| |
| |
| |
Gemeenzame brieven.
Eerste brief. Louize aan de Freule Van Spaanendonk.
Dierbaare Vriendin!
Verheug u! - verheug u met warme deelneeming, dat uwe louize, geheel zuiver, deugdzaam, en getrouw aan de pligten eener tedere liefde, is wedergevonden. - Ik ben uit de handen van het snoodste monster dat de aarde betreedt, en mijn aanzijn zogt te verpesten, gelukkig gered! - Met wat al beproevingen heb ik niet te worstelen gehad! - Zeker, eene oneindige Goedheid, die de onschuld op zijde bleef, heeft mij bewaard: zonder haare menschlievende zorg ware ik mogelijk reeds onherstelbaar rampzalig geweest; want, wat zijn wij, mijne vriendin! indien de hand, die ons heeft voordgebragt, één oogenblik ophoudt ons te beschermen, daar wij toch van natuure zwakke, weerlooze schepselen zijn? - Ach! het bloed stolt mij in de aderen, op 't ontzettend denkbeeld, dat henry, | |
| |
die altijd aangebeden halsvriend, mij van trouwloosheid zal verdacht houden! - Hij zal mij verfoeijen - verachten - nevens het uitvaagsel onzer Kunne rangschikken - misschien ben ik reeds geheel uit zijne gedachten verbannen - ach! ware het slechts uit zijne gedachten, en leefde ik nog in zijn hart! - Immers, indien hij mijne onschuld ontwaar wierd, zou hij van zijne overijling terug komen en mij nog waerdiger vinden: zijn boezem zou nog heviger voor mij kloppen: - hij zou kunnen uitroepen: ‘deeze is eene beproefde Echtgenoote’. - Nu weete ik niet werwaard hij gevlooden is; want ik heb nog niemand van zijn vertrouwden gesproken - en terwijl de Geldersche Post heden vertrekt, wilde ik u ten minsten doen weeten, dat ik het gevaar ontsnapt en weder in mijn Vaderstad aangekomen ben. -
Gister avond, zeer laat, ben ik eerst terug gekeerd, en hoop bij een volgenden Postdag om standiger te kunnen schrijven hoe het met henry gelegen is, terwijl ik morgen frederik, de vertrouwde van zijn hart, verwacht, ten einde mij van een en ander bericht te geeven; intusschen zal ik het verhaal mijner schaaking vervolgen. - Geloof mij, lieve! met één woord, uwe gevoelige louize is ellendig, maar onschuldig - en God weet, hoe ik verdacht, bespot en veracht worde bij onze natuurgenooten, die zoo gaerne, bij den minsten misstap, op het pad der deugd, een ongunstig oordeel vellen, en alleen de uiterlijke omstandigheden beöordeelen, zonder nogthans de reden optespooren, die in ons | |
| |
voordeel pleit. - Men zegt zoo menigmaal van deezen of geenen: ‘dat is slecht, dat is dwaas gehandeld’, en wanneer wij ons in dezelfde omstandigheden bevinden, heeft de ondervinding dikwerf geleerd, dat wij nog dwaazer te werk gaan, dan die geenen welken wij te vooren berispten. - Ach! zoo ik lijden moet dat men mij met verachting behandelt, ô! dan wenschte ik liever, dat Gods alvernielende bliksem mij op mijnen weg verpletterd had, liever, dan onschuldig smaad te verdraagen! - - Dan, waar voert de wanhoop mijne gedachten? - Neen, 't is beter dat ik leeve - mijne onschuld zal eenmaal openbaar worden, en men zal mij beklaagen; daar ik, indien ik ware omgekomen, bij de waereld voor eene eerlooze, infaame Ligtekooi zou zijn gehouden geworden: - en wie zoude voor mijne standvastige deugd hebben kunnen instaan? - wie zich mijner hebben aangetrokken? - Niemand - ô neen! - niemand; want naar maate de rampen toeneemen vlieden de vrienden. - Ach! mijne vriendin! - hoe weinig oprechte, getrouwe vriendschap is er op het ondermaanse te vinden! - Met wie was ik meer ingenomen? - wie, waande ik, meer mijne intieme vriendin te zijn, dan cecilia? - Was ik niet idolater op haar verzot? - Ging er wel ééne gewaarwording in mijn hart om, waarvan ik haar geene deelgenoote maakte? - En, zoo ik wel gisse - alle omstandigheden, terug, overweege, moet ik vastlijk besluiten, dat zij aan mijne schaaking de hand heeft geleend. - Maar laat ik haar niet te onrecht beschuldigen - nog slechts | |
| |
weinige dagen geduld, en het noodlottig geval zal zich geheel ontwikkelen; voorbaarigheid toch, berokkent ons niet dan onheilen. -
Maandag, de verschrikkelijke dag, welke ik nooit, al bereikte ik den ouderdom van methuzalem, vergeeten zal, werd ik door een zeker veelbeduidend voorgevoel aangegreepen. - Nergens vond ik rust - ik liep het huis op en neêr - doorsnuffelde de boekenkas - greep het eene boek na het ander - las eenige regels - leide het weder neêr - bleef gedachteloos staan - verloor mij in mij zelven - verliet mijne kamer - liep den tuin in - bezogt mijn geliefkoosd Priëeltjen - viel op eene bank van zóóden, en berstte uit in een vloed van traanen. Powhatan en cecilia kwamen mij opzoeken - henry was afwezig: - zij stelde mij eene wandeling in de groote laan voor. - - ‘Cecilia indien het waar is, dat gij mij verkocht en overgeleverd hebt, ô wee u! gij zijt een tweeden judas gelijk!’ - - Zij kuschte mijne traanen weg - trachtte mij de kalmte weder te geeven, en vroeg naar de reden van mijne verwarring, welke ik niet kon verantwoorden. - Wij wandelden de groote laan op. - Het was of de majestieuze Dennen en Eiken mij met mij zelven bevredigden. - Powhatan en cecilia scheenen in een zeer ernstig gesprek geraakt te zijn, waarvan ik liefst geen getuige wilde wezen; des verwijderde ik mij allengskens - haalde het Lijden van den jongen, gevoelvollen werther uit mijn zak - las - en gevoelde bijna wat | |
| |
hij gevoelde. - Men mag zeggen wat men wil, Gelieven moeten een hart omdraagen even als werther, om zóó vuurig te beminnen - Zijne liefde was overdreeven - meer dan wij, menschen, beminnen kunnen. - Ik verloor mij geheel in hem - en - beklaagde zijn lot. - -
De kalmte, welke mij den ganschen dag ontvlooden was, scheen trapsgewijze weder toeteneemen. - Ik wilde naar cecilia en powhatan keeren, en juist op dat oogenblik verscheen het monster, 't welk mij voor altijd rampzalig maakte. - Raub, dien ik weinig tijd te vooren, als een vriend van mijn Minnaar, in die betrekking, met onderscheiding beschouwde - den Hemel voor zijn bestendig welvaaren had kunnen bidden, en alle vriendschaplijke wenschen over hem had kunnen uitboezemen, deeze werd mijn Schaaker - die booswicht, welke ik, ware ik van een pistool of dolk voorzien geweest, in mijne woede had kunnen ontzielen. - Ik werd dan, eensklaps, door drie kaerels besprongen, welke zich tusschen de boomen, in kreupelhout, verborgen hadden. - Ik schreeuwde uit al mijn vermogen; maar men beduidde mij, indien ik mij niet stil hield, dat men mij, door eenen neusdoek in den mond te stoppen, dit wel beletten zou. - Men stopte mij in eene fransche Postschaize, met twee paerden bespannen, die tusschen de boomen, min of meer, verborgen was. - powhatan liep nog een end wegs het rijdtuig achter na, zoo als ik aan zijn geluid meende te kunnen afleiden; maar dit was vergeefsch; | |
| |
want wij reeden zoo snel als de bliksem zijn straalen schiet. - Die snelheid en de ontsteltenis belettenden mij optemerken, welken weg men in sloeg. - De eerzaame jozeph, welke zijn liverei-bediende was, stond achter op. - Een oud Huzaar vergezelde ons te paerd - het scheen of deeze trotsch op zijn prooi was - zeker, omdat steelen, rooven, en meisjens onteeren, veelal het daaglijks werk van eenen Huzaar is. - Wat al vervloekingen ik in eenen adem, toen ik vrijheid van uitspreeken had, uitstamelde, geeve ik u ter overweeging. - Ik beken, dat het vloeken, vooral in eene vrouw, zeer kwalijk staat; maar wanneer men getergd, driftig geworden, in gevaar is om alles, wat ons dierbaar is, te verliezen - op het punt van voor altijd verlooren te gaan, ô! besef dan, mijne lieve vriendin! als men zich reddeloos, geheel zonder uitkomst bevindt, of onze drift dan niet aan krankzinnigheid gelijk is - en de Schelm - de bevlekker van mijne onschuld, hoorde alle deeze verwijtingen met eene bedaardheid aan, die mij uitzinnig maakte: - wat meer is, hij beantwoordde dezelven met liefkoozingen, welke ik afweerde: - hij zwoer mij eene eeuwige liefde; ja betuigde, dat hij mij tot zijne Frauw en wel, tot zijne genadige Frauw wilde maaken. - Hij snoefde (behoudens het respect voor alle Heeren Moffen.) op alle zijne eertijtels - ampten - baronniën enz. die mogelijk in de maan liggen - intusschen voordrijdende, ontdekte ik, in het verschiet, een toren, welke mij deed besluiten te verzoeken, | |
| |
wanneer wij daar gekomen waren, een weinig te rusten, voorwendende, dat de onsteltenis, en het hard rijden mij dusdanig geschokt hadden, dat, indien ik niet uitrustte, ik in onmagt zoude vallen. Dit ontzettede hem - de gedachte, dat, indien hij deze beede weigerde, mij ligt eene zwaarer ongesteldheid mogt aangrijpen, deed hem mijn verzoek toestaan. - Het was **** daar wij aankwamen en de paerden uitgespannen werden. - Hier verzamelde ik alle mijne wijsheid - beraamde het eene ontwerp na het ander, om, ware het mogelijk, te ontsnappen; maar de Schelm was mij te slim - hij verliet mij geen oogenblik; zelfs wanneer ik op zekere plaats moest wezen riep hij de Hospita, en volgde zelf, wachtte op eenen zekeren afstand tot ik de plaats verliet. - Ontsnappen merkte ik dat onmogelijk was, dus zag ik naar andere middelen uit, en dacht: ik zal beproeven of vriendlijkheid meer vermogen op hem heeft; - zoo er nog één vonkjen menschlijkheid bij hem gloort, zal ik hem, door mijne traanen poogen te vertederen - ik zal hem smeeken om mij bij mijnen henry terug te brengen - hem de pligten van liefde en vriendschap voorhouden, en zien welk een invloed die op zijn hart zullen maaken. - Met de zagtste woorden viel ik hem aan - zoo zagt als ooit een beledigd meisjen gesproken heeft: - ik bad - ik smeekte hem, met de vuurigste bede, om mij terug te brengen - wierp mij aan zijne voeten, (wat al vernederingen, mijne lieve! moet een meisjen niet doen, om haare eer te beveiligen!) ik be- | |
| |
vochtigde zijne knieën met mijne traanen, die met groote droppels op den grond vielen - een staalen hart had moeten breeken - een barbaar zou medelijden gevoeld hebben; maar dit alles baatte niets - hij is geen mensch, maar een monster, der maatschappij onwaerdig! - Voor vriendlijkheid en traanen ongevoelig, beantwoordde hij mijne bede met verontwaerdiging - dreigde mij veeleer met zijn zijdgeweer aan flarden te zullen hakken, dan mij, als een laaghartige, overtegeeven. ‘louize!’ zeide hij, ‘niet dan met mijn leven zal ik u afstaan’ - en ik, was mijn antwoord, zal in eeuwigheid uw begeerte niet vervullen - sterven duurt slechts één oogenblik, en wil dus veel liever den dood te gemoete ijlen, dan als eene eerlooze leeven. - Ja, mijne dierbaare! - het is bijna onbegrijpelijk, dat een hart, 't welk van alle eer en deugd ontbloot is, zich zoo lang kan verborgen houden. - Henry, die wezenlijk de keus zijner vrienden voor eene gewigtige zaak hield, en in alles omzichtig handelt, zag raub altijd voor een braaf mensch aan. Zijn uiterlijk voorkomen was wel ruuw en onbeschoft; maar ik waande dat zulks in eenen Huzaar geen misstand was, en mogt hem taamlijk wel zetten. De prachtige Uniform, bij eene schoone gestalte, en zijne oplettendheid omtrent onze Sexe, gaven hem veel voor uit; - maar het maske is afgeworpen, en de levende Duivel ziet hem uit zijne vuurige oogen. - De tijd, die zoo wel voor treurigen als vergenoegden heenrolt, het ondergaan der zonne, kondigde ons de aan- | |
| |
naderende nacht aan. - Ik verzogt andermaal hier te vertoeven, - daar ik altijd de zoete hoop, in mijne verbeelding, koesterde, dat powhatan, zoo henry niet daadlijk gekomen was, mij zou nazetten, en ik begreep, hoe nader bij, hoe spoediger agterhaald. - Met alle zijne doorsleepenheid was hij te lomp, om daaromtrent iets te bemerken; als zeker stellende, dat het onmogelijk was ons te achterhaalen; hij vond derhalven geen zwaarigheid mijn verzoek toetestaan, en zelfs om aldaar te vernachten, ten welken einde hij, in eene afzonderlijke kamer, een bed voor mij deed in gereedheid brengen, om reden, zoo als ik daarna vernam, dat hij op alle pleisterplaatsen voorgaf, dat ik een meisjen was, die met haar minnaar was doorgegaan, dat hij de geen was die mij wierd achter na gezonden, en mij dus gelukkig gevonden hebbende, aan mijne bedroefde ouders terug bragt. Dit had ten gevolge, dat ik, overal waar wij aankwamen, zeer oplettend werd nagegaan. - Deeze listig bedachte logen, bevrijdde mij intusschen van zijne lastige aanzoeken, en gaf mij een geheelen nacht aan mij zelven over, ten einde alle mijne krachten tegen den volgenden morgen te verzamelen. - Hij verliet mij des avonds om elf uur, in de hevigste vervoering van liefde - zwoer, indien ik des anderendaags niet in zijn wil stemde, hij het uiterste beproeven zoude - wenschte mij goeden nacht, en beloofde zich zelf, wanneer ik eens wel geslaapen had, en van mijn eerste ontsteltenis zou terug gekomen zijn, dat zich alles dan beter zou schikken. - Het | |
| |
zal u missen, Heer raub! mijn besluit is onveranderlijk genomen, antwoordde ik hem - Hij sloot de deur, nam den sleutel mede, en zie daar mij in eene holle akelige kamer, geheel alleen, opgeslooten. -
Het zoude immers overbodig zijn, lieve vriendin! u de angstvalligheden te schetsen, waarmede ik dien nacht te worstelen had; gij, die een gevoelig hart, en eene medelijdende ziel omdraagt, ô! stel u in mijne omstandigheid, en gij zult gevoelen wat ik geleeden heb. - Niets wil ik voor u verbergen, ô neen! zelfs geene opkomende gedachte - daarom verberg ik ook voor u de afgrijsselijke neiging niet, welke ik in mij voelde werken - eene neiging, om mijn leven, een leven dat elk dierbaar is, met den dood te verwisselen. - De woorden: ‘morgen zal ik het uitterste waagen,’ brandden als vuur op mijne benaauwde, en van weedom afgematte ziel - zoo de Hemel mij morgen geen Beschermgeest toezend, dan zal louize - de altijd aan de eer getrouw blijvende louize, opgeöfferd worden aan de snoodste der driften - laat ik het gevaar ontvlieden - het afschuwelijk monster ontvlugten - mijne rust in het stille graf zoeken - bij de gevoellooze dooden alleen zal ik kalmte vinden; - kom - één oogenblik beslist alles - aan deeze zijde des grafs is er voor louize geen geluk meer. - In deezen ontzachlijken tweestrijd, waarin ik langer dan een uur worstelde, scheen dood en eeuwigheid, voor mij, alle verschrikking verlooren te hebben. - Dan, onmiddelijk kwam mij het beeld van mijnen ongelukkigen ver- | |
| |
laaten minnaar voor den geest - hij scheen met alle zijne bevalligbeden, in eene verdrietige houding, voor mij te staan. ‘Louize! louize!’ verbeeldde ik mij hem te hooren uitstamelen, ‘eenigste aangebedene Wederhelft! waarom hebt gij mij verraaden! waarom eed en pligt verzaakt? - Gij, louize! die mij duizendmaalen, onder den blooten hemel, uwe oogen opwaard heffende, den Oneindigen tot getuigen riept - uwe liefde tot in eeuwigheid zwoert - ach! verraadt - ontvliedt gij mij? - werpt gij u in de armen van een man, die u nimmer, na de eerste vervoering van liefde gesmaakt te hebben, eeren zal?’ - - Ontzettende gedachten! - Dan, ik kwam van mijne dwaaling terug. - Neen, dacht ik, dat ik leeve - eenmaal zal ligt de gelegenheid zich aanbieden, om mijn verraader te ontvlugten, en mijn henry van mijne onschuld te kunnen overtuigen. -
Het slaat twaalf uur - de Post moet vertrekken, dus zal ik hier afbreeken, en mij, na het afzenden van deezen, daadlijk weêr aan de schrijftafel zetten, om in een volgenden den draad weder optevatten. - Het eerste en voornaamste weet gij thans; dat ik terug ben. - Laat mij intusschen eenige letteren van u toekomen; want ik verlang onuitdrukkelijk naar eenig schrift van u - ach! dat dit ten balsem in mijne wonden verstrekke! - het hart wil toch een trooster hebben. -
Wees indachtig uwe brieven voor mij, bij den Heer adelaart adres te geeven, daar ik, | |
| |
voor het tegenwoordige, mijn intrek genomen heb. -
Vaarwel! mijne vriendin! schrijf toch spoedig aan de ongelukkige, maar standvastige
louize.
|
|