| |
| |
| |
11 - Manneke Maan (1954)
Is er een groot verschil tussen Manneke Maan eerste versie en de tweede, wat de vertelinhoud betreft?
Nauwkeurig kan ik het verschil niet meer aangeven. Het is altijd het verhaal geweest van de maanman die zich vruchteloos inspant voor het welzijn der mensen.
*
En naar de geest?
De eerste versie was een schotschrift op de godsdiensten, de maatschappelijke instellingen, het menselijk gedrag. De gal en edik kwamen mij na enkele jaren te goedkoop, te geïnteresseerd voor. Ik heb getracht het verhaal het uitzicht te geven van Gullivers Reizen, namelijk dat van een schotschrift waarvan de niet-achterhaalbare, nog gedurig voelbare zin geen belang meer heeft omdat de blote tekst boeiend genoeg is.
*
Waarom hebt u het verhaal opnieuw opgenomen? Hebt u het geheel herschreven?
Omdat ik er, zoals nu nog altijd, van overtuigd was dat de stof te goed was om te worden weggegooid. Vervuld van ander werk, heb ik er niet de tijd voor over gehad alles te herschrijven. Dat betreur ik nu.
*
Uw fantasie voelt zich blijkbaar gaarne thuis in het oeverloze van het heelal met zijn oneindige ruimte en onmeetbare tijd. Geeft
| |
| |
de ervaring van één-zijn met die kosmos u een gevoel van ultieme rust, van geborgenheid?
Het woord van Augustinus over God: ‘Irrequietum cor nostrum, donec requiescat in te’ gebruik ik sinds jaren voor mijn kosmisch eenheidsverlangen. Door die rust versta ik én verstandelijk en imaginatief het heelal begrijpen én er door de dood volledig in opgaan.
*
Als die kosmos waarin u gaarne verzinkt de onmeetbare ruimte en tijd is waaruit alles wordt geboren en herboren, dan is hij als een moederschoot waarin het wezen zich geborgen kan voelen.
De ene moederschoot lijkt me wat te groot om met de andere te kunnen worden vergeleken, maar overigens is de gelijkenis treffend.
*
Deze drang naar opgang in en vereenzelviging met een Al, staat wel in tegenstelling met een drang in u om uzelf te affirmeren, ja, te heersen?
Ja, het is bijvoorbeeld een oude droom van mij op een eiland, veel kinderen kwekend, autarchisch te leven.
*
In bepaalde opzichten is Manneke Maan een ‘conte philosophique’, waarin u de personages, via al hun successieve belevingen, levenswijsheid laat opdoen en waarin uzelf via de verklaringen van God en anderen heel wat beschouwingen over de aard van de mens en de zin van het leven geeft?
Toen ik het boek schreef wist ik niets af van Voltaires Jean de la
| |
| |
Lune dat ook een ‘conte philosophique’ is. Toen ik het boek herschreef had ik Voltaires verhaal in huis. Een vriend-leraar had het mij gebracht. Ik heb het tot hiertoe nog niet gelezen, om begrijpelijke redenen, dunkt mij. Kent u een beter onderwerp voor een ‘conte philosophique’ dan dat van mijn maanreus, die in de geschiedenis van de aarde en de mensen woelt zoals u en ik met een twijgje in een mierennest?
*
U hebt af en toe behoefte aan zulke mensdom-omvattende onderwerpen.
Herinner u het onuitgewerkte plan van De Wandelende Jood, die geheel de geschiedenis van het christendom doorwandelde. Manneke Maan vertrekt nog veel vroeger, vanaf de hominisatie!
*
God is trots op de mens en ook nieuwsgierig naar zijn ontwikkeling. U laat hem zeggen dat de mens ‘een zeer ingewikkelde schepping’ is, ‘niet eenvoudig, niet gemakkelijk te begrijpen’. Dat zal wel uw mening zijn?
Dat zegt God natuurlijk zuiver voor mijn rekening. Ik heb redenen om trots te zijn op mijn soortgenoten, de naakte apen. Hij, indien hij ons geschapen heeft, zou zich veeleer moeten schamen. Toen ik over de diversiteit van de bewoonde werelden schreef, vermoedde nog niemand dat er honderd triljoen zouden zijn. Ik hield dus mijn verbeelding in toom. Maar of er slechts één, slechts honderd of honderd triljoen zijn, onze wereld blijft uniek en ‘niet gemakkelijk te begrijpen’.
*
De visie van Manneke Maan op de mensen is kritisch. Zij hebben verstand maar gebruiken het onvoldoende en laten zich mee- | |
| |
slepen door hun gevoel: ‘Ze zijn niet redelijk maar gevoelig’; vandaar hun pessimisme, dat hen diep ongelukkig maakt; vandaar ook dat zij de prooi worden van extreme gevoelswisselingen. Dat is wel uw visie op de mens?
Hoe wetenschappelijker men de dieren bestudeert, des te meer bewijzen van ‘intelligentie’ men vindt. Zo ook de mens. De bloedigste tragedies van zijn geschiedenis zijn nog het produkt van verbluffende scherpzinnigheid, behendigheid en moed. Maar als men de dieren en hem van hoog gadeslaat ziet men niets dan angst en drift.
*
Wat in Manneke Maan en een groot deel van uw werk de menselijke existentie het diepst kenmerkt is angst. Manneke Maan ziet de mens als een angstwezen. Dat houdt natuurlijk verband met de fysische kwetsbaarheid van de mens tegenover de natuurkrachten, maar zit hem blijkbaar ook diep in het bloed. Is voor u het menselijk grondgevoel angst?
Ja. Zoals pijn waarschuwt voor ziekte en er daardoor tegen wapent, zo waarschuwt de angst voor geestelijk, zedelijk, lichamelijk gevaar en doet dit voorkomen of bestrijden. Ik denk dat wij aan angst onder allerlei vormen die wel eens een andere naam verdienen ons voortbestaan te danken hebben.
*
Vanuit de angst wordt de mens - enkeling of groep - gedreven tot agressiviteit. Tussen de twee polen, angst en agressie, ziet u het leven bewegen.
Ik denk niet dat men alle agressiviteit als een gevolg van angst kan verklaren. Er bestaat onder andere ook agressiviteit die gewoon voortkomt uit zelfoverschatting, overmachtsbewustzijn, minachting, verontwaardiging, heerszucht. Maar de polariteit
| |
| |
angst-agressiviteit is zeker karakteristiek voor de mens en heeft naar mijn mening ook een hoofdrol gespeeld in de samenleving die wij kennen.
*
Verscheidenheid van kleur, ras, taal, groep, stam, opvatting wekt argwaan, achterdocht, verdeeldheid. Dit ziet u blijkbaar als een noodlot van de mens.
Ja, een noodlot waarvan hij zich bewust wordt en dat hij nu tracht te overwinnen.
*
In de mens als enkeling of groep leeft een sterke drang naar overheersing van zijn gelijken. Hij wil niet enkel andere levensgroepen, de apen bijvoorbeeld, maar ook zijn evenmensen domineren en tiranniseren. Hij zoekt macht, glorie, aanbidding, en deinst niet terug voor wreedheid en doodslag. God prijst het zoeken van de mens naar ‘verdraagzaamheid en begrip’, maar daar komt, mij dunkt, in uw boek weinig van terecht!
Jawel, maar vergeet niet dat dit geldt als verklaring voor wat in de prehistorie heeft plaatsgehad. Voor de instandhouding van ons bestel werken nog altijd dezelfde krachten. Ze zijn echter gehumaniseerd. Wanneer de priester mij zijn ideaal van mens en maatschappij tracht op te dringen, doet hij hetzelfde als de tovenaar die met hokus-pokus de baas wil blijven in zijn huttendorp, maar hij is er vast van overtuigd mijn geluk te dienen en mijn dienaar, niet mijn meester te zijn. Mijn visie op het menselijk samenleven is dus niet nuanceloos somber.
*
Daartegenover stelt u een andere neiging van de mens, zijn verlangen naar slaafse onderwerping aan een leider, blinde navol- | |
| |
ging van het door hem ontworpen ideaal, onkritische gezagscultus. Met veel ironie beschrijft u die tendens in het apenras dat een slavensysteem opbouwt met een hiërarchie van de lafste, de laffere en de laffe slaven, waarbij aan de lafste de macht wordt toegewezen. U alludeert hier waarschijnlijk op bepaalde politieke en godsdienstige systemen waarin de autocratie op blinde onderwerping is gebaseerd?
Zoals in Een Mens van goede Wil reageer ik daar vooral op rexisme, nazisme, fascisme, marcheren met velen in een uniform. Toen zag ik in ‘bourrage de crâne’ en drillerij méér dan een tijdsverschijnsel, namelijk een hoofdelement in de civilisatie. Het menselijk ras moet in het begin meer dan eens ten onder zijn gegaan door pestilenties, natuurrampen, veten. Het is allesbehalve zeker dat het de begaafdsten zijn die doorbraken. Eeuwenlang hebben zeker apen en toekomstige mensen dooreengemengd geleefd. De domme, lichtgelovige onderworpenheid die mij ergert heb ik bij het herschrijven goedhartig toegeschreven aan de apen, maar voor mij blijft het een feit dat de overgrote meerderheid van de mensen de handen vol heeft met zorgen om den brode, en als ze daarin slaagt, zich graag laat voorzeggen wat ze moet denken en voelen.
*
Toch valt in uw boek de levende schepping niet helemaal ten prooi aan uw satirische ironie. De mens komt ertoe zijn bestaan veiliger en beter te organiseren, hij overwint alle diersoorten, ook die welke machtiger zijn dan hij; door zijn verstand komt hij ertoe zich steeds uit de slag te trekken, met welke middelen ook. Dat ziet God met welgevallen en u blijkbaar ook.
Mijn cultuuroptimisme, gekoppeld aan een scherpe kritiek van de realiteit, verklaar ik door mijn overtuiging dat zuiver aardse tevredenheid met tafel en bed, wetenschap en kunst de enig mogelijke en ware beschaving uitmaakt. Ik zie hoe ver we daar nog van verwijderd zijn en hoe onvermijdelijk we ernaartoe gaan. Ik geef er mij zeer goed rekenschap van hoe ‘laag’ en ‘vul- | |
| |
gair’ dat klinkt in de oren van edel-doende hoeders van de valse idealen die wij moeten leren afleggen en die onze grootste obstakels zijn, maar ik volhard.
*
Het belangrijkste positieve aspect van het mens-zijn is volgens u zijn drang naar vrijheid. De apen snakken naar vrijheid en ook voor de mens is dat de ‘machtige kreet’. U laat God affirmeren: ‘Als je een greintje mensenkennis bezit, weet je dat de mens niets dierbaarders is dan zijn vrijheid. Zo klein als hij is, heeft hij iets goddelijks. Hij wil zelfstandig zijn, een koning, een god. Doe zoals ik, eerbiedig dat. Beloon hem niet voor zijn goed, straf hem niet voor zijn kwaad, laat hem vrij. Als hij goed doet beloont hij zichzelf, en hij straft zichzelf als hij kwaad doet. ... (De wereld) kan helemaal op zichzelf bestaan, ik hoef nergens tussen te komen.’ Die passus ligt u zeker nauw aan het hart.
Ja, zéér. Ik bedoelde daar toen vooral de openbare erkenning van politieke en geestelijke vrijheid mee, maar de innerlijke zelfbevrijding was er altijd mede in begrepen. Al zeer jong vermoedde ik een drogreden in de leer dat het staatsgezag nodig is om de orde te handhaven en de religie om de zeden te beschermen. Ik vroeg mij af of het gezag niet een gevolg is van de behoefte aan orde en de religie een gevolg van de noodzaak van zedelijke reglementering. In het eerste geval moet men tot elke prijs staat en godsdienst in stand houden, in het tweede geval mag men ze zonder enige angst aan hun normale evolutie overlaten omdat ze kunnen, mogen en moeten veranderen en onmogelijk kunnen vergaan.
*
De religieuze problematiek laat u geboren worden uit de angst van de mens. De ontmoeting met de Maanreus die hen met angst vervult, doet in hun verbeelding een Opperwezen ontstaan en die is een tiran: ‘Altijd maar door zeurden zij over het Grote Wezen
| |
| |
dat alles zag, hoorde en wist en op de loer lag om hen te straffen’. U hebt zelf altijd dit Godsbeeld van de onverbiddelijke inquisiteur beleefd tot u het hebt afgewezen.
Inderdaad. Toch geeft het bekende ‘Timor fecit deos’ niet nauwkeurig mijn opvatting weer. Chronologisch was vrees waarschijnlijk wel het eerste en sterkste motief, maar het lijdt geen twijfel dat schoonheidsontroering, ontzag en behoefte aan spel en dans hebben meegespeeld.
*
Een andere bron van religie in uw boek is het verlangen naar eeuwig geluk. Cesar ontwerpt een paradijsdroom en dadelijk beginnen zijn medemensen te fantaseren: ‘Dat is toch wel straf, dacht Cesar, ik zuig iets uit mijn duim en dadelijk weten zij er meer van dan ik.’ Zou uw eigen afwijzing van de mogelijkheid tot eeuwig leven, eeuwig geluk volkomen objectief zijn of speelt daarin misschien onbewust uw doodsverlangen mee?
Op de weg naar ontkerstening staan de drie welbekende wijsgerige argumenten voor de onsterfelijkheid van de ziel. Naar één daarvan, ‘ex communi sensu hominum’ wordt hier verwezen. Allen verlangen we en beelden we ons in voort te bestaan, zoals we verlangen rijk of ons inbeelden gelukkig te worden, maar daarom gaat de droom nog niet in vervulling. Uw vraag heb ik nooit gesteld. Ik kan er slechts op antwoorden dat, toen ik nog een hiernamaals verwachtte, het bevrijd worden van het aardse leven mij reeds als een verlossing aanlokte en dat het volledig sterven mij op het eerste gezicht geweldig schokte. Slechts zeer langzaam heb ik ingezien dat dit de beste, meest troostende en ook rechtvaardigste en barmhartigste oplossing is. Nu u het mij vraagt komt het mij vanzelfsprekend voor dat mijn doodsverlangen mij daarbij heeft geholpen. Ik heb in elk geval nog niemand ontmoet die er zo blij mee is als ik.
*
| |
| |
Een motief dat u van jongs af nauw aan het hart ligt is het misbruik dat van de godsdienst wordt gemaakt om machtsdrang, aftruggelarij, moord en oorlog te dekken. U onderscheidt in de mensheid een mengeling van bedrog en zelfbedrog bij het misbruiken van het gezag of de macht geschonken door het Grote Wezen. Blijkens uw geschriften Vaarwel dan en andere heeft uw afkeer voor dergelijk misbruik van het geloof een belangrijke rol gespeeld bij het verlaten van de roomse Kerk.
Ik zie in het religieus verschijnsel evenveel zelfbedrog als bedrog. Daarom noem ik het in Salut en Merci ofwel de grootste cultuurtragedie ofwel het grootste cultuurschandaal. Het ene verontwaardigt even diep als het andere. Misprezen, geminacht, gehaat, vervolgd worden omdat men dit ontdekt heeft en meent in geweten niet te mogen verzwijgen, is zeer pijnlijk.
*
U laat Albert de Maanreus zeggen: ‘Eeuwig leven vind ik een straf. Het is mooi zolang je denkt dat het niet lang zal duren, maar sinds ik weet dat er geen einde aan komt, verveel ik mij’. Is dat een boutade of méér?
Allesbehalve een boutade. Zeer diepe ernst. Wij zijn vertrouwd met de eeuwigheidsgedachte zoals we het voor vijfhonderd jaar waren met de schijfvorm van de aarde. Al wie er echter ooit eens ernstig over nadenkt dat hij over honderdduizend miljard jaar nog altijd in vlees en been nacht en dag zal denken zoals nu: ‘de hoeveelste hebben we?; nu ben ik al honderdduizend miljard jaar gelukkig, alleen door die prachtige God de Vader te aanschouwen. Nu begin ik God zij dank een nieuwe adoratie van honderdduizend miljard jaar en daarna begint mijn gedurige aanbidding nog maar eerst’, die schaamt zich grondeloos zich zo iets te hebben laten wijsmaken en wordt opstandig.
*
| |
| |
Gaandeweg ontpopt Manneke Maan tijdens zijn verblijf op aarde zich als een figuur naar uw hart: een profetische ziel en een apostel die alles veil heeft voor het toekomstig algeheel geluk der mensheid. Wij hebben het reeds dikwijls in onze gesprekken gehad over die grondtrek in uw wezen: ‘Apen en mensen trekken samen broederlijk naar het paradijs, de volkeren der aarde verenigen zich’ en ‘Eenmaal zal de waarheid zegevieren, eenmaal wordt de aarde een paradijs’, waar ‘geen lijden, geen leiders, geen vrees, geen rijkdom, geen armoe, geen dwang, vrede, gelijkheid, liefde zullen zijn’. Geregeld duiken in uw boeken zulke paradijsgelovers of -dromers op, ook hier.
Dat is kernjuist.
*
Dan is het toch vreemd dat u anderzijds in dit boek ook scherp satirisch op alle manieren het menselijk moreel en psychisch tekort aan de kaak stelt, als woonden er in u twee mensen, een profeet en een tragisch pessimist die de mens somber en zelfs gruwelijk ziet.
Ik zie alleen maar geen onverzoenbaarheid tussen beide krachten of mensen; indien de profeet geen kritisch realist ware, zou hij een onnozelaar zijn en indien de kritische realist geen apostel ware, zou hij slechts een vittertje zijn zoals er in alle cafés aan de toog hangen, pardon schenkbank.
*
Ten slotte bereikt de profeet-weldoener Manneke Maan bitter weinig. Droom en werkelijkheid komen weer eens scherp tegenover elkaar te staan. Vol belangeloze liefde was Manneke Maan bezeten door de gedachte het lijden van de mens te verlichten, maar hij brengt er niets van terecht, alleen wenen: ‘ik ween om mij niet, maar wat heb ik medelijden met de mensen’. Hebt u aan de gelijkenis met Christus gedacht?
| |
| |
Ja, het medelijden met de scharen, het wenen van Jezus is voor mij zijn mooiste trek, maar Manneke Maan weent om de mens ook omdat ik dat doe met, moet ik helaas bekennen, diepe voldoening en purificatie.
*
Ik vind daar geen helaas bij nodig, het is mooi. Ook de dood van Manneke Maan doet hem een beetje voorkomen als een ‘alter Christus’. Hij wordt gemarteld, aan een paal gebonden en ‘aan deze boom zul je sterven’ luidt het oordeel der mensen. Is die gelijkenis bewust?
Bewust wel, maar ik heb ze niet nagestreefd.
*
De woorden waarmee deze profeet-weldoener sterft: ‘Vrijheid, vrede, gelijkheid, liefde’ zijn een vermenging van idealen die respectievelijk door het evangelie (liefde, vrede) en het socialisme (gelijkheid, vrijheid) werden verkondigd, hoewel door deze twee niet exclusief. Waarschijnlijk vertolken die woorden uw persoonlijk ideaal?
Zij vertolken mijn persoonlijk ideaal, dat ook het ideaal van het socialisme, het christendom en al de andere grote godsdiensten is, het ideaal van elke mens.
*
Helaas, eens te meer wordt de profeet gedood, de idealist uitgestoten en vermoord. In de laatste bladzijden laat u God aan het woord, die op de maan het formidabele beeld van Manneke Maan heeft opgericht ter blijvende herinnering aan diens aards idealisme: ‘Het beeld staat eenzaam en dat is de idealist altijd’. En de engeltjes voegen eraan toe: ‘Als de ideale mens iemand is die iets onmogelijks beproeft, er niet in gelukt en vermoord wordt,
| |
| |
hewel merci’. Is het idealisme naar uw mening in onze menselijke conditie in wezen gedoemd tot vereenzaming en verwerping, dus tragisch?
Er bestaat een soort burgerlijk idealisme van de brave man, dat zijn bekroning vindt in de algemene achting en genegenheid. Het heroïsch idealisme van Manneke Maan is in wezen en verloopt tragisch, maar het is ook onuitroeibaar en volstrekt niet nutteloos.
*
Het laatste woord dat u God laat zeggen is er een van mannelijk ja-zeggen tot het ideaal, een idealisme ‘trotzdem’, een tot tragiek bereid heroïsme: ‘Zijn beeld (dat van Manneke Maan) staat op de maan goed. Allen die op aarde iets schoons ondernemen, geliefden dromend van een onaards geluk, kunstenaars vol heimwee naar Mij, waarheidszoekers, vredestichters, allen die werken en strijden voor een betere wereld zullen opkijken naar dat beeld en de dag waarop niemand dat nog doet, waarop de laatste idealist wanhoopt, die dag laat ik de wereld ‘vergaan’. Is dat ook het laatste wat u over de zin van het leven te zeggen hebt?
Het is niet het laatste wat ik over de zin van het leven te zeggen heb en ik weet ook zelf niet wat ik het laatste over de zin van het leven zou moeten zeggen, maar het is wel mijn diepe en dierbare overtuiging dat een verstandig en menselijk mens ‘trotzdem’ edelmoedig ijvert voor een betere wereld. Hoe wijs en intelligent ook in schijn en praktijk, de mens die zo goed mogelijk voor zichzelf zorgt door van de anderen zo weinig mogelijk last te lijden, is in mijn ogen niet meer dan een commis-voyageur.
|
|