Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijTweede deel
[pagina 155]
| |
dat hij voegt. - Onze reize is, tot nog toe, gelukkig. - Louize, ons beider kind, schijnt te herstellen - haar kleur komt wederom, als ook de eetlust; alleen haare gewoone levendigheid blijft nog achter; ik hoop dat het daaromtrent ook spoedig veranderen zal. - Wij zijn voorneemens hier zoo lang te vertoeven als het meeste gezelschap, dan een kleine tour door Engeland te doen, en voor den winter op weg naar Londen, verstaje? - Louize schikt zich in alles naar mijn genoegen. - Ik heb haar mijne gedachten, op welke manier onze reize moet ingericht zijn, medegedeeld, en die scheenen haar wel te behaagen; deeze bestaan - met één woord, - want ik houde van de kortheid - alleen daarin, dat men alle vermaaken, die zich van zelf aanbieden, spoedig moet aanpakken, zonder dezelven driftig naartejaagen, verstaje? - Ik heb, edele Heer! op mijn levenswandeling, bemerkt, dat er nog al meer genoegens op aarde gevonden worden, dan men gemeenlijk denkt; maar men moet dikwijls maar zien waar het heen wil, en gebruik maaken van de gelegenheid, vatje't? - Al die plaizier-partijtjens, zoo lang te vooren beschikt, vallen doorgaans kwalijk uit. - Met louize praat ik ook zoo, verstaje? - en dan is de meid - ô! zoo wel te vreden. - Zij durft mij ook wel tegenspreeken - wel nou! dat hoor ik gaern - ik ben geen Dwingland, zoo als er, God betert! veelen zijn - ook geen haring vol graat - zoo heeten immers thans jou 's gelijken, al ben jij 't niet, die een Burger net zoo veel achten als een hoop vuil? - Nu, | |
[pagina 156]
| |
Heer adelaart! die klanten deugen niet - weetje wat ik zeg? ze verbitteren veel meer dan verbeteren - en dat is maar waar. - Hier, in Engeland, hebje, al van oude tijden af, twee partijen gehad - voor de kroon, en de Opposit; maar ieder zegt wat hem lust. - Je hebt mij verzogt, 't geen mij hier zonderling voorkwam, u te melden - steden, daar wil ik niet van praaten, daar van zijn beschrijvingen genoeg; maar mijne aanmerkingen rollen liever zoo wat over de menschen heen, verstaje? Dat wij overal wel ontvangen zijn, daar behoefje maar niet aan te twijfelen, want er is geld in onze zakken - dat weetje doet overal veel af, en wij behandelen niemand brutaal. - De Engelschman is ook, dat moet men bekennen, redelijk - toon hem dat hij ongelijk heeft, en hij zal het toestemmen. - Voor het overige levert zijn Land het schoonste, maar ook het afschuuwelijkste in alles op, datje met mogelijkheid kunt begrijpen. - Men zou zeggen, wanneer men alle planten en gewassen hier ziet voordkomen, dat de lucht gezond zijn moest, maar de menigvuldige nevels, die zeer sterk op de zwaarmoedige gestellen der Engelschen werken, schijnen aan te toonen, dat deeze lucht althans voor de inwooners niet goed is. - Ik geloof niet dat men ergens van zoo veel zelfsmoorden, als in Engeland, hoort; - hier brengen zich veelen, alleen uit zelfverveeling, om het leven - anderen uit wanhoop. - De Engelsman is geweldig trotsch op zijne regeering en constitutie; daar echter de | |
[pagina 157]
| |
onveiligheid der wegen genoegzaam aanduidt, dat het bestuur hier ook eene zwakke zijde heeft. - De Engelschen hebben in hun aart eene geweldige verachting voor de wetten en gebruiken van andere volken. - Hunne rechtsgeleerdheid en ordonnantien rusten allen nog op de instellingen der Noormannen; zelfs hebben zij veele dier barbaarsche woorden in hunne Rechtzaaken overgehouden. - Nu zelje wel vraagen, bij je zelf: waar haalt kruijer die geleerdheid van daan? - Hoor, dat zel ik jou zeggen. - Wij hebben hier een Millord - een goede vent - waarachtig! - daar babbel ik zoo wat meê. - Hij stelt, zoo als de manier is, zijn Land verre boven 't mijne; - maar ik zet hem pal: - zegt hij: ‘Engeland is rijk’ - kruijer antwoordt hem: ‘ja dat is waar; - maar met ons geld heb je lui oorlog gevoerd - en is je regeering goed, dat hebje ook al aan Holland te danken,’ en zoo praat ik maar voord, vatje't? - dan lacht het Lordjen ereis, en daarmeê is 't uit. - Nu - Heer adelaart! lange brieven kan ik niet schrijven - dat is ook mijn zaak niet - maar meld mij toch eens, hoe Tante Pharizeen het al heeft. - Ter duivel! Heer adelaart! ze heeft mij gezegd, dat ik regt toe regt aan, de hel binnen zeilen zou, en - waarachtig! mijn Heer!daar is geen spotten mee - maar weetje wat me troost geeft? - dat ik nooit, met me weeten, iemand leed gedaan heb - en zoo zal ik maar blijven voordwandelen, versta- | |
[pagina 158]
| |
je? - en die dat doet behoeft Joost niet te vreezen. Vaarwel! en geloof dat ik ben,
Edele Heer!
Je Dienaar en Vriend,
j.p. kruijer.
P.S. Je zelt de brieven, die ik van me kind heb ingeslooten, wel vinden - één voor u, en de andere voor haar kostelijke Tante, die je wel eens zult laaten bezorgen. |
|