| |
| |
| |
13 - Intermezzo
Nu wij vandaag geen boek van u onder handen hebben, kunnen wij wat losser praten over uw schrijverschap in het algemeen. U hebt zeer veel geschreven en daaruit zou men kunnen concluderen dat de incubatietijd, tijdens welke u met een te schrijven verhaal of roman rondloopt, steeds relatief kort is geweest?
Ja, dat zou men verkeerdelijk kunnen opmaken uit mijn bibliografie. Die indruk is vals. Niet elk boek werd geconcipieerd na voltooiing van het vorige, en soms het ik een project wachten terwijl ik met ander werk begon; soms moest ik ook kiezen tussen verscheidene projecten.
*
Dat wachten was soms kort, soms lang?
Lang bijvoorbeeld voor Houtekiet, een boek dat ik van jongs af wilde schrijven en dat met mij evolueerde tot ik dacht dat ik het kon en moest schrijven.
*
Ontdekt u voor en tijdens het schrijven in u bijzondere psychische of fysische verschijnselen?
De psychische en fysische verschijnselen die elke intense inspanning kunnen vergezellen en die in ogenblikken van inspiratie kunnen gaan tot vereenzelviging met de sfeer van het beschrevene, vereenzelviging met een personage, verlies van identiteitsbewustzijn, gedemesureerd geluk, trots of wanhoop om het werk.
*
| |
| |
Komt dat verlies van identiteitsbewustzijn geregeld voor al schrijvend?
Ja, ik heb dat steeds gekend. Ik denk aan de avonden, lang geleden, waarin ik na een dag van redactiewerk voor mezelf begon te schrijven, dikwijls tot laat in de nacht en, als ik van het werk opstond, mij afvroeg: Wie ben ik, waar ben ik, wat gaat er in de wereld om?
*
Uw personages zijn zeker voor u vlees en bloed en waarschijnlijk zou u er niet verbaasd over zijn Houtekiet, Sibylle, Tilman of Denise, ik noem er zo maar enkelen, op straat te ontmoeten. Ze zijn waarschijnlijk voor u even reëel als uw familie en vrienden.
Een schoondochter van me heeft een vriendin die Adelaïde heet en telkens wanneer ik deze dame zie, constateer ik dat ze niet gelijkt op de mijne. Toen ik als inspecteur een bibliotheek bezocht hield ik tegenover een onderpastoor, die er bibliothecaris was, vol dat wij elkaar jarenlang hadden gekend. Onze curricula vitae wezen uit dat dit onmogelijk was en op weg naar de volgende bibliotheek herinnerde ik mij dat het de onderpastoor uit Adelaïde was.
*
U hebt me vroeger gezegd dat u al schrijvend onzekerheid of zelfs panische angst overvalt omdat u vreest dat het werk zal mislukken. Hebt u ooit al schrijvend projecten gedeserteerd omwille van die onzekerheid of angst?
Door de spontaneïteit waarmee ik schrijf, maak ik mezelf dikwijls moeilijkheden zonder te weten hoe ik ze zal oplossen, of ik waag iets dat mijn werk kan doen mislukken. Ik denk niet dat dit mij, meer dan andere schrijvers, werk onvoltooid deed laten.
| |
| |
*
Bezorgt een schrijfperiode u slapeloosheid?
Niet meer of anders dan ander vermoeiend werk. Wel doet het mij al eens dromen.
*
Welke gevoelens verschijnen er wanneer de laatste punt is gezet?
Trots. Vóór het einde wanhoop alsof alles mislukt is, en bij de laatste punt trots.
*
Bestaat het boek voor u als het geschreven is, of als u het gedrukt in handen krijgt?
De voltooiing van een boek met de hand was steeds een gebeurtenis, ook voor mijn vrouw. De gedrukte uitgave, die voor al mijn boeken tot nu toe zeer verzorgd was, was een tweede evenement. Mij dunkt dat een werk voor mij eerst dan bestaat.
*
Is uw verbeelding terwijl u schrijft visueel of auditief; ziet u of hoort u de dingen die zich in uw verbeelding afspelen?
Hier moet ik onderscheid maken tussen mijn volksverhalen en de andere romans. De verhalen uit Volk, De Dood in het Dorp, De goede Smokkelaar, Soo Moereman en De Kaartridder had ik niet kunnen schrijven als ik ze niet gehoord en gedeeltelijk met de lippen meegesproken had. Sommige korte, typische, levensechte zinnen sprak ik hardop uit en dat sterkte mij, zoals het aangeven van de toon de zanger geruststelt en hem zekerheid geeft. Ik
| |
| |
vond het telkens eigenaardig dat ik de stem alleen maar hoorde en nooit de spreker, nooit de kamer of het lokaal zag. Ik zou gaarne een volledig verhaal hebben horen en zien vertellen door de molenaar, Fiktoor van Assche en anderen, maar als ik soms meende een stem te herkennen, veranderde ze, werd voller en klonk met echo's. Ik heb dat nooit kunnen verklaren en het, bij gebrek aan beter, toegeschreven aan mijn bedoeling geen individu maar het volk te laten spreken.
*
Maar in Adelaïde en romans van dat soort werd het anders?
Ja; dan beleef ik scherp visueel.
*
Had u al zeer vroeg belangstelling voor taal?
Ja, van jongs af vond ik het een wonder dat een boom boom wordt genoemd. Tijdens de eerste-wereldoorlogvakanties, toen ik alleen maar gedichten schreef, ging ik dikwijls alleen naar Mechelen (15 km), Brussel (20 km), Antwerpen (20 km) en tijdens die lange wandelingen, heen en terug, at ik onderweg niet en sprak luidop een woord uit, waarvan ik de klank, herkomst en wat weet ik, zo diep doorgrondde dat ik aan drie, vier woorden genoeg had voor de hele dag. Of ik sprak na boom de rijmwoorden droom, schroom, stroom, vroom, stoom, toom, loom, room, onophoudelijk voor mij uit, om te achterhalen wat zij gemeen hadden dat ze met dezelfde klanken deed benoemen. Ik beeld mij nu nog in dat ik daar enorm veel mee heb geleerd.
*
U doet mij denken aan de jonge alleenloper en zwerver Rimbaud die ook als knaap enorme afstanden aflegde en van zichzelf
| |
| |
getuigt: ‘Petit Poucet rêveur, j'égrenais dans ma course des rimes’ (Ma Bohême).
De gelijkenis is treffend.
*
Hebt u nog herinneringen van die aard?
Nog aangenamer waren de ontelbare recreatiewandelingen in het seminarie te Hoogstraten, tijdens welke ik met een makker van Opwijk, wiens dialect van het mijne verschilde, trachtte gesprekken te voeren zoals twee oude boeren uit onze streek die elkaar ontmoetten. Telkens wanneer wij de juiste toon troffen, schaterden wij het uit. Spelen met de taal, zoals de dichteres Vasalis het noemt, heb ik altijd gedaan. Mijn oudste zuster, die ook dit warm taalgevoel kende, onthield voor mij tijdens het trimester al het moois dat zijzelf had gehoord.
*
Langs die weg bent u wellicht later tot de stijlopvatting gekomen dat die volkstaal de hoogste garantie van echtheid bezit?
Zonder enige twijfel. Langs het genot dat ik aan taal beleefde, heb ik in de latere dagen van Volk de schoonheid en echtheid van het natuurlijk en persoonlijk taalgebruik ontdekt.
*
U mist dat wellicht bij schrijvers jonger dan uw generatie?
Ja, die missen dat. Zij schrijven haast allen dezelfde verzorgde taal van de meester in de school. Ik hoor er niet in hoe, wie en vanwaar ze zijn. Voor mij moet elk schrijver, ook in het Noordnederlands of het ABN, een eigen, direct herkenbare taal schrijven, zoniet mist hij als kunstenaar persoonlijkheid.
| |
| |
*
En volgt u de taalkunde?
Toen ik als lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor het eerst nader kennis kon maken met de taalkunde tijdens de lezingen van de bekwame linguïsten die daar zetelden, vond ik dat buitengewoon boeiend. Ik was er de eerste letterkundige die niet ostentatief te kennen gaf dat hij niet luisterde. Wil uw vraag echter informeren naar mijn belangstelling voor onze spellinghervormingen en taalzuiveringsacties, dan is mijn antwoord erg negatief en, in plaats van emotioneel, zeer rustig overwogen en in detail verantwoord.
*
Het lijkt misschien een gekke vraag, maar ieder kijkt toch af en toe op zijn leven terug en daarom vraag ik u, of u, indien er opnieuw te beginnen viel, graag opnieuw schrijver zou willen worden, of misschien een ander kunstenaar of geleerde?
Als kind wilde ik alles weten, alles lezen, alles beproeven, overal heen reizen en nooit een minuut verliezen met slapen. Nu betreur ik hoe langer hoe meer, mij van jongs af op de kunst te hebben geconcentreerd, in de waan dat zij het hoogste was, en vooral niet de middelen te hebben gehad om technisch en chemisch te experimenteren, iets waartoe ik mij als kind voelde aangetrokken. Ik wou nu, met het inzicht in de mens dat ik mij inbeeld te hebben verworven, ook de medische kennis bezitten om hem te helpen.
*
En te worden zoals een probleemloze man op de straat, lokt u dat?
Het liefst van al zou ik een probleemloze man zijn, maar dat ligt totaal buiten mijn bereik.
| |
| |
*
Dat geloof ik. Ik denk dat u met vrede mag besluiten dat het goed is dat u als schrijver voor u en uw gemeenschap bent geworden wat u bent.
Op mijn leeftijd denkt men niet meer ernstig aan wat men vanaf de wieg had moeten doen. Ik denk nu aan wat men uit mijn werk en leven, zoals ik beide bedoeld heb, kan besluiten. En nu ik dan toch schrijver ben geworden, had ik liever dit zus en dat zo geschreven, maar ben ik exact de schrijver geworden die ik wilde zijn.
*
Is de schrijver belangrijk in de maatschappij?
Ja, ja en ja, maar zoals de priester belangrijk is in de maatschappij en de eerwaarde heer Peeters toch moeilijk zal kunnen bewijzen dat hij belangrijk is. Het boek is zeer belangrijk, maar of de boeken van Herwig Leus In Vlaanderen en of de Vlaamse boeken in Europa belangrijk zijn, kan ik niet verzekeren. Het Vlaamse volk zou zonder Conscience, Gezelle, Streuvels, Timmermans en Claes niet zijn wat het is. Ik heb zelf ondervonden dat de ene schrijver zijn volk begeleidt, de andere het voorgaat en dat een schrijver belangrijk kan zijn voor velen die hem nooit hebben gelezen.
*
Ik stel u af en toe pijnlijke vragen, zodat ik er mezelf gegeneerd bij voel. Ik heb u nooit willen kwetsen, maar ja, ik vraag me af of ik het soms toch niet gedaan heb of zal doen. In elk geval, ik bewonder diep uw eerlijke openhartigheid en moed.
U hebt me al eens geprezen omdat ik openhartig antwoordde. Ik heb mij dat van eerstaf voorgenomen, omdat een ondervraging anders haar doel ten dele mist en omdat het juist een bestaans- | |
| |
reden van de letterkunde is het raadsel mens te ondervragen. Als er steeds weer letterkundig mag en moet worden geschreven, hoewel er sinds lang veel meer ongelooflijk mooie boeken bestaan dan men in een mensenleeftijd lezen kan, is het omdat het leven en de mens voortdurend veranderen, zodat er steeds iets nieuws moet over geschreven worden en omdat de mens tot nu toe nog niet beschreven werd zoals hij werkelijk is.
*
De schrijver heeft als blijvende taak de waarheid van al het zijnde en van de mens te ont-dekken door het woord, en omdat u in ons taalgebied, al gravend naar die waarheid, dieper hebt getast dan vele anderen, zitten we hier samen om die waarheid in uw werk zo objectief mogelijk te identificeren. Het lijkt me de moeite waard.
Ik ga niet tot de bodem, maar ik tracht mijn deel bij te dragen door wat dieper te graven dan vele anderen.
|
|