snyders zyn gemerkt door Kalotmutsen van 't Kabasrecht, uyterlyk beslaagen met een onschuldige Onnoozelt, doch innerlyk gevoert met een gekwetst Gewisse. Een kleyne Kaketoe de Griffier van die parlementaaire Vergadering teykende aanstonds dat Vertoog des blaauwe Ravens op, en dat gedaan zynde sprong 'er een Loery op 't Tafel, die 't Karakter van zyn Heer aldus afschetste. Ik heb in den Hartog van Marlebor** by een Fransche Kok gewoont, die de Approbatie had van alle die Landsluyden, die hun uytgehongerde Maagen met Gaskoensche Gerechten profaneeren, Dat hy de delikaatste Fransche Kok was, die ooit een blikke Schuymspaan behandelde. Dewyl hy zo scheel van Oogen was als de Nyd, kon hy nooit merken, dat hy het Water in zyn Souppes verspilde als een Quistpenning, doch het Vleesch 'er uyt bespaarde als een Gierigaart. Hy zwoer, dat hy meer Geheymen wist in de Kookery, als 'er Sekreeten vervat zyn in Alexis Piemontois, en dat was de Waarheyt; | |
[pagina 29]
| |
want hy kon een Kabbeljaauwskop gaar braaden met druypent Spek, zonder Spit of Vuur, hy kon een Pond Boter opgevult met versche Ansjovis kooken, zonder het te smelten, hy had het konstje fix om een Snee gestolde Hartshoorn op een houte Rooster te grilleeren zonder die te ontbinden, hy wist het Opperleer van een paar Ruyters Stevels in de Pan te fruyten, en dat zo delikaat, dat de Fransche Lekkerbekken, vloekten by Jerni D**! en by Sakre D**! dat zy nooit malsser Runtspens hadden geproeft, hy stoofde de gladde Keyzelsteentjes zo murw als Katharinas Pruymen, hy besloeg de smaakelykste Vischsaus die ooit een Gauloische Mond betoverde, uyt een aangezet Ey en groene Yrsche Boter, en daar by was hy zo zuynig op het Lynwaad en op de Servetten, dat hy op dezelve tyd met zyn Servetmuts de Waassem van een aan 't Spitrookent Speenverkentje, benevens zyn Zweet, en de Keuken-rechtbank, afdroogde. Maar inzonderheyt loog hy zo vreeslyk op 't kapittel van vreemde Gerechten, dat de Schotels en Tafelborden stonden te lillen en beeven als het Scheepswant in een Travaat, wanneer hy begon tevertellen. Hy verhaalde eenmaal aan de Kok in de Marechal de Turenne, dat hy Onderkok geweest was by een Littauws Baron, die Ses Maanden in 't Jaar een Mensch, doch de overige Maanden een Ga naar voetnoot* Day** was, die zig dan dee trakteeren op de nevensgaande Gerechten. Primo, het eerste Gerecht bestont uyt een gloeiende Schotel met Schorpioenen toebereyt als gestoofde Paling, een Fricassee van jorrge Salmanders, het gebraade Nierstuk eens Deurwaarders, een Haan Fenix gesmoort in zyn Veeders, en begooten met een Saus van gesmolten Loot en Rottekruyt. Het tweede Gerecht was een vreeslyke Koelbak en daar in Ses Dozynen Zeeduyvels gestooft in hun eygen Schelpen, een Koppel gelardeerde vliegende Draaken, een Asjet met gefruyte Haaïen, en een Leviathan a la daube in 't midden, de Schotel rond bestrooit met Bloemen van dulle Kervel en met de Bladen van vaale Nachtschade. Doch het derde Gerecht zynde het Dessert wiert opgebragt in een vry grooter Order, als de twee voorige, bestaande meestendeels uyt een Snikheete Schotel met Overnatuurkunde's Wron- | |
[pagina 30]
| |
gel, zwemmende in een yskoude Room van Welspreekendheyt, welke Schotel wiert opgedraagen by een Student in een lange Tabbaert, en in een lange Paruyk. Een Spoelkom volgepekelde Geestdryving, wel bepepert met Hartnekkigheyt, en begooten met den Azyn der Verdeeldheyt, opgedischt door een kleyne maagere Laquey. Een Gerecht van Zottebollen vermengt met hikken en traanen, en rondom opgepronkt met Zinneloosheyt en Laster, aangebrogt door een zeedig Wyfje; met een Dobbelsteene Schortekleed, en met een geboent Stoofje. Dat Moes wiert zo schoon opgelekt, dat men die kopere Schotel moest vertinnen om den derde Dag. De Tafel afgenomen zynde ververschte den Barron de Sterflykheyt met een Teug gezwavelde Mede, en dan vong hy een uyltje tot den Avond toe in een dobberende Leuningstoel. Wat zegje, Heer President, kan een Fransche Keuken-Apotheeker de Ligtgeloovigheyt zo wel niet vergeeven met zyn Discoerssen, als met zyn onmenschelyke Gerechten? en (vervolgde de Kaketoe) mag men niet volmondig uytschreeuwen, Dat een Nederlander, die zyn Gezondheyt te grabbel gooyt op de Smeerige Fransche Kokerelles, zyn Grafstee omspit met zyn eyge tanden? Een kleyne Perroquiet was de derde Historieschryver van het Leeven en Bedryf zyns Meesters. Die Knaap was een Domestiek geweest by een Heer die Schoon onbewust van zyn eyge Lot, echter het Hemelteken der Geboortestonde uytley en opstelde van andere Menschen. Daar en boven was hy een Almanaks-Filosoof, en een Ontdekker van gestoole Goederen. Myn Heer en Meester (sprak die kleyne Babbelaar) was eertyds een Bouwheer van Muyzevallen, en een Architekt van Nootekraakers geweest, in Duytsland; ook zegt de Faam die zo veel Snaps heeft als een Fransche Cossischenkster, dat hy eenmaal een Verkeerbort van zo een wonderbaare Uytvinding maakte, dat hy altoos verzekert was van 't Schut en 't Rest te winnen. Het is wel waar, dat men hem nagaf, dat hy de Dobbelsteenen een half Once Quik had ingegeeven tegens de Lichtvaardigheyt van 't rollen, maar wat dan, is 'er nog niet een Soort van Chevaliers die daar in met myn Meester egaal zyn, en mag de Waarheyt altoos gezegt worden? ook is 't geen Schande voor een Kwakzalver, dat hy in den Beginne voor een Ambachtsman, en naderhant voor een wandelent Geneesheer Scheep komt. Parys heeft een Almanakmaa- | |
[pagina 31]
| |
ker gehad, die een Ketellapper was eer dat hy een Bewooner wiert der twaalf Zodiakx Herbergen; Londen is met een Mr. Patridge vereert geweest, die een Schoenlapper was, eer dat hy een Kamerdienaar wiert der Zeven Planeeten; en den Echo des Weerelds heeft gemeenzaamlyk omgegaan met een St. Jutmis maaker in 's Hertogenbosch, die over dag in een Kelder zyn Brood won, met Mandemaaken, en 's nachts op de derde Vliering na de Starren zat te mikken, als of hy ze een voor een van boven neer wou doen tuymelen. Dat Heerschap kreeg zo een drooge Long door dat nazien der tintelende Starren, en door een gestadige Huyshouding met de Zon en Maan Eclipsen, dat hy altoos Vonken in de Keel had, die hy ieder Minuyt poogde uyt te dooven. Het gebeurde eenmaal dat zyn onderscheydende Eygenschappen zo ver geëclipseert waaren door een Oppositie van Ses Flessen Moeselwyn, dat hy in ste van een Pint heete Rynsche wyn, die hy meende in te neemen om de Kracht van de Moesel te breeken, een Kandelaar greep, en de ontstooke Kaers in een drinkende Gestalte aan de Mond brogt, doch de onverdraaghlyke Hitte voelende, weg wierp, en als een Donder begon te baaren, schreeuwende; Kastelyn je Jongen is een Guyt! dat Duy** kind maakt de Wyn zo heet dat 'er een vertinde Smeltkroes van zou barsten. Een blaauwe Papegaay nam op zyn Beurt den Vertoogstoel in der gevederde Orateuren, en na den President, benevens het respectief Gezelschap gegroet te hebben, Papegaayde hy een Sprookje van een Podagrist. Ik heb by een Heerschap gewoont (zey die blaauwe Lievert) die zyn Harssens droeg in zyn Polleveyen, want hy had ontrent zo veel Breyn als 'er ver eyscht wort om een Slakhoorntje op te vullen, doch in tegendeel zo veel Zedigheyt in zyn Voeten, als of ze gevictalieert waaren met drie hondert ponden Loot. Ik docht zomtyds te splyten door 't lacghen, wanneer ik myn Heer zag komen aankruypen op de Oppervlakte des Aardbodems, leunende op een Paar zwakke Stutten, en op een. Indiaansch Riet dat hem verstrekte tot een Kruk, het Hoofd neergeboogeen na de Moeder Aarde, grynzende op die Jongelingen en Juffers die als Schimmen voortgleeden, in de eene Minuyt biddende en in het ander Ogenblik vloekende, als een welgemaniert Bootsman in een onophoudende Storm, en in geen Staat om een Wedloop uyt te harden tegens een half verkleumde Herft-Slak. Een van zyn Flesbroeders, die zo veel Bolwormen in zyn Kruyn omvoerde, als 'er in de Hondsdâgen Vliegen nestelen in een Schaapshoofd, en die vaststelde, dat de Liefde-Oefening in een Podagrist, meer een Oester-Visschers Arbeyd, als een Zwemmers vermaak is, kwam myn Heer bezoeken, die op die tyd een Vogel zonder Vaak was, zynde zyn Pooten bezwachtelt als een Wicht in de Kinderpokjes, wiens teere Handjes geboeit worden in Flan- | |
[pagina 32]
| |
nel, op dat het zyn Tronietje niet zou mismaaken door 't Krabben. Hoe vaarje Vriend van de vyfde Bouteille? vroeg die vroome Ziel die in Sestien jaaren geen nuchtere Avondstar had beschouwt, en myn Baas and woorde; Als een Uyl in Doodsnoot, Broer lieve, en ik doe ommers alles om van 't Kalf geneezen te worden. Die gryze Kabouter begon te lacghen, en schoon hy de laatste Zandjes hoorde vallen in zyn Uurglas, en de Pieren reeds zag rek halzen na zyn door wynde Ingewanden, echter had hy de Couragie om na den Inktkooker te tasten, en myn Heer te vertroosten met deeze Poeëtische Vermaaning. Ghy gast en brast van meet of aan,
En zuypt en zwelgt Tockaayer wynen,
Ghy likt Barbadoo's by dozynen,
En spaart geen Grieksche Vocht gemunt door Ga naar voetnoot* Meccas Maan.
Uw Bedde-tent is wit Satyn,
Uw Spreyen zacht als Juffers handen,
Uw Haarlems Lynwaat is zo fyn,
Dat zelfs geen Zomer spin ooit dunner Draaden Spanden.
Verwondert ge' Uw dan Pyngenoot,
Dat Steen en Jigt, die Dronkaards kwaalen
Zo greetig na uw Byzyn taalen,
En dat een felle Smart haar bakert op uw Schoot.
Dat Euvel houd zyn Post, en, 't zy uw lief of leet,
Zal Uw tot aan het Graf omarmen;
Dat zoekt geen Schilder nog Poeet,
Geen naakte Zwaluw kon ooit koude Mos verwarmen.
|