Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 401]
| |
No. 51
| |
[pagina 402]
| |
tyds, ziet men in de rariteitkamer van het Conclave, alle de looze Electie-treeken, welkers konstwerktuigen, in de voornaamste Hoven van Europa, bewogen worden, verzaamen in een wormsteekig middelpunt. Doch het gebeurt ook dikmaals, dat die geraffineerde Staatkunde uitwaaszemt, als een openstaande bouteille vol voorloop van Franssen brandewyn; en zy vervalt zomtyds zo schielyk als de gezontheid, dewelke, tot op het opperste toppunt van kracht, gesteegen zynde, verloopt in een gevaarelyke ziekte. Veeltyds eindigt een Conclave, gelyk als een verliefde intrigue eindigt, dat is, door een punt, waar voor men zig nimmer had gehoedt. Veeltyds is het een vergalde Tegenvoeter, die den spik-spelder nieuwen Paus (zonder dat hy weet, wat dat hy doet) gemakkelyk neêrzet in St. Peters Leenstoel. De Kardinaalen zyn alle eenpaariglyk Babyloniesse Toorenbouwers, die, dag en nacht, kalk en steen aanvoeren, om een Spits, naar hun zin, op te rechten; doch, op een stel en sprong, ontstaat 'er een verwarring, onder die scharlake Architecten, zy stameren, 't gebouw blyft steeken, een aardbeeving volgt, daar bruit de Tooren over hoop, zy tieren als Zeevaarders in een vliegenden storm, zy hooren en zien, doch zy verstaan malkander niet, en hun versleete Staatkunde heeft geen meêr deel aan de verkiezing eens Paus, dan een gebroke schroef aan de beweeging van een konstwerktuig deel heeft, het welk door zyn eigen gewigt, tegens een gryzen hoeksteen, waar op niemant ooit had gedocht, komt te horten. Brienne, Ja, myn Heer, gaat het 'er zo gedesinteresseert toe, dan is 't geen wonder dat de familiaare geest van St. Alexander over die vergadering presideert. Ik docht, dat ieder Kardinaal over niemant zig bekommerde, dan over zyn Montkok, die gecoiffeert is met drie damaste Servetten, over zyn Kamerdienaar, die hem ieder half uur een schoon hembd geeft, en over zyn Geneesheer, die met het Astrolabium van een Klisteerbuis de hoogte van zyn gezontheid schiet. Bibiana. Dan draait de H. Kerk, zomtyds, op één eenig Kardinaal, gelyk als de Conscientie van een spierwitte Non, op de Outerspil van een Bestierder draait, en wanneer die Spil zakt of verzwakt, hoort men een gil, die verder gaat dan de tiende kreits; dan schieten de Bouwlieden toe, dan onderschraagt men den val- | |
[pagina 403]
| |
lenden H., met het Sal volaat van Niklaas Machiavel, met den wierook van Hobbes, en met de Schriftuurplaatsen van Caesar Borgia, en men poogt de kloove der Staatkunde toe te stoppen, met een offerhande van vyfentwintig roode Kalveren, wier Zielen dan naar Egypten verhuizen, en in beeldspraakelyke tekens vervellen. Brienne. Die H. Staatkunde is Duivels ziek, die versterkt en verwarmt wort met een Delfsse zop van bloedroode Kalfsschinkels; en ik ben verwondert hoe Leo de tienden, die zo min goudmerg bezat, als een Koekoek Leeuws-merg bezit, immer den helm van St. Peters, zo genoemde, Narreschuit, kon bemachtigen. Wees zo goet, Confreer, en verligt de lantaaren van myn Frans begrip, eens met de Italiaansse Stalkaars van dat Sprookje. Bibiana. Fiat, ik zal u, kort en beknopt, het ABC register van dat Conclave, tot een voorbeeld van andere Conclaves, mededeelen. Na dat Paus Julius zyn aardssen Rykstaf had geresigneert aan de aarde, vloog de zwarm der Kardinaalen, naar den Byekorf van 't Conclave, en ik volgde, in de qualiteit van Conclavist, myn Meester de Kardinaal de Medicis. De eerste die voorgestelt wiert was de Kardinaal de Riario, die meêr geestelyke provens dan geestelyke deugden bezat; maar twee zaaken verhinderde zyn verhooging. Voor eerst, vreesden de jonge Kardinaalen, dat die oude Genueesse Dief, die zo straf was als een Kloostervoogt de la Trappe, hun den poot zou dwars zetten, in het Jagt en in het Nacht-tuig; en de oude waaren bekommert, indien hy nog maar een valsse getuigen overwon, dat als dan de Genuees, de gemeubeleerde vertrekken van het Vatikaan zou inneemen. De stramme rezolutie der gryze Kardinaalen, verstrekte een spiegel voor de jonge baardelooze melkmuilen, die meê, op hun beurt, vloekten en banden; van geen onden graaf grom behulpzaam te zyn, al zou 't Conclave veränderen in een Kortegaart, en 't Kapitool in 't Kasteel van Luik. Na dat die krygsëed behoorlyk bezwooren was, was de Leus: nu gekuipt, en de man is ons! en 't Staatkundig magazyn van Machiavel was het wapenhuis, waar in een ieder naar Of en Defensive wapens liep grabbelen, wanneer het geval de Kardinaal de Medices, gevalliglyk, tot een aardssen H. promoveerde. | |
[pagina 404]
| |
De Kardinaal de Medices, die ieder nacht liep patrouilleeren, en die, gelyk als een gestrenge Her Hopman, de posten liep visiteeren, vermoeide zig zodanig, dat een zeker steenpuistje, dat hy geconquesteert had, by Donna Laura, en dat op die plaats stond, van waar de Oude het Orientaalsse Zibeth vergaderden, zig opende, en met een benaauwder lucht, dan die der Honden-grot, de Cellen der Kardinaalen vergiftigde. De oude Kardinaalen, die altoos kraaken als gekurkte polleveijen, en die zwakker zyn dan versse Kraamvrouwen, kruchten als dempige hartdravers, en zwoeren, liever te willen afstand doen, van het Viceroischap des Hemels, dan langer bloot gesteld te wezen voor den kwaadaardigen indruk van die lucht. Na dat die ernstige rezolutie genomen was, wiert 'er raad gepleegt met de brakken van Hipocrates, en de Kardinaal Petrucci, vroeg aan de Geneesheeren van het Conclave, of die pestilentiaale lucht niet kon verbeetert worden, door konst, en door reukwerk, en of iemant van die Heeren wel een Lyfrent zou durven koopen, op het geraamte van de Medices? De Geneesheeren, die al zo straf zyn in het onderzoek van hun Gewisse, als Arabiesse Prinszen, en die waaren overgehaalt door een dosis, genaamt, Reiteratur aurum potabile, (dat is) ei lieve, Heer Doctoor, bewaart die goudbeurs eens, gaven voor antwoort, dat de Kardinaal de Medices nog een maand leevens voorraad bezat, en dat hy, dien tyd vervult zynde, zou neêrwaarts zinken als roode precipitaat, terwyl zyn onsterffelyk deel, met Arentsvleugelen naar den Olymp zou stygen, als vlugge Sublimaat. Dit Doctoraal vonnis was oorzaak dat myn Patroon Paus, dewyl de stokoude knorhaanen niets lievers zien, dan de verheffing van een aardsse Godheid, wiens dagen zo duurzaam zyn, als het leeven van een Passiebloem. Zy kroopen dan, op handen en op voeten, naar de Cel van de Kardinaal de Medices, en, (na alvorens in 't neêrbukken gesteent te hebben als Podagristen, wanneer zy op hun vilte muilen koomen aansloffen) verklaarden zy hem (als de allerzwakste zynde) tot een verdienstig erfgenaam van 't Vissers Pinkje. Aldus is myn Baas vergood, en hy, die pas zesendertig Zomers kon optellen, wiert gestelt tot Surintendant over St. Peters Finantie, over 't goet gedrag der baardelooze Santinnen, en over 't mirakeleus comportement der gedroogde en gepekelde Santen. Dewyl nu de vreugd van tot Paus verheeven te zyn, byna | |
[pagina 405]
| |
zo groot is als die van een jongen die geexalteert is tot Primus van Loven, wiert Leo in 't kort zo fris als een Napolitaans Martelaar, die door den balsem ven een strykade wort gezuivert van Cypria's Lazery, en in zyn Persoon is de stelling van zeeker Wysgeer bewaarheid. Dat de Vreugde het souvereinste geneesmiddel is. Na dat de grootste hette der vreugdevuuren over was, wiert ik, benevens een party andere zwarte Kreeften, in een snikheete Electie-ketel gegooit, met Pauszelyke Wyn-azyn besproeit, en zo lang gekookt, tot dat wy, zo bloedrood als de Schaamte, kwamen boven dryven, en in Prinszen der H. kerk getransmuteert, (cum caeteris) begonnen te Simoniseeren, en te kuipen, als Roomsse Heilligen. De bloozende Aurora, welkers blikken zo vrolyk zyn, als die van een jonge Juffrouw die Ondertrouw doet, nootzaakt my, om ons onderhout te verkorten; want de geesten zyn al zo onbestendig tegens de straalen des dageraats, als Bankrottiers, Cartouchiaanen, of geblankette Beurzesnydsters bestendig zyn tegens de Interrogatoriën van Themis Raadsheeren. Dat Leo beschuldigt wort van zo devoot te zyn geweest als Toland, zo partydig als Ormond, zo heerszuchtig als Cromwel, zo wellustig als Lucullus, en zo wraakzuchtig als zyn Nazaat Sixtus den vyfden, is waarheid; doch dat hy de konsten en wetenschappen, met de liefde van een Vrouw, heeft bemint, is ook geen Leugen. Hy stierf in 't jaar 1521. waar uit blykt dat hy niet heeft geleeft tot het jaar 1522, en hy is in St. Peters kerk ondergedompelt. Dit is zyn Grafschrift:
Leonis X. Pontif. Maxim. Depositum.
Deliciae humani generis, Leo maxime, tecum
Vt simul illuxere, interiere simul.
Genua. Hier bevinden zig veel vreemde Jesuieten, die den wind naar d'oogen zien om scheep te gaan, tot voortplanting van 't geloof onder de Heidenen. Een Jesuiet, die de Christenen ontstigt, wil de Heidenen bekeeren, en hy, die 't geloof ondermynt in Europa, dreigt dat voort te planten in America. O! het is geen wonder, dat de Geneesheeren het goud plaats geeven onder de artsenyën, en nog minder wonder is 't, dat Loiola 's Torren dat (onder pretext van | |
[pagina 406]
| |
voortplanting) gaan opzoeken in America; maar het is wonder dat de Duivel zo lang voor Heremyt speelt, en dat de Heidenen niet zien, dat de Voortplanting de leus, maar 't goud de keus is. Indien een Elands poot zo waard was, als de Besoar, die de Soudaan verëerde aan Laurens de Medices; indien een paar Laplandsse Laarzen zo veel golden als een paar geborduurde Chineesse Stevels; of indien een vilte Mantel zo raar was als een goudlakensse Japansse Tabbert, dan zouden die zwarte Postloopers, in steê van Siam, Japan, of China te bezoeken, hun caravane doen naar Lapland, Finland, en Tartaryën. Maar neen, een koude ballingschap, en een arme Bedelaary past geen Jesuiet. De voortplanting des geloofs is weggeworpen op een Kalamuk, die, als een Wolf, op Paardevlees aast. De Voortplanting is niet besteed aan een Yskoude Lap, die uitwendig zo ruig is als een Waterhond, of aan een Fin, die staâg gedroogde Scharren kaauwt als een Katwyksse Vispoes. O neen! het zyn der Mooren schatten
Die deeze Torren uit doen spatten,
Om 't goud en paerlegruis te sling'ren in hun krop.
Een Schelm vertrotst om 't geld, het Zwaard, het Rad, en Strop.
En deeze zwarm van goude Torren,
Die men naar China, doch naar Lapland nooit ziet snorren,
Om eerst den Hemel, en dan d'aarde te verraân,
Waagt daar 't verzuipen aan.
Parys. Als zyn Majesteit onlangs Trictracq speelde, en 'er verschil ontstond over de gooi der steenen, wiert 'er gevraagt, hoe het geleegen was, en als 'er niemand sprak, zei de Koning; wyl 'er niemand spreekt, heb ik ongelyk. Die jonge Vorst is meêr redelyk, dan de drie vierdeparten der Speelders, die aanstonds aan den Duivel de dobbelsteenen of hun Persoon verëeren, en die, wanneer 't verschil gedecideert wort, de Komissariszen met den vogtel, en de goede Mannen met den stok op 't lyf vallen. De Luitenant kolonel *** kreeg in het Coffihuis van Monsieur Gaillart, verschil over 't verzetten van een Schyf, en ziende, dat 'er niemant der Omstaanders was die zyn huid wilde waagen aan de decisie van dat verschil, nam hy 't Verkeerberd op, sprong 'er meê op straat, slenderde daar meê op en neêr, zo lang tot dat hy een Vrede-Rechter vond, die, het Spel niet verstaande, dat vonniste in zyn faveur. | |
[pagina 407]
| |
De Overste P** kreeg over 't vertrekken van een kaart, dispuit met een ander Officier, en ziende dat zyn proces gevaar liep, onderscheide hy de kaarten, lei dezelve, ordire alphabetico, op den rand van zyn breeden hoed, liep op een gallop naar de Minnebroeders kerk, en verzogt, dat de Majeor D**, die zeer devoot de Mis hoorde, het Spel geliefde te jugeeren, en dan naar te zien. Parys. De Prokureur Generaal tracht het verschil tussen de kopstukken in 't collegie van Harcour, by te leggen, maar de Paters Jesuieten, die 't welzyn van een iegelyk, beschouwen met Hondsoogen, tragten dat te beletten. Sta ruim Heeren, een Loiolist zal, van meet af aan, gaan voltigeeren op de slingerkoorde van Hermes. Hier ziet men, hoe dat de Outerfielen
Van Loiola 's hoofsse pest,
Helaas! de schrep'le rest
Des eendragts poogen te vernielen.
O! wie dat d'eendragt zoekt in dat vervloekt Convent!
Is, en op d'aarde, en in den Hemel onbekent.
Die zwarte Twistappelen, die de tweespalt tussen Vader en Zoon, Moeder en Dochter, Weduwe en Wees, Staat en Kerk, ja tussen den Hemel en den Zondaar voeden, zullen nooit de hoofden van Harcour t' zamenbrengen. Wat meent Hermes met die woorden van tweespalt tussen den Hemel en den Zondaar? vraagt Juffrouw Suikerdoos, die haar kaneelde wafels met wywater beslaat. Die meening is (antwoort hy) dat de toegeeventheid der Jesuieten in den Biegtstoel, het felpe lapje is, waar in de Ziel des Overtreeders gebakert wort, tegens de hette des Vagevuurs. Een Jesuiet is als het beeld van Memnon, dat vervrolykt wort door de warmte der gulde Zon. Het is maar, pro forma, dat hy, langs het dakvenster van zyn Biegtstoel, de roe der Tuchting uitsteekt, gelyk als Philelphus den baard van Timotheus aan zyn Hoogleeraars stoel ophing. Een Jesuiet ontfangt den steekpenning des Zondaars, gelyk de Ga naar voetnoot*Godheid der Persen het voedzel uit 's Priesters hand ontfing, die gewoon was te zeggen, eet zo lang het u lust, nooit is het vuur of een Jesuiet verzaadt. Gelyk als 't Serpent tegens Eva zei; eet en gy zult niet sterven, desgelyks zegt de Jesuiet | |
[pagina 408]
| |
tegens zyn Biegtkind; hoereert, moort, rooft, schaakt, vloekt, en band, met de spons van een eenige traan kunt gy alle uw overtredingen uitwissen. Doch hoe een lichtgeloovig Biegtkind zig hier namaals, met Loiola 's certificatie, zal verdedigen tegens de Partisans van Lucifer, zal hy, t'avond of morgen, met weening der oogen en knarsing der tanden, te laat, helaas! te laat ondervinden. In de 's Gravenhaagsse Maandagsse Courant van den 7. September, leest Hermes: dat om aan te raaken, men aangeraakt moet worden. Anubis kan die Courantier, zonder hem eens aan te raaken, niet overslaan, door dien dat woord aan te raaken, de term des Konings van Engeland is, wanneer hy het Koningzeer geneest, het geen een Particulier niet voegt. De zin van het Frans is; dat men om een ander te beweegen, eerst zelfs moet bewoogen zyn. Dat is, wanneer een Galant, zyn schoone Doctores zoekt in te neemen, moet hy dat geene uitwendig gevoelen, waar toe hy haar inwendig tragt te persuadeeren; een Toneelspeelder moet zig zo sterk verbeelden een Vorst, een Generaal, of een Minnaar te zyn, als een Schoolmeester zig verbeelt dat hy een verstandig man, en een Kinderbeul is: en een Courantier moet zig verbeelden dat een Taal- zo wel als een Staatkundige, zyn Papier leest; en die dat kunsje niet fiks heeft, moest liever een Gaarkeuken van Turksse soupe, dan een Postcomptoir van meuwstyding, opzetten. Een Arnhemsse Poëet schynt ook toe te leggen, om de Engelsse Gans van 500 ponden Sterling, den kop af te wringen, en dat door een Grafschrift, waardig het graf der Vergetenheid. Dus is 't begin:
Europa ingemuit supressa...,
't zedert wanneer is suppressa genaturaliseert, Heer Dichter, of goet Latyn geworden? doet afstand van uw eis, of leert beter Latyn. Toekomende Week neemt Hermes zyn afscheid, om (dit is tot gouverno van Argus) in de naarvolgende, op nieuws, op tedagen. |
|