| |
Zee - slagh.
Zang: Sa trompen en trompetten.
Snel tot de strijt hun stelden,
Soo ras de wint omdraait,
De Vloot wort omgeswaait,
Om te vinden Goede winden,
2[regelnummer]
Die hem krijght tot sijn voordeel,
Na veel Zee-liedens oordeel;
De damp dan van hun sweeft;
Waar door een ieder siet,
Wat in de Vloot geschiet;
Door de dampen 't volck veel rampen
Met 't meeste grof geschut;
Sy doen dit eerst van veeren;
En als 't de naght niet stut,
Soo gaat de strijt fel aan,
| |
| |
Door schieten en fel slaan,
Tot veel scheepen, door quae neepen,
4[regelnummer]
Den Admiraal wil veghten,
Met veel voorsightigheyt;
Hy soo sijn oorloghs kneghten,
Aanmoedight tot den strijt.
't Kanon veel Zee-volck doot.
Veel scheepen zijn in noot;
Die opsprongen, die vergongen,
Siet vliegen in de lught;
't Volck 't geen 'er afkomt moeten
Naar geeven sught op sught;
Vlieght op dit sweevent huys;
Die verdrincken, is het sincken
6[regelnummer]
Daar gaat een kiel te gronde,
Daar veel Zee-volck op sit;
De doot sit op hun monden;
Die niet verdrinckt die bit,
Om reddingh, als een boot
Hun redt uyt hunnen noot.
By de dooden doen doots nooden
7[regelnummer]
Men hoort 't canon fel raasen,
De strijt nogh niet verflout;
Gy hebt hem al tien glaasen,
Met dapperheyt aanschout.
Het volck is nogh vol moet;
O! de gloori om victoori,
| |
| |
8[regelnummer]
U Admiraals niet schooten,
Tot dat men in de Vlooten,
Hun dight beschieten kon;
Hoe fel den vyant schiet,
Sy kreunen sigh dit niet;
Na hun oordeel, tot hun voordeel
Met al hun schiet-geweer;
Dit treft veel volck; veel masten
Die raacken oock om veer;
Veel scheepen door sulck slaan
Na d'afgront moeten gaan;
't Weynigh feylde, of sy zeylden
10[regelnummer]
Hun strijt die is verlooren.
Van aght'ren en van vooren;
Maar light wert daar bestemt,
En men niet strijcken sou,
Tot de gloori hun victoori
11[regelnummer]
Den Admiraal sent scheepen
Tot hun hulp; maar den strijt
Die geeft hun swaare neepen,
Door 's vyants dapperheyt.
Om sigh aan hun te slaan;
Door de dampen, sy 't aanklampen
12[regelnummer]
Het volck dat is vol gloori.
Naa 't ent'ren oock vol moet.
| |
| |
En meenigh schip vol goet;
Als koogels, kruyt, 't kanon;
't Geen d'Admiraal nu won,
Van die 't strijden niet wou mijden;
13[regelnummer]
Nu vlughten sijn vyanden.
Veel scheepen wy verbranden.
Hy doet hun groote schaa.
Hy oock wegh sleepen doet,
Sonder masten; d'oorlooghs gasten
Maar hy komt met victoori,
Al juychend aan het lant:
Die most wijcken, ende strijcken,
15[regelnummer]
Was elck te vreen met 't sijne,
Daar by toegeeflijck oock,
Den oorloogh sou verdwijnen,
Gelijck als doet de roock;
Was elck vernoeght met 't geen,
Dat Godt hem geeft te leen,
Al het strijden, en veel lijden,
|
|