Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina I]
| |
[Folio A1v]
| |
O Curas hominum! o quantum est in rebus inane! | |
[Folio A2r]
| |
Het papiere voorhangsel voor den Amsterdamssen Hermes.INdien de Leezer dit Voorhang, door het opslag van een paar blikken, gelieve weg te schuiven, is 'er kans, om des Schryvers meening, benevens den oorsprong der Schimp-Hekel-en Steek-dichten te ontdekken, om ze te laaken, of om ze te pryzen. Het Schimpschrift is bynaar zo oud als den mensch zelfs; want Schimp vergezelschapt de overtreeding, en is gelyk aan de armoede, die, van den Wieg af, de Dichters opvolgt, en op de verszenen trapt. Doch schimp en schimp zyn altoos geen tweelingen, die geen droppel waters verscheelen, want daar is grooter onderscheid tussen een Schimpschrift en een Schimpschrift, dan 'er onderscheid is tussen een ligt Bergerak-wyntje, dat Ga naar voetnoot*Smul-Michieltje de Kikker met het halve flesje verkoopt, en tussen een zwaar gebaarde Hogheimer-wyn, waar meê den Wynbrouwer Koperneus de slaphartigheid van zyn Frankendaaler wynen corrigeert. | |
[Folio A2v]
| |
Groot is het onderscheid tussen de Sillesche Schimpschriften der Grieken, en de Satyrische Hekeldichten der Romeinen. Dit wist Quintiliaan wel, toen hy zeide; het Schimpschrift is alleen eigen aan de Latynen: en Horatius noemt een Steekdicht; (een diergelyke benaaming valt vry wat vrouwelyk,) een Dichtkunde onbekent aan de Grieken. Het woord Satyra spruit niet uit het woord Satyr een Bosgod, gelyk de Schoolmeesters de onnozele Jongens wysmaaken, maar, ter contrarie, uit het woord Satur, (dat is) Vol, om dies wil dat de Heidenen (daar loopt nog veel van dat gespuis onder de Kristenen) een Ga naar voetnoot*Koelbak vol van alderhande vruchten, gewoon waaren te offeren aan Ceres en aan Bacchus. Naderhand wierd het woord Vol vermengt onder allerlei zaamenmengselen, en een Dicht, 't zaamgekneet uit aangenaame en kittelende vaerzen, wierd Satyra gedoopt; ja eindelyk viel het Schouwburg ook in de smaak der Schimpschriften, en het is, tot dato deezes, in de bezitting gebleeven van die smaak. De Poëet Thespis was de eerste, die de Blyspelen invoerde, en Horatius zegt, dat hy zyn Toneelspeelders, gelyk als een troep Kermisäapen, op een Kar pakte, en daar meê de omleggende Dorpen afliep, zynde derzelver tronien beschildert met Wynmoer en met Vermilioen, dat de koleur der Boksvoeten, die altoos geïllumineert zyn door teellust, en door rynssen Bleekert, verbeeld.
Ignotum tragicae genus invenisse camoenae
Dicitur, & plaustris vexisse poëmata Thespis,
Quae canerent, agerentque peruncti faecibus ora.
Horat. ad Pison.
| |
[Folio A3r]
| |
De hedensdaagsse Toneelspeelders, die desgelyks op Karren der armoede, en op de Kruiwagens van gebrek, door de barre woestenyë dezer Waerelt rollen, zyn oprechte navolgers van Thespis Komedianten, en alhoewel zy nu geen roode Wynmoer nog Vermilloen gebruiken, daarom kan men echter wel zien, dat de Toneelschaamte niet dikker is dan een Meiblad; want zy koomen veeltyds zo vol en dol op het toneel opdonderen, dat het hun geen de minste moeite kost van een volmaakte dronkenschap naar te bootsen, wanneer zy nog de beste gedachten der Treur- en Blyspelen-Schryvers, door een laag Pluggenboert ontsieren, en anticomice rabraaken. De Poëet Menippus is een der allerbefaamste Schimpdichters geweest, zynde in die styl, meesterlyk nagevolgt door Varro. Het boek van Seneca, over den dood van Claudius, Boëthius vertroosting der Wysgeerte, Petronius die Nero's wellust afmaalt, Erasmus lof der Zotheid, de Eutopia van Morus, het sprookje van de Kuip, en alzulke tractaaten (Boëthius echter uitgezondert, die zo deftig prykt in een Inlandsche nachtrok, en in een gestikte muts van Point de Marseille) zyn altezaamen Schimp- en Hekelschriften. De Steekdichten van Regnier, Boileau, Oldham, Rochester, Bucquingam, Prior, Bake, Vondel, en diergelyke welmeenende Fransse, Engelsse en Nederlandsse Dichters, zal Hermes (nu ze al genoemt zyn) met een diep stilzwygen, overstappen; de Wynmoer en Gest van een pak onaanmerkelyke Hekelschryvers, die, gelyk als de Herdoopers hun eertyds opwierpen tot Profeeten, desgelyks, onder den geusurpeerden term van vermakelyke Schryvers koomen aankruipen, zyn onwaardig 't gewag, en de veröntwaardiging van Hermes, | |
[Folio A3v]
| |
Hy zal geen Argus, nog geen Fabrikeur in brieven,
Geen hondsche Diogeen, geen Mensch ontmaskert, nog
Geen Schuitjes Momus, die zo dood'lyk loom en log
Is, dat hy zelfs geen Kind der Slakken kan gerieven,
Vermelden; nog geen Vil, die met Poëetisch spog
Bekwylt, het Satyrs-koor, in rym, tracht te believen,
En diergelyke honigdieven,
Gaan kitt'len. Hy's hebreeuws, en wraakt der Zwynen trog.
Hy tekent met een zachter stempel,
En volgt Natura's schets. Doch als 't ontwerp hem mist,
Bepleistert en vernist
Hy door Minerva's konst Annbis ronden tempel;
O schoon gebouw! gebreit uit mandemaakers teen,
Waar in 't gebeente rust der schrand're Refugeen,
Die tot Ga naar voetnoot*Cologne, door Peer amers lompe slagen,
Der Zotten achting, en het Hollands geld wegdraagen.
Wat nu Hermes oogmerk zy, is als nog een geheim. Maar hy sustineert (en met veel schyn van waarheid) dat zyn eerste oogmerk is, om de geschreeve Copeijen tegens de gestempelde penningen, en om die penningen tegens de vermakelykheden des leevens te verruilen. Wat dat zyn Drukker zal uitvoeren met de gedrukte Hermeszen, zal men, t' avond of morgen, eens konnen naarzien in de Leidsche Courant; want hy, die zig zo weinig bekreunt met het geen hem zelfs, en zelfs van naarby raakt, bekommert zig zeer zelden met de uitkomst der zaaken van zyn Tydgenooten; doordien zyn speculatiën zo ver van het algemeen verscheelen, als Judas den Verrader verscheelt van een Heldendicht, als K**s Treurspelen verscheelen van Seneca 's, of als de Courant-styl van Broe- | |
[Folio A4r]
| |
der, hier schenktme een bakje Coffi! van Tacitus staatkundige historieschryvers styl verscheelt. Vorders zal de Leezer zien (mits dat zyn Lantaarens helderder zyn dan die van een stikziende Mof,) dat de Hermetische styl los, en dat de weinige veerzen irregulier zyn, het geen een talent is, dat Flaccus grootelyks admireert in zyn konst der Poëezy, zeggende;
Souvent un beau desordre est un effect de l'Art.
ook stelt hy voor gewis, dat een Auteur, die zyn schriften geduurig overlekt en overpolyst, gelyk is aan een Goutsmit, wiens goude klomp, veel van zyn kostelyke stof verliest, wanneer hy er braaf met de vyl achter her zit. Zyn sprookjes zyn kort en beknopt, en zyn beeter gebonden dan heet zand, of de geschifte saussen van Pieter oom, wiens Kok geoort is als een schichtig paerd, en wiens wyf gebekt is als een Zee-Haai. Het zweet breekt de toehoorders uit, wanneer een lam, loom, en log Praatjes-maaker, een sprookje opheft; maar wanneer een verminkt Schryver, in een Styl, die meer aazen te ligt weegt, dan een besnoeide spaansche Pistolet, zyn Leezers aanrandt, verbeelt zig Hermes, dat hy een struikrover ontmoet, die de Reisigers met een snaphaan attacqueert, waar van de vuursteen gemaakt is uit komyne Kaas. Voor de rest abandonneert Hermes het goed of quaad succes dezer Papieren, aan de goede of kwaade luim des Leezers, zynde hy gerust, dat 'er, by provisie, een Boek meêr in de Werelt is gebuitelt; doch of dat Speelkind van Minerva zal worden opgevoedt, gekoestert en opgekweekt in het Vondelings-huis der Aterlingen, of in de Kinder-kamer der wettige Kinderen, daar aan is Hermes | |
[Folio A4v]
| |
zo min geleegen, als aan het Systema van Copernicus, of aan de Leugens-sprookjes van een pokdaalig, mismaakt Beunhaasje, dat zynen ouden Vader tot een Houwkind overlevert aan de Gallikaansse Diakony, welke ongelukkige grysaard Nu op het kruimelbrood der Gaulen-kerk feesteert,
Terwyl het Zoontje met Tryn Lichtkeurs domineert:
En zynde een kort gebeent, mismaakt, en gants wanschapen,
De ryke Maasburgt wil bepooten met jonge Aapen.
Maar deeze Voorreden groeit zo schielyk onder de hand, als het ploeter-graan onder de tong van een tandelooze Mof groeit, derhalven verkort Hermes de rest, en hy eindigt met de vier nog eens aangehaalde regelen van Monsieur la Fontaine.
Bornons ici nôtre carriere,
Les longs ouvrages me font peur.
Loin d'epuiser une matiere,
On n'en doit prendre que la fleur.
EINDE. |