Ziels-opwekking tot waare deugd en vrolykheit in lof- en smeekliederen, mitsgaders veldgezangen
(1725)–Fransina Jakoba van Westrem– Auteursrechtvrij
[pagina 48]
| |
Toon: ô Zalig heilig Bethlehem.1.
Aanbiddelyke Hemelwil!
Hoogwaardig, Wys en Goedt behagen!
't Vernieuwt Gemoedt Eerbiedt u stil,
Daar 't Vleesch uw doen bedilt met klagen.
2.
De strydt die ik van binnen voel,
Heeft by geen Oorlog hier op Aarde!
't Raakte al in slagorde en krioel,
Toen 's Hemels Geest. nieuw leven baarde.
3.
Zint komt 'er schier geen Wensch, geen zugt,
Opborrelen tot 's Konings Luister,
Of 't zondig zelfs, maakt ras gerugt
Van Onraadt, by de Vorst van 't Duister.
4.
Die sluim'ren nooit, eylaas, al slaapt,
Zó vaak de Lust om Godt te pryzen;
Als 't booze Rot de Voorraadt kaapt,
Om zelfs in Grootheit op te ryzen.
5.
Dan is 'er klagte en kermenstrydt!
Dan is de Zielvriendt ook geweken!
Dan voelt het hart een wreedt verwyt;
En is in flaauwmoedt schier bezweken.
6.
Hoe goedt is 't, wakker op zyn Post,
Te waken, over 's Viands lagen:
En als Hy Pyl of kogel lost,
In Iesus Naam een storm te wagen.
| |
[pagina 49]
| |
7.
Hoe nodig is 't in Heyl vertrek,
Der Zielen Rots', steeds te overnagten;
En onder 't Vleugelen verdek,
Van zyne Liefde, 't leedt te zagten.
8.
Hy weygert nooit de Synen Raadt,
Of hulp en bystandt, om te redden:
Wie in Syn kragt manmoedig staat,
Kan met al 't Helsche Rot wel wedden.
9.
Maar laas, zó dra ons 't hart bedriegt,
En wy vermoeden iet te wezen,
Als 't Oog na 's Viands schatten vliegt,
Met lust, is straks Syn moedt gerezen:
10.
Als wy verwaandt, in eyge kragt
Bestaan, zó 't schynt, iet uit te regten,
Dan zyn wy balling onverwagt;
Dan zienwe onze Eer en sterkte slegten.
11.
Hierom, myn Ziel, verweertge u best,
Als de Onmagt door Geloof gaat werken:
En gy 't baldadig Hart niet mest,
Maar 't Geestlyk leven poogt te sterken;
12.
In 't aanschynsligt van uwen Vrindt!
Door 't Voedselzuigen uit Beloften:
Als gy Syn wet op 't harte bindt.
En toont u zó een Vrygekoften!
13.
Geef dus uw Vader steeds de Handt;
En zie Hem als een kindt na de Ogen!
Agt dierbaar, 't geen Hy tot een pandt
Van Liefde u schenkt, uit Syn Vermogen.
| |
[pagina 50]
| |
14.
Een kleyne Voorproef uit die Bron,
Dient wel erkent, om meer te Ontfangen.
Leef by de straalen van de zon!
En Offer hem steeds Zegezangen.
|
|