in den heemel tot in der eeuwigheyt gezongen worden. Ick hoop dan, beminde Leeser, dat sy u tot nut en vermaack sullen weesen; en dat gy mijne gaaven verschoonen sult, soo sy wat gebrecklijck zijn; want ieder kan niet meer doen, als sy hem toelaaten: maar dewijl 'er oock altijt quaataardige liefdeloose menschen in de weerelt zijn, die geneegen zijn een anders doen te lasteren, al schoon dat sy daar geen reeden toe hebben, en het niet kunnen verbeeteren, sal ick my aan deese niet kreunen, en nogh veel minder aan spotters; want niets is bevrijdt voor hunne spotternye. Gelieft het dan te gebruycken tot u nut, en vermaack. En hebt gy geen behaagen in het selfde, gy wort niet gedwongen om het te koopen, of te leesen; laat het dan over voor de geen die het behaaght en vermaackt. Oock heb ick, door liefde tot mijn Vader, Jan van Westerhooven, op sijn Boeckje, genaamt De Schepper verheerlijckt in de Schepselen, gemaackt een Lof-gedigt; om dat ick noodigh oordeelde, dat onse Naamen en Persoonen hier door onderscheyden wierden.
In Haarlem den 23 November 1715.