Zeedelycke en natuurlycke gezangen

[p. 251]

Register der gezange.

A.

LENTE.
Zang: Staat op mijn Bruyt, mijn schoone Vrouwe.
Als Lente by ons is gekoomen.	Pag. 4
't MOOY en SLEGHT WEER.
Zang: Iets moet ick u Laura vraagen.
Als de zon seer klaar sal schijnen.	18
Sterven van Anna, Vorstin der Britten.
Zang: Poliphemus aan de stranden.
Als de doot uyt 't leeven haalden.	97
DE TYDT.
Zang: Als Pinardus quam van 't jaagen.
Al de wijse dappre helden.	107
Bruylofts Dis-genooten.
Zang: Maackt mijn snaare een geklanck.
Als de Bruydegom en Bruyt.	115
Gebedt van een beanghste ziel.
Zang: Mijn geest die swanger zijt van Godes lof, giet uyt.
Agh Heer mijn groote Godt.	193
VERRYSENIS.
Zang: Wilhelmus van Nassouwe.
Als d'Archangels eens roepen.	233

B.

BOOSHEYT.
Zang: Heyl-gierigh mensch, wiens gront-gedaghte.
Boosheyt is dwaas, door gruwlijckheeden.	147

[p. 252]

BEKEERINGH.
Zang: Engelse Fortuyn. Of: Van Cato.
Bekeeringh dogh soo langh hier niet uytstelt.	150

D.

SOOMER.
Zang: De Mey die komt ons by seer bly.
De schoone Soomer aan ons geeft.	9
HERFST.
Zang: Hoe legh ick hier in dees ellende.
Den Herfst die geeft ons korte daagen.	13
DUYNEN of BERGEN.
Zang: Der Philistijnen stam quam.
De Duynen geeven veel vreught.	37
HEEREMIET.
Zang: Van Susanna, gy Mans en Vrouwen.
De weerelt die wil een Heeremiet verlaaten.	82
VELTSLAGH.
Zang: Sa trompen en trompetten.
De vyant gaat marcheeren.	84
VRYHEYT.
Zang: Besneede velden, doorlugtige boomen.
De vryheyt voor ons seer heerlijck moet weesen.	135
DROEFHEYT.
Zang: Moet men in alles sigh versaacken.
Droefheyt staat seer swaar te treuren.	154
TEEGENSPOET.
Zang: Tranquille coeur.
Den konincklijcken Harpenaar.	161
Danckbaarheyt eens verloste Ziel.
Zang: Lustigh, lustigh, komt nu by.
Danckbaar, danckbaar sal ick zijn.	195

[p. 253]

Morgen-stondt, of Aurora.
Zang: Godt groet u goede morgen Herderinnen.
De morgen-stondt geeft aan ons veel verheughden.	101
LIEFDE.
Zang: 's Morgens in 't krieckje der heldere daagen.
De Liefde niet radt wil dencken het quaade.	212
HEYLIGEN GEEST.
Zang: Het best op aart is een gerust gemoet.
Den Heyl'gen Geest een ieder mens lief troost.	218
HEEMELSE VREUGHDE.
Zang: ô Deught! gy zijt soo schoone.
De vreughden van den heemel.	236

E.

REYSIGER.
Zang: O Schepper fier
Een Reyser siet, in ver geleege landen.	69
PELLEGRIM.
Zang: Wat ciert gy Christen vrouwen.
Een Pellegrimme wooningh.	79
't Gebedt van Moses.
Zang: Gelooft zy Godt! die my heeft uytverkooren.
Eer dat de bergen hier gebooren waaren.	172
Verlangen na Godt.
Zang: Het wintje, dat uyt den Oosten waayt.
Een vroome ziel, die verlanght na Godt.	198
EEUWIGHEYT.
Zang: Liefste Lief, wanneer sal 't weesen.
Eeuwigheyt der eeuwigheeden.	247

G.

VRYASIE.
Zang: Philidaatje, hoe langh is 't geleeden.
Galathea hoe langh wilt gy dwaalen.	43

[p. 254]

GEVEYNSTHEYT.
Zang: Schoon Lief, aanhoort mijn klaghten.
Geveynstheyt wil bedriegen.	187

H.

WINTER.
Zang: Heeft iemant door gestaadigh draaven.
Het groene kruydt dat is gestorven.	15
't VERRE VERSCHIET.
Zang: Hoe schoon light ons de Morgen-ster.
Hoe schoon is 't cierelijck verschiet.	30
BRUYLOFT.
Zang: Sa trompen en trompetten,
Hoort Bruydegom en Bruytje.	116
BOOSE GEESTEN
Zang: Het Maantje scheen soo helder.
Het is nogh nooit beschreeven.	139
REGTVEERDIGMAAKING.
Zang: De mens door al sijn leeven.
Hoe wonderbaar sal weesen.	226
Godt sal zijn alles in allen.
Zang: De kroon is niet soo waart en soet.
Hoe heerelijck sal zijn de stant.	245
HOOPE.
Zang: Wat is d'onvernoeghde mensch.
Hoope die moet by ons zijn.	209

I.

GALATHEA.
Zang: Ick heb een Kermispop getrout.
Is Galathea niet verheught.	60
ELIZEESE VELDEN.
Zang: Na Oostlant wil ick vaaren.
In d'Elizeese velden,	123

[p. 255]

SONDEN.
Sang: Verlies van heyl komt uyt de zond'.
Is hier de sonde niet seer quaat.	145
ENGELEN.
Sang: Ick hoorde dees daagen een Maaghdeken klaagen.
In Godes voorhooven.	242

L.

CHORIDON.
Sang: De Winter is voorby gestreecken.
Laat Choridon maar eensaam leeven.	50
SEEMAN.
Sang: t'Amsterdam wy aan de ree.
't Leeven van het See-volck is.	67
BRUYLOFT.
Sang: Elck heeft sijn besonder drijven.
Laat Neptuun de zee maar bouwen.	113
GODS LOF.
Sang: Waarom verlaat gy my, segh, alderliefsten Engel.
Looft Godt in 't Heylighdom.	183
Kortheyt des Menschen Leevens.
Sang: Arent, Pieter Gijsen, met Meeuwes, laap en Leen.
't Leeven van de menschen is op de weerelt kort.	201

M.

GODS SCHEPSELEN.
Sang: Schoon Katrijn, o Beeldt der Beelden.
't Minste werck door Godt geschaapen.	21
VRYASIE.
Sang: Als ick mijn Philis kussen magh.
Mijn Herderinne hoe vaart gy?	47
GODS LOF.
Sang: Het best op aart is een gerust gemoet.
Mijn ziel die is beswangert van Gods Lof.	174

[p. 256]

DOOT.
Sang: Doe Israël na veel slaavens.
Moet de doot de vroomen treffen?	229

N.

VREEDE.
Sang: Tranquille coeur.
Na dat den oorelogh ophout.	94
VERVOLGINGH.
Sang: Zaalige uuren, vrughtbaar van verblijden.
Naar moet het weesen, als vervollegingen.	138
NEEDRIGHEYT.
Sang: Als een Herder sijne schaapen.
Needrigheyt wil niet braveeren.	190

O.

OCEJAAN.
Sang: Eerste Carilée.
Ocejaan, wat kunt gy aan ons geeven.	40
PHILEMON.
Sang: O doelwit van de Min.
O! Philemon naar gaat.	55
AVONDT.
Sang: Balet Hester.
Onse dagh is weer voorby.	104
OVERWINNINGH.
Sang: De Franse Vlieger.
O d'overwinningh altijt praalt.	127
VREUGHDEN.
Sang: Als de hooge noot by tijden.
Overal is blijde vreughden.	158
WYSHEYT.
Sang: De Franse Vlieger.
O! roept de Wijsheyt by ons niet!	221

[p. 257]

HELSCHE STRAF.
Zang: Bell' Iris. Of: Sint Niklaas, goet heyligh Man.
Op d'Archangels sterck geluyt.	239

P.

HAARLEMS LANDSDOUWE.
Zang: Ay schoone Nimph, aansiet een magtigh Kooningh.
Praalt Haarlem schoon met haare groene Wallen.	25

S.

MEY.
Zang: Courante la Bare.
Soet praalt het alles in de Mey.	7
AFGRYSLYCKHEYT.
Zang: La Lande. Of: Moer, koopje Huysen.
'k Stel u voor oogen.	129
SLAAVERNY.
Zang: Dighter, die de blinde Weerelt.
Slaaverny die is afschuwlijck,	132
SONDAARS.
Zang: Hoort na my, en merckt gy volcken.
Sondaars leeven veeltijts erger.	143

V.

't PLUYMGEDIERTE.
Zang: Kortjackje.
Veel Pluymgediertens sweeven.	33
't GANTSCHE HEEL-AL.
Zang: Waar schuyl ick voor de loneken.
Verwonderingh kan geeven.	77
ZEE - SLAGH.
Zang: Sa trompen en trompetten.
Veel dappere Zee - helden.	90

[p. 258]

VICTOORI.
Zang: Vrinden sou men met vroolijck weesen.
Victoori is 't bewijs van Vreede.	95
Silvre Bruylofts - Gezangh.
Zang: Het best op aart is een gerust gemoet.
Vereenight Paar, met vreught en droefenis.	118
Goude Bruylofts - Gezangh.
Zang: 't Schijnt Louis wil ons te lijf.
't Vroome oude Eghte Paar.	120
VRINTSCHAP.
Zang: Wintje, daar het bos van drilt.
Vrintschap ons veel vreughde geeft.	163
GODS LOF.
Zang: Waarom verlaat gy my, segh, alderliefsten Engel.
Uyt 't heemelrijck Godt looft.	180
GIERIGHEYT.
Zang: O heyligh zaaligh Bethlehem.
Voor wie bewaart de gierigheyt.	184
Sterven der BEESTEN.
Zang: 't En is niet alle tijt van vreugde dat men singt.
Veel Beesten sterven nu.	203

W.

PHILIS.
Zang: Hoort Kees, mijn Vryer.
Wil Philip rusten, aan eene groene streeck.	52
LANTLIEDEN.
Zang: Galathea.
Wil den Lantman niet verheught.	63
De Doot van Louis de XIV. Koning van Vrankrijk.
Zang: Tranquille coeur.
Was Lodewyck een maghtigh Vorst.	98

[p. 259]

Of 'er meer Weerelden zijn geweest voor de Scheppingh van deese Weerelt.
Zang: Op den top, op den top, daar sat een spinnekop.
't Weesen kon, 't weesen kon, dat in de gulde zon.	111
ONDANCKBAARHEYT.
Zang: Hoe werckje niet Leeuwerck.
Wat is ondanckbaarheyt.	167
Uytbreydingh over den XV. PSALM.
Zang: Heeft iemant door gestaadigh draaven.
Wie sal by Godt hier na eens woonen.	171
BEMINNENS WAARDIGH.
Zang: Heyl gierigh mensch, wiens gront-gedaghte.
Wie is hier dogh beminnens waardigh?	204
GELOOVE.
Zang: Hoe ongelijcken lot.
Wat of 't geloof vertrout.	206
't Ooghmerck Gods, waarom hy ons in de weerelt gebraght heeft.
Zang: Gelijck de Sal'mander in 't vuur kan sweeven.
Waarom laat Godt ons op de weerelt leeven.	215
SWAARMOEDIGHEYT.
Zang: Daar en is niet in mijn leeven.
Wie kan hier swaarmoedigh weesen.	152

Z.

ATHEISTEN.
Zang: Elck heeft sijn besonder drijven.
Zijn op aarde Atheïsten.	1