| |
| |
| |
1 - De Wereld van Soo Moereman (1941)
In De Wereld van Soo Moereman dompelt u zich weer in de ziel van het volksleven die voor u een weldoende warmte heeft. Wie was Soo Moereman? Hebt u hem nog gekend?
Soo Moereman woonde tegenover vaders ouderlijke hoeve aan dezelfde kant van de straat. Zijn voorgevel gaf uit op de achtergevel van grootvader en was ervan gescheiden door een haag, waarin een opening voor een poortje dat er niet hing. Hij had bij grootvader gewerkt toen diens kinderen nog klein waren. De vertellingen van vader begonnen steeds met het excuus dat hij het niet kon zoals Soo en met de goede raad naar Soo te gaan luisteren, die nu wel oud was, maar toch nog op dreef kwam als er volk was. Ik heb hem maar enkele malen gehoord en het is me bijgebleven.
*
Wat is er van zijn vertellingen in de uwe overgebleven?
De zwarte madam, ne zwarte kater, zo groot en met zo'n ogen, kleurre, ne pater van Bornem, den Boek, mijnen Boek, Anneke Waters, pastoor Vermeylen zaliger, de Hand, ik zal het niet meer zien, maar gij zult het zien, hoort wat Soo zegt, de mens zal vliegen, ons Lis die hier zit weet dat ik niet lieg (dit wanneer hij heel hard loog), de stoof, zijn handen open boven de stoof, Lis aan de naaimachine, God ziet mij, hier vloekt men niet, het wijwatervaatje met palmtak, de plechtigheid, al het nodige om hem na te vertellen. Maar geen verhaal. Vergeef mij de oneerbiedige vergelijking: Soo is voor mij Falstaff, waarover Shakespeare nooit uitgeschreven was.
*
Elk hoofdstuk krijgt een lange titel waarin sensationele gebeur- | |
| |
tenissen worden samengevat zoals in de oude volksboeken en romans gebruikelijk was. Hoe bent u op die idee gekomeb?
Waarschijnlijk door oude boeken. De negentiende-eeuwse Engelsen deden dat ook nog wel eens. De vertellers beginnen nooit met een korte titel. Zij kondigen het verhaal aan van de duvelsschuur van den boer van Ossegem, die zijn ziel aan den duvel verkocht en er nog gelukkig van afgeraakt is, maar 't heeft maar een haar gescheeld. Daarna beginnen zij wijdlopig. Zij dwalen listig af en wekken de indruk iets heel anders te gaan vertellen om de toehoorder daarnaar benieuwd te maken en tegelijk ongeduldig naar het verhaal van den boer van Ossegem. Als zij hun gehoor goed vasthebben, dreigen zij verderop nog af te dwalen in een nevenhistorie en worden graag gepraamd om weer tot den boer van Ossegem terug te komen.
*
U hebt zich die listige techniek van de orale verteller goed eigen gemaakt. Hebt u de oerdiepe wereld van het volkse bijgeloof enkel omwille van de humor en uw eigen genot aan fantasie opgehaald, kortom om het spel?
Nur Spielerei. Het is ongeveer het genoegen van Felix Timmermans in Het Kindeke Jezus in Vlaanderen: Sint-Jozef met een korenbloem tussen de lippen. De middeleeuwers beeldden waarschijnlijk evangelische taferelen uit met middeleeuwse personages en landschappen omdat zij de historische niet voldoende kenden. Wij genieten meer van onze transcriptie doordat ze bewust is. Mij incarneren in de middeleeuwse mens die Soo Moereman tenslotte was in zijn verhalen, schenkt mij hetzelfde genot.
*
Bedoelt u er nog iets diepers mee?
Ja, toch is het meer dan spel en fantasie. Het zegt mij niets een
| |
| |
episode uit het leven van Popeye the Sailorman te beschrijven, hoewel dit nog veel wonderlijker is. Ik vertel geheel vrij, maar niet zo maar raak. In die fantasmen zit de ziel van ons volk, die van de mens tout court. Ik voel ook wanneer ik ernaast sla. De rationalistische spot van Anatole France, waar deze heiligenlegenden zo geestig navertelt, vermijd ik met zorg.
Mijn humor is zelfs niet rationalistisch. Hij spruit voort uit het genoegen dat ik beleef aan het heroproepen van de oude stem en hij strookt met de techniek van de vertellers, die afwisselend doen lachen, beven en traanogen.
*
Wanneer u zo schrijft voelt u zich waarschijnlijk onttrokken aan de beleving van en het schrijven uit uw innerlijke spanningen?
Voorzeker.
*
Uit uw bibliografie blijkt dat u zich periodisch in de ‘wereld’ van Soo gelukkig-thuis blijft voelen. Drukt u in dit geluk positief als gevoel van geborgenheid uit, wat u elders negatief als behoefte tot afstoting van de cultuur tot uitdrukking brengt?
Als u er zo diep op ingaat moet ik bevestigend antwoorden omdat ik anders de evidente waarheid zou loochenen. Zelf echter zoek ik het in dezelfde richting niet zo diep. Ik durf niet van een positief geluk van geborgenheid spreken, omdat ik, ondanks mijn inleving, toch bewust buiten de geest van die verhalen sta. Ook behoefte tot afstoting van de cultuur, de wancultuur dan, klinkt mij een ietsje te sterk voor dit boek.
*
Misschien wel. Ik begrijp natuurlijk dat u zich als bewust intellectueel mens distant weet van de Soo Moereman-persoon en
| |
| |
-wereld, maar uw behoefte aan emotionele en imaginaire inleving daarvan zegt mij veel meer.
Ik ben het met u eens, maar zie of beleef het enigszins anders: het eigenaardig genot dat zulke vertellingen mij schenken komt uit mijn behoefte aan eenvoud. Daar pak ik misschien wat te tartend mee uit, omdat ik weet dat hij door de enen als simplisme wordt beschouwd en door de anderen als een ijdel onliterair gekribbel. Voor mij berust deze eenvoud op een streng ernstige waardering van wat werkelijk intellectueel, cultureel is en geen blaasjesmakerij.
*
Deze drang naar eenvoud is zeker een fundamentele trek in uw persoon en werk. Vooral van uw stijl.
In opzicht van schrijfkunst en taalvaardigheid nodig ik, in alle bescheidenheid, high-brow, bij het experiment zwerende experimentelen uit, eens een behoorlijke vertelling van Soo Moereman te schrijven, dan zullen zij voorgoed weten dat ook dit een kunsttaal is.
*
U hebt gelijk. Het is gemakkelijker met veel woorden te schrijven dan met weinig. De kunst van het woorden weglaten of schrappen is moeilijker dan die van het bijvoegen of fabriceren van woorden. Ingewikkeld zijn is gemakkelijker dan eenvoudig. En duister schrijven kan iedereen. Ik zie het ook zo in de wetenschap. ‘Ce qui se conçoit bien, s'énonce clairement.’ Ik ben er zeker van dat u daarmee instemt.
Zoals u weet is mijn aandacht niet uitsluitend, zelfs niet meer hoofdzakelijk op de letterkunde gericht en zo heb ik vastgesteld dat naar gelang een kunstwerk groter, een wetenschappelijk
| |
| |
werk competenter, een intellectuele prestatie intelligenter is, zij meer opvallen door hun eenvoud en klaarheid. Dat betekent niet dat, bijvoorbeeld in de fysica, alles zo maar kan begrepen worden zonder specialisatie. Het betekent dat de grootste fysici hun kennis op de eenvoudigste, verstaanbaarste wijze aan de man brengen. Het zijn de derderangs mensen die geleerd en duister doen. Het zijn de mannen van wetenschappen die ternauwernood wetenschappen zijn, bijvoorbeeld de Parijse antropoloog Levy-Strauss; de mannen van gelimiteerde wetenschappen die nauwelijks wetenschappen kunnen worden, bijvoorbeeld de linguïsten en de filosofen, die thans samenspannen om hun importantie te vergroten; de mannen van kunsten en letteren, die menen van uitvinding naar uitvinding te moeten evolueren, zoals de natuurwetenschappen en de techniek.
Ik zou van dat alles vele voorbeelden kunnen aanhalen. Een is mij bijzonder levendig bijgebleven: Mein Weltbild door Albert Einstein, een boek dat ik door Soo Moereman kan laten vertellen, een wereldbeeld dat ontstellend dicht dat van honderdduizenden over de aarde verspreide intelligente mensen benadert. En, vergeef het mij, ik rangschik bij deze fumisten wat ik nu eenmaal de Kerk moet noemen, ook allen die tegen beter weten in, want het is in onze westerse wereld niet meer mogelijk niet beter te weten, hun zogezegd heilig geloof aan God en het hiernamaals blijven verdedigen en hun medemensen, die dat niet meer doen, op zijn minst beklagen als lieden die zij van nu af zullen dulden, maar die het allervoornaamste niet bezitten.
*
Ik kan u volgen. Ik ben het met u eens in zover ik meen dat heel wat echte of zogenaamde beoefenaars van de wetenschap, vooral in de sector van de humane wetenschappen, het trieste spektakel bieden van gewichtigdoenerij in een haast onverstaanbaar jargon, duisterheid en pedanterie. Maar wat de Kerk betreft, drukt u zich voor mijn gevoel wat ongenuanceerd uit. Ik vind het evangelie dat in de kerken wordt voorgehouden klaar, eenvoudig en goed. Maar waarschijnlijk hebt u het tegen de pretentie en de
| |
| |
duisterheid der theologen en tegen de hoogmoed der moralisten. Dan geef ik u gelijk.
Ja, zo is het. Ik eerbiedig het evangelie.
*
Maar hoe zijn we nu al pratend van Soo Moereman tot bij Einstein beland? De verhalen van Soo zijn naïef-vóórwetenschappelijk, Einstein is een man van wetenschap. Einstein was een genie en Soo een simpele volksmens met gezond verstand. Waar wilt u heen?
Ik zie, ondanks de verschillen die u aanduidt, een verwantschap. Ik denk dat ook in de wereld van Soo Moereman de werkelijk intelligente, zelf denkende mens, zelfs onder de ongeschoolden, verrassend dicht het wereldbeeld van Einstein en diens legendarische eenvoud naar binnen en naar buiten benaderde. De fumisterij waaronder wij lijden is het werk van derderangs mensen. Maar dit is bijzaak, ik moet eindelijk antwoorden op uw vraag om nadere verklaring. De oude, thans bijna voorhistorische man die van heksen en spoken vertelt, is de man die de eeuwen door geloofd heeft wat zijn geestelijke en wereldlijke leiders hem wijsmaakten, te goeder en te kwader trouw. Hij heeft op hun bevel al hun oorlogen gevoerd, op hun raad kinderen verwekt en laten dopen, zijn akker bezaaid en beplant om ook hen in het leven te houden. Hij heeft hun kastelen, kerken en kloosters gebouwd. Hij was wat zij van hem maakten, hij leefde zoals zij het wilden. De ene zette zich een kroon op het hoofd en deed hem belasting betalen, de andere een mijter en las hem de les, een derde trok een tabbaard aan en riep hem voor een tribunaal. En als ik nu overzie wat deze heren van de Europese geschiedenis hebben gemaakt, heb ik vooral achting, medelijden en eerbied voor die eenvoudige man, die van alles de lasten en kosten heeft gedragen en zich steeds heeft weten te redden.
*
| |
| |
Heel uw pleidooi voor eenvoud en klaarheid culmineert dus in de overtuiging dat fumisterij en, wat erger is, bedrog van leiders op politiek, sociaal en kerkelijk gebied de gewone man, die even goed was als zij, eeuwenlang arm en dom hebben gehouden. U bent verontwaardigd om een bedrog, een verontrechting, een machtsmisbruik dat sinds eeuwen werd gepleegd.
Dat is kernjuist.
*
Die visie ligt helemaal in de lijn van uw kindertijd, want u hebt me gezegd dat u dan reeds met achterdocht meende dat men u alom aan het bedriegen en beliegen was.
Inderdaad.
*
Er is dus een sterk gefixeerd negatief beeld van uw kindertijd, vol ongeborgenheid, wantrouwen, ketters protest, dat u in het leven hebt meegedragen. Maar het feit dat u zo graag naar de wereld van Soo Moereman teruggaat, toont aan dat u ook op een geheel andere manier van een kindertijd droomt: als een sfeer van warmte, gezelligheid, geborgenheid, geluk. Uw beleving van de kindertijd is dus ambivalent. Ik geloof dat u in de Soo Moereman-sfeer weer terug het werkelijk gelukkige kind wordt in een voorproblematische kindertijd waarin nog geen innerlijk conflict is, terwijl u in vele andere boeken in de problematische sfeer van gespannen, broeiende, argwanende, gefrustreerde, vrezende, opstandige verhoudingen terugkeert. Vindt u dit juist?
Dat is zeer juist. De oude volksvertellingen van Soo Moereman brengen mij in de sfeer van een vertedering, die nu niet meer bestaat, voor het goede, vertrouwde, oeroude verleden, waarin de voorouders reuzen, helden en heiligen waren en het goed was te leven met een toverheks, een grappenmaker, een frammason,
| |
| |
een zonderlinge koster en een pastoor en onderwijzer zoals er nu geen meer zijn. Misschien ben ik daar gevoeliger voor dan anderen door het zo jong kwijt te geraken.
*
Dat denk ik ook. Hebt u vader zelf zó horen vertellen?
Telkens als ik vader vijf of zes fratsen hoorde vertellen van de hoeveknecht die van de boerin maar één ei kreeg, in plaats van twee, en er tien minuten ver mee naar de kerkmuur liep om er daar een gaatje in te kloppen, was het alsof in mij de zon scheen. Denk niet dat ik ooit ten volle aan die idylle heb geloofd, al wist ik dat het gedweep ermee oprecht was. Het was voor mij als de legende van een aards paradijs.
*
U voelt zich periodisch ertoe gedwongen om in uw verbeelding terug te keren naar een voorproblematische fase van het (uw) leven, waarin nog geen conflict is, geen keuze, verantwoordelijkheid, angst, schuld, opstandigheid, kortom alles wat in uw kindertijd door het misverstand met uw ouders is begonnen en nadien in u geënt is gebleven. Zulke probleemloze, volkomen archaïsche wereld vindt u niet enkel bij Soo Moereman maar ook in Houtekiet, Mie Zaterdag, de ouders en René Hox, enzovoort. Dit wereldbeeld is het gedroomde beeld van probleemloze synthese, harmonie, vrede, zoals u het sinds het bewust conflictstadium in uw kindertijd niet meer in werkelijkheid hebt gekend? Bent u het daarmee eens?
Volledig, en ik denk dat deze behoefte algemeen-menselijk is.
*
Ik denk nu aan Salut en Merci, waarover we het later zullen hebben. Eigenlijk weerspiegelt het harmonische, gelukkige, vrije en on- | |
| |
belaste wereldbeeld van Soo Moereman, Houtekiet, etcetera, ook de positieve nostalgie die in Salut en Merci schuilt. Positief weerspiegelt dit geschrift uw verlangen naar inleving van uw voorproblematische kindertijd zoals u die droomt; negatief weerspiegelt het uw blijvende, gepijnigde inworteling in een conflictsituatie die met uw bewuste inschakeling in de vader-moederverhouding begon (opstand, insufficiëntie, vertwijfeling, schuld, enz.) en zich later in dezelfde lijn ontwikkelde.
Een diep synthetisch inzicht in mijn werk, waarvan ik mij bewust ben en dat ik beaam met de voldoening van al wie zich erkend voelt. Toch zou ik niet hebben geschreven indien ik gemeend had dat mijn ‘negativisme’ uitsluitend het gevolg was van ervaringen waarmee ik alleen sta. Niet iedereen heeft mijn rebels bloed, maar ik ben ervan overtuigd dat iedereen met de wereld overhoop ligt.
*
Ik heb u reeds gezegd dat ik u niet als een uitzonderingsgeval beschouw.
Akkoord.
*
Rond dezelfde tijd als de Soo Moereman-verhalen schreef u De goede Smokkelaar (1942). Ook dit verhaal sluit naar stijl en sfeer aan bij uw volksverhalen. Vertrekt het uit de werkelijkheid of werd het gefantaseerd?
Als inspecteur van de openbare bibliotheken hoorde ik tijdens de oorlog vele smokkelaarsverhalen. De geschiedenis van de moeder-overste die haar communauteit slechts kon onderhouden door de generositeit van de grootste smokkelaar, haar beste vriend, en ook de dood van de smokkelaar zijn echt.
| |
| |
*
U weet zo goed als ik en iedereen hoe misprezen en gehaat de smokkelaars (helaas, onmisbaar) in de oorlog waren. Maar u kiest er een ‘goede’ uit. U hebt zich bij het schrijven dus minder of niet laten leiden door een drang om recht te spreken dan door begrip en barmhartigheid?
Door het contact met priesters, zusters en onderwijzers te lande kreeg ik een genuanceerde kijk op het oorlogssmokkelen en woekeren, bijvoorbeeld door een doorbrave boer, die een dorpspriester kwam vragen of hij zijn eieren al dan niet mocht verkopen aan de prijs die men er hem spontaan voor bood. Ik vernam ook gruwelijke dingen, bijvoorbeeld over een varkenskweker die uit zijn levende dieren stukken vlees sneed en ze verkocht.
*
Hoe komt het dat u in sommige geschriften zo onverbiddelijk hard, agressief en soms wreedaardig tegen de mensheid optreedt en in andere enkel plaats geeft aan vergevingsgezindheid en barmhartigheid? Hoe ziet u die alternatie in u en uw werk?
Dat is gewoon ieders verschil van houding tegenover leugenaars en oprechte mensen, slechte en goede. Ik tracht even redelijk te zijn in de agressie als in de vergevingsgezindheid.
*
Had u bij het schrijven van deze novelle enige bedoeling?
Geen andere dan het schrijven van een leesbaar verhaal over het volk dat ik beschreven had in zijn gewone doen en waarover ik tijdens de tweede wereldoorlog weer wat nieuws vernam. Ik bezocht toen als inspecteur van de bibliotheken Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant.
|
|