De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 2 Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint Philipsland
(1989)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||
WalcherenI Biggekerke-MeliskerkeVan de wel tien plaatsjes op Walcheren, waarvan de naam eindigt op -kerke heeft het dorpje Biggekerke in de vaderlandse kerkhistorie van de 19e eeuw een zekere bekendheid gekregen. Dit was het gevolg van het optreden van de jonge ds. Huibert Jacobus Budding, die beschouwd kan worden als de initiatiefnemer van de Afscheiding in Zeeland in 1836. Over zijn activiteiten in Biggekerke zal het in dit hoofdstuk voornamelijk gaan. Biggekerke, op het eerste gezicht een merkwaardig aandoende naam (maar er zit toch een persoonsnaam in verborgen) ligt 8 km. ten westen van Middelburg, dichtbij de smalle duinenrij en de zee. Het overgrote deel van de inwoners van dit agrarisch dorpje was rond 1830 Hervormd en bezocht de diensten in de oude kerk met haar korte stoere toren. Veel wisseling van predikanten hadden de ouderen onder hen niet gekend, want toen de 24-jarige Budding op 14 december 1834 als beginnend predikant in Biggekerke was bevestigd, waren hem in bijna 80 jaar nog maar 3 dominees voorafgegaan. Eerst vader en zoon Clinge en vervolgens Johannes van Ree, welke laatste nauwelijks was verschenen of hij was ook al weer verdwenen. Uiteraard had dit zijn reden, waarover straks. Over elk van hen een enkel woord. In mei 1755 was de 26-jarige Samuel Everhardus Clinge Hervormd predikant in Biggekerke geworden. Niet minder dan 51 jaar zou hij daar blijven: tot september 1806. Toen overleed hij aan verval van krachten, ruim 77 jaar oud, nalatende een ‘bitter bedroefde weduwe’ en een enige zoon, die in Leiden nog niet afgestudeerd was. In zijn kort ‘in memoriam’ lezen we verder nog, dat hij langer dan een halve eeuw in Biggekerke ‘het zalig Evangelie der verzoening’ had verkondigd. Hoewel hij tijdens zijn dienstperiode meer dan één beroep had gekregen, was hij toch steeds zijn eerste gemeente trouw gebleven.
Bij de vermelding van zijn levensloop kon niet in bijzonderheden worden getreden, want de overledene had altijd een uitgesproken hekel aan ‘lange Boekzaalberigten’ gehad. Er zou anders stof te over zijn geweest! Tot zover het bericht.Ga naar eindnoot1. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||
Vier jaar na zijn overlijden volgde zijn 23-jarige zoon Jan Thomas Werndly Clinge zijn vader op als Hervormd predikant in Biggekerke (11 november 1810). Zijn diensttijd in het Walcherse dorp zou 21 jaar duren: in november 1831 overleed hij plotseling, ruim 44 jaar oud ‘nalatende eene bij hem inwonende hoog bejaarde moeder van 77 jaren’. Hij was ongehuwd gebleven. In totaal was de Hervormde gemeente van Bekerke - zoals de naam in de volksmond luidt - dus 72 jaar door vader en zoon Clinge gediend.Ga naar eindnoot2. De vacature zou dit keer niet lang duren, want op 15 juli 1832 kon de opvolger van de overleden ds. Clinge jr. reeds in Biggekerke worden bevestigd door ds. S. Luijmes van Westkapelle. Het was de 43-jarige Johannes van Rhee, gekomen van Cadzand in westelijk Zeeuws-Vlaanderen. Biggekerke was zijn 5e gemeente. ‘Een groot aantal hoorders’ woonde zijn intree bij ‘en alles liep naar genoegen af’.Ga naar eindnoot3. Maar ‘naar genoegen’ bleef het niet, integendeel. Hoewel hij nog geen 2 jaar in Bekerke zou staan, kwamen er voor hem en de gemeente toch tumultueuze maanden, waarin de hartstochten oplaaiden. De oorzaak hiervan was zijn felle oppositie tegen de ‘zoogenaamde Evangelische gezangen’. In zijn en veler ogen waren ze lang niet allemaal zo evangelisch. Op de kansel was ds. Van Rhee een ‘redenaar’, zoals het volk het wel pleegt en placht te zeggen. Uit de omliggende dorpen, zelfs uit Middelburg, gingen velen op zondag die gevierde redenaar beluisteren. Niet in de eerste plaats omdat hij met zijn zware stem over veel preektalent beschikte, maar vooral ook, omdat hij onder woorden bracht, wat toen in veler hart leefde: het verzet tegen het zingen van Evangelische gezangen in de eredienst. De Bekerker dominee deelde die weerzin, wekte ze zelfs op en gaf leiding aan de oppositie. Nagenoeg nooit gaf hij deze gezangen vanaf de preekstoel op om te zingen. En toch moest dit volgens het classicaal bestuur van Middelburg wel gebeuren. In mei 1833 - ds. Van Rhee stond dus nog geen jaar in Biggekerke - kwam de eerste botsing. Het classicaal bestuur had in Biggekerke ‘insubordinatie’ (verzet tegen het wettig kerkelijk gezag) geconstateerd en riep de kerkeraad van ds. Van Rhee ter verantwoording. Het ging toch niet aan, dat de kerkeraad maar toeliet, dat zijn dominee weigerde uit de Evangelische gezangen te laten zingen. Er kwam een hele correspondentie op gang, die geen oplossing bracht. Van Rhee bleef op zijn stuk staan. Het classicaal bestuur verklaarde hem nu schuldig aan verstoring van de goede orde in de kerk door overtreding van de kerkelijke reglementen en verordeningen, en stelde hem - als hij hardnekkig de verkeerde koers bleef volgen - schorsing of afzetting als predikant in het vooruitzicht. Het mocht niet baten. De hele kerkeraad van Biggekerke, onder leiding van ds. Van Rhee, bleef weigeren gezangen te zingen. Een bijkomstige bijzonderheid was dat ds. Van Rhee de gemeenteleden die aan het Avondmaal wilden deelnemen niet liet opstaan om te antwoorden op de vier vragen die - althans volgens een synodale bepaling van 1817 - behoorden te worden gesteld na de voorbereidingspreek voor het H. Avondmaal. Ds. Van Rhee liet de vragen achterwegeGa naar eindnoot4.. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||
In de classisvergadering van 20 februari 1834 kwamen de moeilijkheden in Biggekerke weer aan de orde. Maar er was plotseling een mogelijkheid ontstaan om aan de diep ingrijpende en pijnlijke beslissing van afzetting te ontsnappen: op zondag 5 januari 1834 had ds. Van Rhee namelijk vanaf de preekstoel meegedeeld, dat hij een ontvangen beroep van de gemeente te Veen (N.Br., classis Heusden) zou aannemen, in afwachting van de vereiste goedkeuring.Ga naar eindnoot5. De classisvergadering van 26 maart '34 oordeelde nu, dat het wijs zou zijn de zaak-Van Rhee voorlopig ‘niet voort te zetten’. En toen later ds. Van Rhee beloofde zich aan de kerkelijke reglementen te zullen houden stond niets zijn vertrek naar Veen meer in de weg.Ga naar eindnoot6. Op 22 juni '34 kon hij zijn afscheid van Biggekerke preken, wat hij deed met Jer. 17:16Ga naar eindnoot7.. Vooraf was hij van de classis Middelburg en van de gemeente Biggekerke ontslagen ‘door de classisafgevaardigde ds. H.M. Bouvin van Koudekerke in aanwezigheid van de consulent ds. B. Fijnebuik te Zoutelande.Ga naar eindnoot8. Wie moest echter de opvolger worden van ds. Van Rhee, wiens kort verblijf in Bekerke zo tumultueus was verlopen? Als het even kon, vond de kerkeraad, iemand die in dezelfde geest preekte, dus een ‘rechtzinnige’. Maar wie? Op de laatste zondag van augustus 1834 had de 24-jarige Budding in Biggekerke gepreekt over Joh. 5: 24: ‘Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, die mijn woord hoort en gelooft, Hem, Die mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven en komt niet in de verdoemenis, maar is uit de dood overgegaan in het leven’. Hij was de gemeente zo goed bevallen, dat nog dezelfde dag een commissie met de consulent ds. Fijnebuik te Zoutelande contact opnam om aan de regering van Vlissingen ‘als medestemmend ambachtsheer’ te verzoeken een deputatie uit haar midden af te vaardigen om zo spoedig mogelijk tot een beroep te kunnen overgaan. Terloops merken we hier op dat de consulent ds. Fijnebuik zeer rechtzinnig was en later zelfs nog een poosje Afgescheiden predikant is geweest (in Schiedam en Zwolle). En inderdaad, op maandag 8 september, 's middags om 12.00 uur, was er een buitengewone kerkeraadsvergadering onder voorzitterschap van ds. Fijnebuik. Alle kerkeraadsleden waren aanwezig, ook twee afgevaardigden uit Vlissingen, namelijk burgemeester J.J. Becker en de secretaris, A. van der Swalme. Men besloot de gewone beroepingsprocedure te volgen, d.w.z. via een groslijst (waarop een groot aantal namen prijkte) werd eerst een 6-tal en daaruit weer een 3-tal geformeerd. Dit laatste tal bestond uit H.J. Budding, kandidaat bij het provinciaal kerkbestuur van Utrecht, ds. B. Fijnebuik te Zoutelande en ds. J.F.W. Köningsfeldt te Meliskerke c.a. Het eindresultaat was, dat Huibert Jacobus Budding werd beroepen met alle stemmen van kerkeraadsleden en ambachtsheerGa naar eindnoot9.. Lang hoefde hij zich niet te beraden. Precies een week later nam hij het beroep naar Biggekerke al aan. We schreven al, dat hij daar op de laatste zondag van augustus 1834 als proponent had gepreekt. Bij die gelegenheid had hij niet alleen kennis ge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||
maakt met de kerkeraadsleden in Biggekerke, maar was ook in contact gekomen met Middelburgse ‘vrienden’, o.a. met de kruidenier Marinus Noels en zijn vrouw, die een winkel dreven in de Lange Delft (hoek Reigerstraat). Budding was zelfs bij hen op bezoek geweest. Het echtpaar zou in het voorjaar van 1836 tot de eerste Afgescheidenen in de Zeeuwse hoofdstad gaan behoren (zie hoofdstuk Middelburg). De dag nadat Budding het beroep had aangenomen, schreef hij vanuit Rhenen - de plaats waar zijn vader woonde - een brief aan Noels, gedateerd 16 september 1834. Hierin bedankte hij het echtpaar Noels voor ‘het gulle en vriendelijke onthaal, dat ik te uwent heb mogen genieten. Hoezeer ik daardoor ben verrast geworden kan ik niet beter uitdrukken dan door te zeggen dat ik mij bij u te huis gevoelde’. Mocht het Gods wil zijn ‘dat ik te Bêkerke als Leeraar geplaatst werd, dan biede ik nogmaals van harte mijne vriendschap aan; mijn hart en huis zullen dan ook voor ul. inzonderheid als de eerste vrienden die ik in Middelburg heb leren kennen, geopend staan’. ‘Daar ik uit uwen brief bemerke, dat uwe verwachtingen reeds vrij hoog gespannen staan, durve ik verder niets te beloven.’Ga naar eindnoot10. In de laatste woorden schemert al een gunstige beslissing door, maar natuurlijk moest de kerkeraad van Biggekerke het als eerste officieel weten. In die dagen ontving Noels ook een schrijven van de Amsterdamse boekverkoper-uitgever J.H. den Ouden, die veel in Reveilkringen verkeerde en o.a. een heruitgave verzorgde van werken van enige ‘oude’ stichtelijke schrijvers. Voor zaken moest hij wel eens in Middelburg zijn, waar hij ook contacten had met de Middelburgse ‘kring’ van Noels, Willem Brombacher e.a. Hij kende Budding. Op 17 september 1834 had hij een brief ‘van mijn vriend Budding’ ontvangen met de mededeling, dat deze het beroep naar de gemeente van Biggekerke had aangenomen. Onmiddellijk had hij Budding gefeliciteerd en stuurde naar Noels ook ‘eenige letteren in antwoord’. Uit zijn woorden zouden we kunnen afleiden, dat hij (Den Ouden) de man is geweest, die zijn vriend Budding als opvolger van ds. Van Rhee in Biggekerke had aanbevolen.Ga naar eindnoot11. | |||||||||||||||||||||||||
VerhuizingBudding moest dus nu naar Biggekerke verhuizen. Dat dit heel wat beslommeringen met zich meebrengt, spreekt vanzelf. De pastorie had hij nog ‘maar terloops’ gezien. Daarom wilde hij graag inlichtingen over de vertrekken in zijn toekomstige pastorie; over het aantal schuiframen en vensterramen, over de kamer ‘welke voor de beste gehouden wordt’, over de plaatsen waar ‘huisraad’ en ‘tafelgereedschap’ konden worden opgeborgen. En hoeveel bedsteden waren er in de pastorie? Een belangrijk punt voor de vrijgezel Budding was ook: hoe kreeg hij iemand ‘geschikt van humeur, eerlijk en zindelijk’ om ‘als dienstmeid of huishoudster’ dienst te doen? Want hij wist nog niemand, die met hem meeging om de huishouding te doen. Zijn zuster had trouwplannen en zijn | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||
‘lieve Tante’ was al te oud om nog mee te gaan. Wel waren er een paar meisjes, die als dienstmaagd met hem mee wilden naar Zeeland, maar die vond hij te jong. Voorlopig wilde hij het met een dienstmeisje doen, maar dan wel met iemand, die 40 jaar of wat ouder was. Verder informeerde hij of er in Middelburg ook gelegenheid was ‘om groove meubelen, tafels, een ledikant, spiegels enz. te kopen’.Ga naar eindnoot12. Met het dienstmeisje kwam het al gauw in orde. In een volgende briefGa naar eindnoot13. bedankte Budding Noels en zijn vrienden voor de door hen met zoveel moeite opgezochte dienstmaagd. Allen raadden hem aan haar te huren. Zijn tante vond het een groot pluspunt, dat dit meisje zo lang in één huishouden had gediend. Wel was ze volgens Budding nog wat aan de jonge kant - hij had liever een ‘wat bejaarder dienstmaagd’ gehad - maar met de woorden ‘het schijnt in 's Heeren weg te zijn, dat ik deze zal hebben’ accepteerde hij de keus. Wat de verhuizing zelf betreft, met het oog op de naderende winter durfde hij met het versturen van zijn vrachtgoed (‘pakkage’) niet langer te wachten. Zijn verhuisspullen zouden vrijdag 31 oktober 1834 bij de ‘beurtman’ op Rotterdam worden ingeladen en daar vervolgens overgeladen op de Middelburgse beurtschipper.Ga naar eindnoot14. Brandstof voor de komende winter wilde hij graag via Pieter Wijnand (de zwager van Noels in Biggekerke) bestellen: een vracht of drie turf, een paar vrachten zwaar hout en één vracht lichter soort. Van een kachel moest hij niet zoveel hebben; hij had liever een open haard en daarom had hij geen ‘steenkolen’ nodig. In geval van nood kon hij altijd nog een partijtje uit Middelburg laten komen. En o ja, dat was hij bijna vergeten: men moest voor hem nog een paar zakken ‘Tholense’ aardappels kopen. Dat waren blijkbaar beste. Tegelijk met Budding, of anders kort daarop, is naar Biggekerke meegekomen juffrouw Van Nas, de tante van Buddings zwager (dus geen familie), iemand van middelbare leeftijd. Ze is Budding altijd trouw geblevenGa naar eindnoot15..
Het was inmiddels zondag 15 december 1834 geworden, toen Budding door de consulent ds. B. Fijnebuik als predikant in Biggekerke werd bevestigd. Aan de handoplegging namen deel een aantal collega's uit de genabuurde gemeenten: ds. H. Bouvin te Koudekerke, P. Steenmeijer te Ritthem, G. Waller te Middelburg en H.J. Calkoen te St. Laurens en Brigdamme. Met een preek over Openbaringen 1:8 aanvaardde Budding zijn ambt (‘Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde, zegt de Heere, die is en die was en die komen zal, de Almagtige’).Ga naar eindnoot16. De jonge Budding stond nog maar nauwelijks een maand in Bekerke, toen hij, op 19 januari 1835, zijn 25e verjaardag vierde. Dit feest was voor zijn prille Middelburgse vrienden Marinus Noels en diens vrouw Janna Wijnand aanleiding hem naar de gewoonte van die dagen een ‘hartelijke zegenwensch’ op rijm te overhandigen, in totaal 76 regels lang.Ga naar eindnoot17. We citeren uit dat gedicht (nu ja) enkele regels: Ja vijf en twintig Jaar is 't heden
Dat God U op deez aarde bragt
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||
En weinig dagen is't geleden
Dat God U riep op Sions wagt.
Wat samenloop van wond're dingen,
Wat diep geheim hier ook in ligt
't Kortzichtig oog zal 't nooit doordringen
Dan op Gods tijd. En bij Gods ligt.
Het slot was getekend: U Ew's alle Heil toewenschende vriend en vriendin M. Noels en J. Wijnand. Weinig konden zijn hem feliciterende vrienden toen nog voorzien, dat ds. Budding ruim 15 maanden later zijn ambt in Biggekerke al weer zou neerleggen. Hieraan moeten we echter toevoegen, dat Budding en Noels, tot aan de dood van laatstgenoemde, vrienden zijn gebleven.
Wanneer we de Hervormde kerkeraadsnotulen uit het begin van Buddings dienstperiode in Biggekerke doorlezen, dan valt aanvankelijk weinig opvallends te noteren. Het kerkelijk leven ging zijn normale gang en van spanningen was nog geen sprake. Er moesten enkele censuurgevallen worden behandeld, het Avondmaal werd op geregelde tijden gevierd en op 8 februari 1835 werden enige ambtsdragers bevestigd, namelijk de ouderlingen Lourens Louwerse en Jan Jansse van Sparrentak, met de diakenen Leunis Krijger en Zacharias Koene. De precieze Budding ontdekte enige onnauwkeurigheden in het doopboek, door zijn voorganger ds. Van Rhee bijgehouden. Bij het controleren van het lidmatenboek bleek de gemeente 197 belijdende leden te tellen. Over gebrachte huisbezoeken werd regelmatig gerapporteerd. In mei '35 werd de kerkvisitatie gehouden met als resultaat: alles in orde bevonden. Maar in november '35 begon het onrustig te worden. Uit de Hervormde kerkeraadsnotulen - door ds. Budding zelf opgesteld - blijkt, dat in november '35 en de volgende maanden de onrust steeds meer toenam in de Hervormde gemeente van Biggekerke, vooral doordat ds. Budding sterk polariserend ging optreden. Dit straalde bovendien uit tot in de omliggende gemeenten, waarin ook sommige lidmaten niet meer aan het Avondmaal deelnamen en wegbleven uit hun kerkdiensten, omdat ze zich ‘om grondige redenen’ - aldus Budding in de notulen - niet meer konden verenigen ‘met het tegenwoordige kerkbestuur en derzelver Predikanten’. Op 3 januari '36 zou van de preekstoel worden afgekondigd, dat zulke leden van genabuurde gemeenten zich bij ds. Budding of de ouderlingen in Biggekerke moesten melden, ook al stonden hun namen niet in het lidmatenboek van Biggekerke ingeschreven. En enkele dagen later bleken na kanselafkondiging de volgende personen toestemming te hebben gekregen als gast aan het Avondmaal van 10 januari '36 deel te nemen: Ernst MoorhofGa naar eindnoot18., Pieter van den Berge van Oostkapelle, de huisvrouw van C. Hartman en J. Post te Middelburg, die daar al 10 jaar niet aan het Avondmaal was geweest.
Was de kerkelijke storm tijdens ds. Van Rhee in Biggekerke nog niet in volle hevigheid losgebarsten en na diens vertrek zelfs wat gaan liggen, on- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||
der ds. Budding zou deze opnieuw opsteken en zelfs tot een kerkscheuring leiden. We gaan het in een aparte paragraaf behandelen, waabij we niet alleen gebruik maken van de Hervormde kerkeraadsnotulen, maar vooral van een door ds. Budding in de zomer van 1836 grotendeels eigenhandig opgesteld verslag van de gebeurtenissen. Per 1 april 1836 had hij zijn ambt in Biggekerke echter al neergelegd. Onder de titel van het verslag zette hij drie teksten uit het bijbelboek Openbaringen van Johannes, waarvan de laatste was Openbaring 1:3. Dit was ook zijn intreetekst in Biggekerke geweest.Ga naar eindnoot19. | |||||||||||||||||||||||||
Het beginDe eerste paragraaf in het manuscript heeft tot titel: Eerste grondvesting der Gemeente. We putten hieruit het volgende: Langzamerhand - vooral na 1816 - was in de ‘Gereformeerde Kerk van Nederland’ een bestuur ‘ingeslopen’ dat alleen nog maar ‘op menschelijk goeddunken en geenszins op Gods Woord was gegrond’. Hoewel individuele lidmaten enkele ‘graag getrouwe Leeraren’ en ook sommige gemeenten protesteerden tegen de onwettig ingevoerde nieuwe psalmberijming van 1773, tegen de invoering van de Evangelische Gezangen in 1806 en later tegen het opleggen van de Reglementen van het Nederl. Herv. Kerkgenootschap in 1816, het mocht echter niet baten. Het verzet werd ‘als versmoord door polityke overmagt, of niet gehoord’. De Heere had over land en volk als het ware een geest van diepe slaap gebracht, een schijngodsdienst, die de oorzaak van de verblinding was geweest (Jes. 29:10). Voor de godzaligen, die behoorden tot het huis van David en voor de inwoners van het geestelijk Jeruzalem was de vaderlandse kerk een ander ‘Babel’ geworden, dat men moest verlaten (Jer. 51:9, 10). Die ‘roepstem’ werd in de meeste gewesten van ‘ons oud-Nederland’ gehoord, vooral die van 1 november 1834 (de datum waarop ds. H.P. Scholte zich met het overgrote deel van zijn gemeente Doeveren-Genderen (N.Br.) afscheidde van de Hervormde kerk: ‘Gaat uit van Babel, vliedt van de Chaldeeën’. Budding en Scholte correspondeerden met elkaarGa naar eindnoot20.. En toen de 30-jarige, afgezette ds. Scholte op maandag 16 november 1835 in Middelburg moest zijn om zich daar in appèl te verdedigen tegen een vonnis door de rechtbank te 's Hertogenbosch begin september tegen hem uitgesproken, logeerde hij bij ds. Budding.Ga naar eindnoot21. In Groningen en Noord-Brabant - zo vervolgt ds. Budding zijn verslag - waren het resp. H. de Cock en H.P. Scholte ‘wier ijver en getrouwheid eerst met schorsing, later met afzetting en uitwerping uit de Synagoge werd beloond’. Later volgden ds. A. Brummelkamp in Gelderland, ds. S. van Velzen in Friesland en ds. Gezelle Meerburg te Almkerk (N.Br.). Het werd nu meer en meer duidelijk, dat de ‘getrouwen’ moesten kiezen. Budding beroept zich hiervoor op een passage in het in die tijd en later ook nog wel veel gezag genietende werk Redelijke Godsdienst van Wilhelmus à Brakel: ‘Als de Heere vervolgingen brengt over de Kerk door de wereld, als dwalingen stijf | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||
doorgezet worden in de kerk en als men verdrukt en vervolgt zulke Predikanten en anderen die de waarheid en de godzaligheid voorstaan, kantet u dan tegen die en blijft een gezel dergenen, die den Heere vrezen en Zijne waarheid belijden’.Ga naar eindnoot22. Budding schrijft verder, dat hij zelf ook was begonnen te strijden ‘tegen den leugen en afval onzer dagen’ in het Nederl. Hervormd kerkgenootschap. Al vanaf zijn bevestiging in Biggekerke op 15 december 1834 - de Afscheidingen van ds. De Cock en ds. Scholte in resp. de provincies Groningen en N. Brabant waren slechts weinige weken eerder een feit geworden - had hij partij gekozen voor hen, die vervolgd en onderdrukt werden, omdat ze Christus en zijn waarheid beleden. Dit had er toe geleid, dat hij het volgend jaar vanaf eind november 1835 geregeld in wekelijks gehouden bidstonden was voorgegaan, de hele winter door, ‘niet zonder kennelijken zegen voor 's Heeren volk’. Een uiting van zijn verzet tegen ‘het antigereformeerde Kerkbestuur’ was ook geweest, dat hij gestopt was met het laten zingen van Evangelische gezangen, eerst in de wekelijks gehouden bidstonden, vanaf 6 december 1835 ook in de zondagse kerkdiensten. Een week later had hij aan het eind van de morgendienst het gezangboek zelfs van de preekstoel meegenomen en het in een kast in de consistoriekamer gedeponeerd. Wat men met de andere nog in de kerk aanwezige gezangboeken wilde doen, moest ieder zelf maar weten. Dat de gezangboeken later door de kerkeraad plechtig op het kerkhof bij de kerk zijn begraven - zoals J.H. Gunning in zijn biografie van ds. Budding vermeldt - blijkt uit niets en berust op legendevorming, zoals er over Budding wel meer sterke verhalen in omloop zijn. Waarschijnlijk is hier verwarring in het spel met de al even ‘aparte’ ds. Ledeboer in Benthuizen (Z.H.) die inderdaad de reglementenbundel en het gezangboek in zijn pastorietuin begroef.Ga naar eindnoot23. Met die laatste radicale maatregel - het weghalen van het gezangboek uit de kerk - waren niet alle kerkeraadsleden het eens geweest, bang als ze waren voor de gevolgen. Hun protest tegen de gezangen had zich beperkt tot het niet meer meezingen daarvan in de kerkdiensten.Ga naar eindnoot24.
Daarom handelde ds. Budding enkele maanden later dan ook volslagen op eigen verantwoordelijkheid, toen hij per 1 april 1836 (Goede Vrijdag) de bevoegde kerkelijke instanties schriftelijk mededeelde, dat hij brak met het classicaal bestuur van Middelburg en met het Hervormd kerkgenootschap in het hele land. Deze beslissing was een antwoord op een schrijven van het classicaal bestuur, waarin gedreigd werd hem als predikant af te zetten. Volgens Budding vertoonde het Hervormd Kerkgenootschap niet één kenmerk meer van de heilige, algemene, christelijke Kerk Dit was krasse taal. Budding schreef trouwens altijd absoluut en radicaal. Tevens legde hij zijn ‘post’ als predikant bij het Hervormd Kerkgenootschap en de Hervormde gemeente van ‘Biggekerke en Crommenhoeke’ neer. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||
Dat hij nu ook geen traktement meer ontving, althans daarvan niet zeker meer was, deerde de vrijgezel niet. Om geld voor zichzelf had hij nog nooit gegeven. Natuurlijk moest hij ook zijn kerkeraad van deze ingrijpende, persoonlijke beslissing op de hoogte stellen. Hij deed het als volgt: op die vrijdag voor Pasen verzocht hij de hele kerkeraad bij hem in de pastorie te komen. Op diaken Zacharias Koene na, kwamen ze allen. Ieder voelde, dat er iets uiterst belangrijks stond te gebeuren. Eerst liet Budding het schrijven van het classicaal bestuur zien, twee dagen geleden ontvangen, met het verzoek binnen 14 dagen te antwoorden op de vraag of hij van plan was zich te houden aan wat Budding smadelijk noemde ‘...wet, orde en regel buiten en tegen Gods Woord’. Ook las Budding zijn kerkeraadsleden het door hem verzonden antwoord voor, met de daarin door hem genomen beslissing, namelijk om te breken met het Hervormde kerkgenootschap. Verder deelde hij zijn gespannen luisterende ambtsdragers met nadruk mee, dat hij indertijd ‘wettig en mitsdien van God zelve’ als predikant in Biggekerke was beroepen. Daarom bleef hij zich verbonden voelen met allen, die aan de gereformeerde belijdenis en kerkenorde wensten vast te houden, met verwerping van het ‘anti-Gereformeerde Bestuur van het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap’. Tenslotte deelde hij nog mede, dat hij aansluiting wilde zoeken bij de reeds Afgescheiden gemeenten. Bovenstaande woorden en verklaringen klonken op die gedenkwaardige 1 april 1836 in de Hervormde pastorie van Biggekerke. Hij zei er nog bij, dat hij niet eerder weer in Biggekerke zijn ambtelijk werk zou verrichten dan nadat de broeders hem duidelijk hadden gemaakt, dat ook zij zich gebonden bleven voelen aan de besluiten van de synode van Dordrecht 1618/1619. En daarmee was het eenzijdig gevoerde gesprek afgelopen. Zijn kerkeraadsleden konden gaan.
Hoe reageerden de kerkeraadsleden en de gemeente nu op Buddings beslissing? Want er was een heel nieuwe en uiterst verwarde situatie ontstaan. Budding zelf was inmiddels immers uit Biggekerke vertrokken, en preekte links en rechts voor Afgescheiden groepen in Holland en Utrecht. Hem kon men dus ook al niet meer om advies of verduidelijking vragen. Ze moesten dus volkomen zelfstandig handelen in kerkelijk gezien uiterst moeilijke omstandigheden. Wat zal het dorp gegonsd hebben van geruchten, waaruit sympathie, maar ook wel medelijden of leedvermaak gesproken zal hebben. Wat toch te denken van een dominee, die op het hoogtepunt van een kerkelijke crisis zo maar voor onbepaalde tijd naar elders vertrok. Achteraf zou blijken, dat het bijna vier maanden zou duren, voordat Budding zich weer in Biggekerke vertoonde.
Op woensdag 27 april '36 - bijna 4 weken na Buddings vertrek - werd er een gemeentevergadering gehouden bij Pieter Wijnand, de boer van Krommenhoeke, om orde op de kerkelijke zaken te stellen in het kader van de pas ontstane Afgescheiden kerk. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||
Uit de door ds. Budding zelf geschreven notulen - hij was zelf niet aanwezig geweest - blijkt, dat present waren: Pieter Wijnand, Job Wisse, Jan Jansse van Sparretak, Jacobus Konraad, Jan Lijnsse Zachariasse en Stefanus P. Kesteloo. Nadat S. KestelooGa naar eindnoot25. op verzoek de vergadering had geopend ‘met aanroeping van den Naam des Heeren’, ging men over tot het kiezen van 2 ‘voorlopige’ ouderlingen en een scriba. Dit werden Job Wisse en Jacobus Konrad en P. Wijnand (scriba). Onder aan de notulen schreef Budding nog eigenhandig de beide verzen uit Pred. 12: ‘Van alles dat gehoord is, is het einde der zake: Vreest God, ende houdt zijne geboden: want dit betaamt alle menschen. Want God zal ieders werk in 't gerigte brengen met al dat verborgen is, 't zij goed of 't zij kwaad’ (vers 13 en 14). Bijna 4 maanden later - op vrijdag 29 juli '36 - was ds. Budding eindelijk weer in Biggekerke terug en twee dagen later - zondag 31 juli - preekte hij weer, nu natuurlijk niet meer in de Hervormde kerk, maar in de schuur van Job Wisse op de hofstede ‘Grijpskerke’. Zowel 's morgens, 's middags als 's avonds over een vers uit het eerste hoofdstuk van Hooglied (resp. vers 7,8 en 5c). De donderdag daarop - 4 augustus 1836 - was er bij Jakobus Konraad aan huis een vergadering met het doel een overzicht te krijgen van de pas ontstane gemeente om deze vervolgens beter te kunnen organiseren. Aan de uitnodiging hadden 18 personen gehoor gegeven.
Boerderij ‘Grijpskerke’ van Job Wisse bij Biggekerke.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||
Alle aanwezigen legden plechtig de verklaring af ‘dat zij zich wenschen te verbinden aan de ware Gereformeerde kerk, overeenkomstig met hunne eenmaal afgelegde Belijdenis’. Alleen Adriana Moens kon nog niet ingeschreven worden, omdat ze voor de kerkeraad nog geen geloofsbelijdenis had afgelegd. Verder sloten zich - na afscheiding van de Hervormde kerk - bij de gemeente van Biggekerke aan P. Polderman, terwijl Jacob Melis van Grijpskerke verklaarde dat ook graag te willen doen, omdat er in zijn woonplaats nog geen Afgescheiden gemeente bestond. Hij was president-ouderling van de Hervormde Kerk van Grijpskerke geweest en had zich in de eerste helft van april '36 van de Hervormde gemeente aldaar afgescheiden. Hij was toen 70 jaar oud. Terloops geven we over deze tot nu toe weinig bekende figuur enkele personalia. Hij was op 27 december 1765 in Westkapelle geboren en kwam in 1790 in Grijpskerke wonen. Hij was getrouwd met Neeltje Rubbens, die op 15 augustus 1822 is overleden, 71 jaar oud. De weduwnaar was toen 57 jaar. Volgens het bevolkingsregister van Grijpskerke woonde Jacob Melis in 1830 bij zijn schoonzoon Pieter Six, landman. Op 8 november 1850 is Jacob Melis overleden, 84 jaar oud. Zijn schoonzoon was toen 61 jaar. In bovengenoemde vergadering werd een lijst opgesteld met namen van kleine kinderen, die met toestemming van de ouders tot de Afgescheiden gemeente van Biggekerke zouden gaan behoren.Ga naar eindnoot26. Het waren er in totaal tien. Vervolgens kwam een heel belangrijk punt aan de orde, namelijk het nu definitief kiezen van 2 ouderlingen en 2 diakenen. Want een kerk zonder kerkeraad is geen Gereformeerde kerk. Aan deze stemming deden de vrouwen vrijwillig niet mee, ‘betuigende genoegen te zullen nemen in de door de manslidmaten benoemden’. Om die lijn door te trekken werd besloten, dat in het vervolg de kerkeraadsleden alleen door de manslidmaten zouden worden gekozen. De vrouwelijke belijdende leden hadden dus geen stemrecht. Ditmaal was de uitslag dat Job Wisse en Pieter Wijnand tot ouderling en Jacobus Konraad en Christiaan Dekker tot diaken werden gekozen. De eerste drie hadden ook al in de Hervormde kerkeraad gezeten. Met de woorden dat ze vertrouwden op de ‘bekwaam makende genade Gods’ namen ze hun roeping aan. Over elk van de vier hierboven genoemde kerkeraadsleden enkele nadere personalia:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||
In bovengenoemde gemeentevergadering van 4 augustus '36 las ds. Budding aan het eind nog ‘het gebed voor allen nood der Christenheid’ voor, te vinden in de Liturgie ‘onzer Gereformeerde Kerken’. Hij deed dit met het oog op de vervolgingen, waaraan overal in het land de Afgescheidenen bloot stonden en die ook in Biggekerke zo maar werkelijkheid konden worden. Tenslotte is ‘de vergadering in liefde en eendragtigheid uit een gegaan’. Hierna vermeldde ds. Budding als terloops dat ook besloten was in de kerkdiensten voortaan alleen uit de 16-eeuwse psalmberijming van Petrus Datheen te laten zingen. Weinig kon men toen nog vermoeden, dat slechts enkele jaren later de kwestie van het al of niet gebruiken van de oude berijming van Datheen zou leiden tot een scheuring in de Afgescheiden kerken van Zeeland. Met diepe voldoening vermeldde ds. Budding, dat er in de kerkdiensten van zondag 7 augustus 1836 voor het eerst uit de oude psalmen van Datheen was gezongen. In de middagdienst voor de preek werden de enkele dagen eerder gekozen en hierboven al genoemde ambtsdragers in hun dienst bevestigd, zodat we de datum van instituering van de Afgescheiden gemeente van Biggekerke moeten stellen op 7 augustus 1836. Uiteraard met ds. Budding als predikant, die een half jaar later tevens als dominee voor de gezamenlijke Zeeuwse gemeenten werd beroepen (8 febr. 1837). Toen hij in het begin van 1839 zijn beroepsbrief in een vergadering verscheurde en in oktober van hetzelfde jaar werd afgezet - de oorzaak hiervan waren vooral de kwestie van het al of niet zingen van de psalmen van Datheen, en het aanvragen van de ‘vrijheid’ bij de koning - volgde een aantal gemeenten in Zeeland hem geheel of gedeeltelijk. Ook Biggekerke bleef pro-Budding en verdween toen weer uit het kerkverband van de Afgescheiden kerken. Het is trouwens nog de vraag, of deze gemeente wel als zodanig heeft gefunctioneerd in dit kerkverband. In de eerste plaats staat ze namelijk in de notulen van de provinciale vergadering van de eerste jaren nooit als aparte gemeente vermeld. In de tweede plaats was ds. Budding door allerlei oorzaken vaak en lang afwezig. Hij was in februari 1837 predikant van alle Afgescheiden kerken in Zeeland geworden, en was nog in de zomer van 1836 in Middelburg komen wonen. Hij had de pastorie in Biggekerke moeten verlaten, omdat reeds half augustus 1836 zijn opvolger de Hervormde pastorie in Biggekerke betrok.
Daar kwam nog bij, dat 23 november '36 de beide leidinggevende Afgescheiden ouderlingen Job Wisse en Pieter Wijnand in Middelburg in de gevangenis werden gezet, omdat ze in navolging van ds. Budding weigerden hun boeten te betalen. Pas op 31 januari 1837 werden ze ontslagen, maar | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||
niet eerder dan nadat op initiatief van de Middelburgse gemeenten en met medewerking van de overige kerken het boetebedrag was voldaan.Ga naar eindnoot30. Zowel Pieter Wijnand als Job Wisse waren gedetineerd geweest van woensdag 23 november 1836 tot dinsdag 31 januari 1837, dus bijna 10 weken. Het viel te begrijpen, dat die bijna 10 weken lange gevangenisstraf in de winter, doorgebracht in een onverwarmd hok van 3,5 bij 2 m., zowel op de al bejaarde Wisse (66) als op de jongere Wijnand hun sporen nalieten. Slechts eenmaal per maand mocht de familie de gevangenen bezoeken. Tijdens dat bezoek waren gevangenen en familieleden door een traliehek van elkaar gescheiden. Gelukkig mocht hun van buitenaf eten en drinken worden gebracht, zodat ze het niet met de gewone gevangeniskost hoefden te doen. Ook met het slapen zat het wel goed, want de Middelburgse Afgescheidene Johannes van der Meulen zorgde ervoor, dat er genoeg dekens waren en dat hun bed in orde was. Maar boer Wijnand kreeg al de tweede dag na zijn opsluiting het bericht, dat tijdens een zware storm het rieten dak van zijn schuur was afgewaaid. Zo had hij er ook nog beroepszorg bij. Job Wisse was door zijn verblijf in de gevangenis intussen ziek en neerslachtig geworden en overleed op 25 september 1837, 66 jaar oud. Na zijn vrijlating heeft hij dus niet lang meer geleefd.Ga naar eindnoot31. We schreven het al. Voor de jongere en sterkere Wijnand - hij is 75 jaar oud geworden - was de taak om de vacante gemeente te leiden toch te zwaar. Zodat we mogen concluderen, dat de in 1836 ontstane Afgescheiden gemeente van Bekerke weliswaar nog niet ophield te bestaan, maar zich in haar bijeenkomsten hield aan het toegestane maximum aantal bezoekers van 20. Waarbij we ons bovendien nog afvragen of die samenkomsten wel geregeld werden gehouden. Dat men af en toe (of geregeld?) wel vergaderde, bewijst een brief van de Afgescheiden gemeente te Middelburg, gedateerd 12 september 1839. Het was het crisisjaar waarin ds. Budding afgezet zou worden als predikant van de Chr. Afgescheiden gemeenten in Zeeland. De kerkeraad van Middelburg deed nog een uiterste poging door voor te stellen in Goes een classisvergadering te beleggen en daar voorbereidingen (‘bereidselen’) te treffen voor een a.s. provinciale vergadering. Met het doel tot een ‘eindschikking’ met Budding te komen, opdat ‘deze beklagenswaardige toestand der zoo zeer geschokte gemeenten in deze Provincie niet langer in dien staat van oneensgezindheid voortgang hebbe’. Een exemplaar van dit schrijven ging ook naar Biggekerke, per adres P. Wijnand. Al vijf dagen later - 17 september '39 - antwoordde Wijnand vanuit Biggekerke, dat ze tegen het voorstel waren, omdat ze in ds. Budding het volste vertrouwen hadden. Het was waar - aldus Wijnand - dat ds. Budding ‘een geruimen tijd van ons verwijdert is en in andere gemeenten den Gekruisten Christus predikt’. Dit was echter niet de schuld van ds. Budding maar dit lag aan ‘onze dodigheid en loomheid’.Ga naar eindnoot32. Ook ouderling A. Coppoolse uit Domburg (St. Jan ten Heere) antwoordde negatief op het voorstel van de kerkeraad van Middelburg en koos partij voor ds. Budding. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||
Het is dus zeker, dat in 1839 de gemeenten van Biggekerke en van St. Jan ten Heere ds. Budding zijn gevolgd en zich van de Afgescheiden gemeenten hebben losgemaakt. St. Jan ten Heere is later zelfs een ‘Ledeboeriaanse’ gemeente geworden, omdat na 1841 ds. L.G.C. Ledeboer daar soms kwam preken. En Biggekerke? Waarschijnlijk hebben sommige leden zich later bij de Ledeboeriaanse gemeente van St. Jan ten Heere onder Domburg gevoegd. Mogelijk zijn anderen weer Hervormd geworden. In elk geval heeft Biggekerke als geïnstitueerde gemeente opgehouden te bestaan.Ga naar eindnoot33. We moeten hieraan nog toevoegen, dat in december 1851 P.A.M. Faassen de Heer Hervormd predikant in Biggekerke werd. Tijdens zijn ruim 20-jarige dienstperiode raakte de gemeente zo in verval, dat er geen middagdienst meer werd gehouden, omdat er toch nagenoeg niemand meer in de kerk kwam en een groot aantal leden zich van de Hervormde kerk afscheidde. Deze voegden zich bij de op 26 september 1869 gestichte Christelijk Gereformeerde gemeente te Meliskerke. Het was in het jaar, waarin de landelijke vereniging tussen Chr. Afgescheidenen en Kruisgezinden tot stand was gekomen.Ga naar eindnoot34. We hebben ons afgevraagd: zouden zich hierbij ook nazaten van de Afgescheidenen van het eerste uur in Biggekerke hebben bevonden? Het moet haast wel, want enkele namen - zoals bijvoorbeeld die van Paulus Polderman - wijzen in die richting.
Eind juli 1836 was ds. Budding na een afwezigheid van bijna 4 maanden weer in Zeeland teruggekeerd en had eerst zijn voormalige gemeente Biggekerke opgezocht. In een brief aan ds. Scholte vertelt hij zijn bevindingen aldaar. ‘Met verlangen’ hadden de ‘goedgezinden’ daar naar zijn komst uitgezien. Het was maar goed, dat hij kwam, want nu kon hij dadelijk helpen pas ontstane moeilijkheden uit de weg te ruimen. Weliswaar was het aantal Afgescheidenen maar klein - enkele tientallen belijdende leden - maar onder de niet-Afgescheidenen bevonden zich zeer velen die met hem sympathiseerden. Dezen waren dan ook volgens hem bijna ‘als een eenig man’ naar hem komen luisteren, toen hij de eerste keer weer in Biggekerke preekte.
Natuurlijk hadden zich niet laten zien ‘die weinigen’ bij wie hij vroeger al ‘afkeerigheid’ van de waarheid had bespeurd. Zelfs had hij nog stampvolle diensten geleid op dezelfde zondag dat zijn opvolger in de Hervormde kerk - ds. P.J.H. van Hulsteijn - zijn intree had gedaan (14 augustus '36). Weliswaar was het toen in de Hervormde kerk ook vol geweest, maar daaronder waren vele hoorders uit Vlissingen en Middelburg geweest en wel 14 predikanten met hun afgevaardigden uit de Hervormde gemeenten op Walcheren. Van de Hervormde gemeente in Biggekerke zelf hadden - naar hem was verzekerd - hoogstens 20 personen de intree van de nieuwe Hervormde dominee bijgewoond, terwijl zelfs nog een in functie zijnde Hervormde diaken de hele dag in de diensten, door hem zelf geleid, aanwezig was geweest. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||
Dat niet meer personen zich officieel bij de Afscheiding wilden aansluiten, vond volgens ds. Budding o.a. zijn oorzaak in vrees voor vervolging en ‘berooving van tijdelijk bestaan, welke niet weinig gaande gehouden wordt door gedurige logenachtige geruchten, die van den kant der vijanden breed uitgemeten en verbreid worden’. In hetzelfde belangrijke schrijven meldt ds. Budding over de vorderingen die de Afscheiding maakte: ‘De afscheiding en aansluiting gaat overigens langzaam, doch trapsgewijze voort. In de omstreken van Domburg en Aagtekerke wel het meest. Vijgeboom gaat nog voort op het Kasteel van den Heer Versluijs, waar eene zeer ruime plaats is in gereedheid gebragt, gezet te oefenen. Aanstaande Vrijdag is mijn voornemen, zoo de Heere wil, derwaarts henen te gaan, om de Gemeente te bezoeken. Een en andermaal ben ik op verzoek bij den Heer Versluijs geweest en met toegenegenheid ontvangen en aangehoord. Ook Vijgeboom is, zoo ver ik merken kan, ten volle instemmende. In Middelburg bestaat de gemeente uit ruim 100 zielen. De Afscheiding scheen eenigen tijd gestaakt ook door de vreesachtigheid van de Opzieners die niet boven de 19 hebben durven vergaderen, maar nu begint er hier en daar leven te komen. In Vlissingen is alles doodstil. Geen één afgescheiden. In het land van ter Goes staat de Heere krachtig op. De afscheiding gaat daar wel door; over 14 dagen denk ik derwaarts te vertrekken, zoo er geene verhindering komt door de Regtbanken of door het plaatselijk bestuur van Bêkerke, 't welk opgezet door een Secretaris, eertijds een schijnvriend en nu een openbare vijand, alle pogingen aanwendt om mij in den schutterlijken dienst te trekken.’Ga naar eindnoot35. We merken hierbij op, dat het de taak van de schutterij was om bij oproer en relletjes het gezag te handhaven; alle mannen van 25-35 jaar konden worden opgeroepen. En nu Budding ambteloos burger was geworden, liep hij ook de kans aan oefeningen enzovoorts te moeten deelnemen. Zo kon secretaris Frederik van Sorge hem - de bron van alle onrust - dus treffen! | |||||||||||||||||||||||||
VeroordeeldNa deze uitweiding keren we terug naar de middagdienst van zondag 7 augustus '36 in Biggekerke, toen ds. Budding drie maal in de schuur van Job Wisse preekte. Wat gevreesd en verwacht werd, gebeurde: tot driemaal toe was de politie in de schuur poolshoogte komen nemen. In zijn door hem opgestelde ‘handelingen en voorvallen’ schreef Budding hierover nog al bagatelliserend: alle diensten van die dag waren ‘in stilte, met orde en tot stichting der Gemeente afgelopen’. Maar de werkelijkheid was toch genuanceerder, zoals we gewaar worden uit het die dag opgemaakt proces-verbaal en het later uitgesproken vonnis, waaruit we het volgende putten. Budding had zondag 7 augustus 's morgens, 's middags en 's avonds in de schuur van Job Wisse op het ‘hof’ Grijpskerke gepreekt telkens voor veel meer dan 20 personen. In een van die diensten waren er zelfs meer dan 200 geweest, zoals blijkt uit de verklaringen van de gemeentesecretaris van Big- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||
gekerke, de 33-jarige koopman Frederik van Sorge en de 33-jarige Jakob Jakobsen, veldwachter van Meliskerke-Biggekerke-Zoutelande. Job Wisse - op zijn beurt ondervraagd - gaf het feit toe en deelde mee, dat er die zondagmiddag ouderlingen en diakenen waren bevestigd, waarvan hij er één was. Budding verklaarde, dat hij geen toestemming nodig had om in de schuur of waar dan ook te preken, omdat de koning volgens de grondwet verplicht was de vrije uitoefening van de godsdienst te waarborgen. 's Middags waren tijdens de dienst de burgemeester en de secretaris in de schuur gekomen. Toen de laatste een ‘besluit’ had willen voorlezen, had hij (Budding) verzocht hem niet te storen, want volgens de grondwet deed hij geen kwaad. En als bewijs van zijn trouw aan het wettig gezag had hij vervolgens ‘ter eere van onzen Koning’ de menigte laten zingen Ps. 68:1 en 2 uit de oude berijming (van Datheen). Dit was dus het antwoord van Budding en de zijnen geweest. Het vonnisGa naar eindnoot36. luidde: Huibert Jacobus Budding, 26 jaar, geboren Rhenen wonende Biggekerke, gedemitteerd (afgezet) Hervormd predikant, ‘zich opgevende te zijn Herder en Leeraar in de Chr. Geref. gemeente’ ƒ 100,- boete; Job Wisse, 66 jaar, geboren Grijpskerke, wonende Biggekerke, landman ƒ 100,-. De proceskosten bedroegen ƒ 6,46 waarvan elk de helft moest betalen. Andere gevolgen van die schuur-godsdienstoefeningen waren vijf dagen later zichtbaar. In de kerkeraadsvergadering van vrijdag 12 augustus verschenen namelijk Klaas L. Zachariasse van Biggekerke en Pieter Joosse met zijn vrouw Maatje Meijer, beiden wonende onder Koudekerke. Ze wilden zich afscheiden van het Hervormd kerkbestuur en zich voegen bij de Afgescheidenen. De kerkeraad had geen bezwaar hen toe te laten. Op de kerkeraadsvergadering van een week later - 19 augustus - meldden zich weer een aantal personen met het verzoek om toelating. Het waren: Pieter Bommeljé van Zoutelande, Suzanna Otte, vrouw van Anthonie de Rijcke, Maria Jacobusse Marinusse (wed. Zachariasse), Joanna Boks, vrouw van Samuel Jansse en Aagje Rose vrouw van Jan Zachariasse. Allen werden toegelaten. De politie had het intussen in die weken maar druk met de samenkomsten van de Afgescheidenen. Op twee opeenvolgende zondagen - namelijk die van 14 en 21 augustus moest ze weer in actie komen. Op de eerstgenoemde zondag had boer Pieter Wijnand aan ds. Budding gelegenheid gegeven in zijn schuur te preken. Blijkbaar was dit van tevoren bekend geworden, want op die bewuste zondagmorgen van 14 augustus '36 was een drietal politiemensen naar de hofstede van Wijnand gegaan om zich op de hoogte te stellen van wat daar aan de hand was. De vrederechter van het kanton Vlissingen was één van de drie. Op 10 uur 's morgens waren ze bij de schuur gearriveerd. Voor de rechtbank getuigde de 55-jarige ‘gerechtsdienaar’ Pieter Loesberg uit Vlissingen, dat ds. Budding stond te preken op een boerenwagen, die als preekstoel dienst moest doen. Ook een foliobijbel ontbrak niet, want die lag op een tafel voor hem. Achter hem stond een stoel. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||
In de schuur bevond zich een grote menigte ‘bijna niet te tellen’, minstens 200 mensen. Heel merkwaardig was, dat bij het binnenkomen van de vrederechter zeker wel 50 mensen hun hoofd tussen de knieën staken om niet herkend te worden. De vrederechter had nog even met ds. Budding gepraat, maar deze had dit afgewimpeld en de schare in de schuur laten zingen Ps. 36:1 en 3. De zaak kwam daarop voor de rechtbank te Middelburg en deze veroordeelde zowel ds. Budding als de 44-jarige ‘landman’ Pieter Wijnand (Weijnand) geboren te Middelburg-Ambacht en wonende op Krommenhoeke bij Biggekerke tot ƒ 100,- boete, de maximumstraf.Ga naar eindnoot37. Ook in de godsdienstoefeningen van 21 augustus, nu op de hofstede ‘Grijpskerke’ van Job Wisse gehouden, ging ds. Budding weer voor. Het was toen de eerste maal, dat de prille Afgescheiden gemeente van Biggekerke het Avondmaal vierde. De veldwachter van Meliskerke-Biggekerke-Zoutelande had geconstateerd, dat er in het woonhuis, waarvan de ramen waren opgeschoven, en op het erf samen wel 100 mensen aanwezig waren. Budding sprak hen ‘van binnenshuis’ toe, preekte over Matth. 8:11 en 12 en paste deze tekst toe op de viering van het Avondmaal. Toen hij daarmee klaar was, verzocht hij degenen, die niet aan het Avondmaal wilden deelnemen, heen te gaan. Ook de veldwachter was toen weggegaan. Maar omstreeks half 12 teruggekomen, zag hij dat de deuren en vensters van het woonhuis gesloten waren en dat er niemand meer op het erf stond. Wel was nog duidelijk de stem van ds. Budding te horen, die binnen het woord voerde en over het Avondmaal sprak. Ook 's middags had de veldwachter weer veel volk in de richting van de boerderij zien gaan. En het vonnisGa naar eindnoot38. was, zoals te verwachten viel, ds. Budding en Job Wisse elk ƒ 100,- boete.
De volgende zondag - 28 augustus '36 - preekte ds. Budding echter niet voor zijn gemeente in Biggekerke, maar bevestigde hij de kerkeraadsleden van St. Jan ten Heere (Domburg). De veldwachter van Biggekerke hoefde dus niet in actie te komen en kreeg daarna een week of acht rust. Want pas op zondag 23 oktober '36 ging ds. Budding weer voor in Biggekerke en prompt kwam de politie ook weer in actie.
Intussen was er in Biggekerke nog een belangrijke kerkeraadsvergadering gehouden, namelijk op 1 september '36 bij Job Wisse aan huis. Ds. Budding leidde deze vergadering, maar de notulen daarvan zijn niet - zoals gebruikelijk - door hem geschreven, al heeft hij ze later wel eigenhandig goedgekeurd. De oorzaak was, dat hij op een van de eerste septemberdagen 1836 een tijdlang Walcheren had verlaten en in die maand op Zuid-Beveland was gaan ‘werken’ waar hij een aantal gemeenten institueerde.Ga naar eindnoot39. In het laatst van september en in de eerste helft van oktober '36 was hij actief in oostelijk Zuid-Beveland, op Tholen en Schouwen-Duiveland. En op 19 oktober was hij voor korte tijd weer terug in Biggekerke, op welke datum hij daar weer een kerkeraadsvergadering leiddeGa naar eindnoot40.. Op de eerstvolgende zondag - 23 ok- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||
tober - kwam de politie er al weer aan te pas. We bekijken nu eerst echter de beide door hem geleide kerkeraadsvergaderingen van 1 september en 19 oktober '36. In die van 1 september verschenen 13 jongelieden die graag bij ds. Budding op catechisatie wilden komen (‘om in de Gereformeerde waarheden onderweeze te worden’).Ga naar eindnoot41. Adriana Moens was niet verschenen, omdat ze zich - evenals Jakomina Davidse - al eerder had gemeld. Ds. Budding verklaarde wel aan hun wens te willen voldoen, maar dan moesten ze zich eerst officieel afscheiden van het Hervormd kerkgenootschap. Aan die voorwaarden wilden 5 jonge mensenGa naar eindnoot42. niet voldoen, waarop ds. Budding reageerde met de woorden dat hij dat vijftal dan geen catechisatie kon geven, omdat zij ‘zich niet wilden verbinden aan die gemeente die in alles wenste vast te houden aan de Formulieren van eenheijd der kristelijke Kerk in Nederland’. Ze werden door ds. Budding vermaand ‘om toe te zien om niet ontrou te zijn aan hun doop’. Verder deelde ds. Budding zijn kerkeraad mee, dat hem door de Afgescheidenen van Goes en Zierikzee gevraagd was in die plaatsen een gemeente te ‘stichten’. Hij hoopte aan dat verzoek te voldoen., maar dit bracht wel met zich mee, dat hij dan een poos afwezig zou zijn. Daarom droeg hij Stefanus Kesteloo zo lang ‘de belangen van de Gemeente op’. Jacob Melis van Grijpskerke - de ‘oude Melis’ noemde Budding hem eens - moest deze dan daarbij assisteren. Het is niet duidelijk welke ‘belangen’ dit precies waren. Ziekenbezoek? De laatst genotuleerde kerkeraadsvergadering uit Buddings tijd in Biggekerke is die van woensdag 19 oktober '36 bij Jacobus Konraad aan huis gehouden. In die vergadering verzocht Klaas L. Zachariasse persoonlijk zijn naam uit het lidmatenboek te schrappen omdat hij meende met zijn afscheiding ‘niet in Gods weg te zijn’ (hoewel hij zich eerder ‘vrijwillig’ bij de gemeente had gevoegd). Maria Jacobusse Marinusse verklaarde zich nog eens te zullen bedenken. We hebben ons afgevraagd: zou hier de invloed merkbaar zijn van de komst van Buddings opvolger, namelijk Jan Petr. Hendr. van Hulsteijn, die al op 14 augustus '36 als Hervormd predikant in Biggekerke zijn intree had gedaan? Tenslotte werd op bovengenoemde kerkeraadsvergadering besloten dat als ds. Budding er niet was, het zondags leesdienst zou zijn, waarin dan een preek van Comrie of Smijtegelt zou worden gelezen. De eerstvolgende zondagen bevond ds. Budding zich echter nog wel in Biggekerke, tenminste op die van 23 oktober en 6 november '36. We kwamen dat aan de weet uit processenverbaal, opgestuurd naar de rechtbank van eerste aanleg te Middelburg en uitlopend op twee veroordelingen. Uit het eerste procesverbaal noteerden we dat ds. Budding op zondag 23 oktober driemaal bij Jan Olbertijn, de molenaar had gepreekt. 's Morgens had de veldwachter meer dan 150 mensen geteld ‘deels binnen de woning, deels buiten staande’. In huis zaten de bezoekers op in rijen geplaatste banken, met bijna allen een kerkboek bij zich, terwijl ds. Bud- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||
ding voor een tafel zat, waarop een opengeslagen bijbel lag. Hij was gekleed in het gewone predikantskostuum en was bezig te preken over Lucas 19:10. Desgevraagd verklaarde hij laconiek, dat er stellig meer dan 20 personen aanwezig waren ‘daar de drie vertrekken in dat huis vol waren’. Budding werd veroordeeld tot ƒ 100,- boete evenals de 36-jarige korenmolenaar Jan Olbertijn ‘geboren en wonende te Biggekerke’.Ga naar eindnoot43. De laatste in Biggekerke beboete illegale godsdienstoefeningen waren die van zondag 6 november 1836. Op die zondag waren de burgemeester met zijn veldwachter naar de woning van Suzanna Otte gegaan, weduwe van Anthonie de Rijcke, rentenierster en wonende onder Biggekerke. Ze hadden daar wel 40 à 50 personen aangetroffen, zodat het ‘aldaar zeer vol was’ en telkens kwamen er nog meer mensen binnen. Ds. Budding bevond zich in ‘een klein vertrek’, dat lang niet alle bezoekers kon bergen. Een aantal stond in de ‘voorvloer’, waar planken op stoelen gelegd waren om als zitplaats dienst te doen. Op een tafel voor de deur was een bus ‘voor de armen’ geplaatst. Ds. Budding stond alleen tijdens het gebed en zat verder de hele tijd achter een tafel. Suzanna Otte behoorde - volgens de veldwachter ook bij de Afgescheidenen en was steeds bij vroegere vergaderingen in Biggekerke aanwezig geweest. Budding kreeg weer ƒ 100,- boete en Suzanna Otte moest ƒ 50,- betalen.Ga naar eindnoot44. Wat de godsdienstoefeningen van de Afgescheidenen in Biggekerke betreft, we zijn daarna geen veroordeling door de rechtbank meer tegengekomen. Ze zullen zich - naar we aannemen - aan de maximumgrens van 20 bezoekers hebben gehouden.
Wie waren nu de lidmaten, die zich in 1836 van de Hervormde kerk van Biggekerke hadden afgescheiden? We kunnen deze vraag vrij nauwkeurig beantwoorden, omdat we in de Hervormde kerkeraadsnotulen van 4 januari 1837 de namen vonden van 21 personen, die hun namen in het lidmatenboek wilden zien geschrapt. Ze staan netjes op een rij. Verscheidenen hiervan zijn in de vorige bladzijden al ter sprake gekomen. We nemen de namen hier op in de volgorde waarin ze in de notulen staan:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||
Wat ging de Hervormde kerkeraad nu met deze verklaringen van afscheiding doen? Ds. Van Hulsteijn en zijn mede-ambtsdragers overwogen, dat er in Biggekerke in de maanden juni, juli en augustus 1836 eigenlijk niet meer een behoorlijk functionerende kerkeraad had bestaan. Een groot deel van de kerkeraad had immers zijn post ‘eigendunkelijk’ verlaten (het waren 3 ouderlingen en 1 diaken). En met de ondertekening van die verzoekschriften was het ook lang niet in orde. Zeker was in elk geval, dat de handtekening van sommigen, bijv. die van Johanna Boks voor echt was verklaard door de ouderlingen Pieter Wijnand en Job Wisse, die nota bene al aparte kerkdiensten waren gaan beleggen. Bovendien bleek niet voldoende, dat de gedane verzoeken vrijwillig waren gedaan. Daarom besloot de kerkeraad de verzoeken om ‘royement’ niet te accepteren, omdat de duidelijkheid en volledigheid van de verklaringen te wensen overlieten. De ondertekenaars zou worden meegedeeld, dat bij een eventueel herhaald schriftelijk verzoek hun handtekening door de burgemeester moest worden gelegaliseerd. Ook werd besloten de namen van de kinderen van de ouders die zich wilden afscheiden niet in het doopboek door te strepen. | |||||||||||||||||||||||||
In Meliskerke herrezenWe eindigen ons hoofdstuk over Biggekerke met nog enige aandacht te geven aan de stichting van een Chr. Geref. Gemeente in Meliskerke in 1869, die in zekere zin de opvolgster van de (verdwenen) Afgescheiden gemeente in Biggekerke kan worden genoemdGa naar eindnoot45.. Was bij de scheuring in 1839 de Afgescheiden gemeente van Biggekerke ds. Budding gevolgd, het is wel zeker, dat ze later als geïnstitueerde gemeente heeft opgehouden te bestaan. We schreven het al. Wanneer precies valt niet met zekerheid te zeggen. Voor ons is van belang, dat enkele tientallen jaren later (1869) de Chr. Afgescheidenen en de Kruisgemeenten landelijk zijn verenigd (op slechts enkele uitzonderingen na) en vanaf dat jaar tot 1892 Christelijke Gereformeerde Kerk gingen heten. Nu dus eens geen kerkelijke scheuring, maar een vereniging. Van dit feit ging een zekere uitstraling uit. De Kruisgemeente in Middelburg was onder leiding van ds. M. Keulemans ook met de vereniging meegegaan. Het was dan ook vanuit deze stad, dat initiatieven ontplooid werden om de vele op het eiland verspreide gereformeerden, die het in de Hervormde kerk of bij welke groepering dan ook niet meer konden vinden, te bereiken. Dit gebeurde ook in het kader van wat ‘inwendige zending’ werd genoemd (we zouden nu zeggen ‘evangelisatie’). We lazen tenminste in het weekblad De Bazuin van 8 oktober 1869, dat de verenigde kerkeraad van Middelburg bij ‘overweging der roeping omtrent | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||
inwendige zending’ had besloten, na overleg met de andere kerkeraden op Walcheren, in Meliskerke ‘een station ter prediking van het dierbaar Evangelie op te richten’. Waarom juist in Meliskerke? Omdat daar de kerkgang zo ‘vreemd’ was, dat volgens betrouwbare berichten op zondag vaak maar tien of nog minder mensen de kerkdiensten in de Hervormde kerk bezochten. Na lezing van de kerkeraadsnotulen krijgen we van de voorgeschiedenis en van de stichting van de Chr. Geref. gemeente in Meliskerke het volgende beeld. In zijn vergadering van 16 juli 1869 besprak de kerkeraad van de Chr. Geref. gemeente te Middelburg - zoals de naam nu was geworden - opnieuw de behoefte aan prediking ‘des zuiveren evangelies’ in Meliskerke en omstreken. Na discussie werd besloten:
Vier dagen later gingen enige Middelburgse afgevaardigden naar Meliskerke om zo mogelijk spijkers met koppen te slaan. Een gedeelte van de schuur van A. de Kam werd gehuurd voor ƒ 70,- per jaar en aan Van Ditmar werd gevraagd de schuur in te richten als kerk. Blijkbaar was dit niet zo'n enorm karwei want al op 1 augustus '69 kon ds. A. Littooij uit Middelburg voor het eerst in die schuur voor een talrijk publiek preken over Hand. 17:6b: ‘Dezen die de wereld in beroering hebben gebracht, zijn ook hier gekomen’, de kreet van de Joden in Thessalonica bij het oproer dat ze verwekten, omdat Paulus en Silas zoveel hoorders trokken. De toeloop in de schuur was ook groot: soms wel 300,400 à 500 mensenGa naar eindnoot46.. Daarom besloot de Middelburgse kerkeraad nog in augustus '69 de verspreide sympathisanten in Meliskerke en omgeving, van wie aansluiting verwacht werd, te ‘organiseren’ om zo tot een zelfstandige gemeente te komen. De classis verleende hiervoor toestemming. Op 17 september '69 kwamen de beide Middelburgse dominees Littooij en Keulemans van de zojuist verenigde kerken naar Meliskerke, bij welke gelegenheid ds. Keulemans preekte over Hebr. 13:13: ‘Zo laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Zijn smaadheid dragende’. Men verzocht allen, die belangstelling hadden voor de ‘vorming’ van een gemeente, na te blijven. In die vergadering werd toen tot ouderling gekozen J. Olieslager en tot diaken Lein Melse (die ook als scriba zou fungeren).
Op zondag 26 september 1869 werd deze Christelijke Gereformeerde gemeente - zoals toen de officiële naam luidde - in Meliskerke geïnstitueerd.
Aldus het berichtje in De Bazuin, door ds. M. Keulemans opgegeven en gedateerd 29 september 1869. Hij besloot met de woorden: ‘De groote Ko- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||
ning, ons gezegend en verheerlijkt Hoofd, betoone haar Herder te zijn, stelle haar tot eenen lof op aarde en geve dat deze uitslag tot een spoorslag zij ter behartiging van inwendige zending’.Ga naar eindnoot47. Ds. A. Littooij van Middelburg werd consulent van de nieuwe gemeente, waarvan de leden behalve in Meliskerke, ook in Domburg, Aagtekerke en Westkapelle woonden. In hem had de gemeente een zeer actieve consulent gevonden, die de kunst verstond leiding te geven. Alle aantekeningen in het kerkeraadsnotulenboek tot maart 1871 zijn van zijn hand. In het begin werden bijna alle vergaderingen in de Middelburgse pastorie gehouden. Als Middelburg moeilijk naar Meliskerke kan gaan - zal ds. Littooij gedacht hebben - dan moet Meliskerke maar naar Middelburg komen. Waarschijnlijk waren de eenvoudige broeders uit het dorp al lang blij, dat ds. Littooij zelf de pen wilde hanteren en hen met raad en daad bijstond. Bovendien was een wekelijkse gang naar de marktdag in Middelburg (donderdag) voor de plattelandsbevolking op Walcheren een heel gewone zaak. Een bespreking in de pastorie was dan maar een tussendoortje. Het is ook mogelijk, dat ds. Littooij wegens gezinsomstandigheden moeilijk van huis kon. In elk geval kreeg hij in 1870, 1871 drie sterfgevallen in zijn gezin te verwerken. Van het laatste vonden we in De Bazuin van 28 april 1871 de volgende overlijdensadvertentie: ‘Toen onze onvergetelijke Abraham l.l. Zondag ons den laatsten adem gaf - voor de deelneming zeggen we ook namens onze Familie hartelijk dank - werd ons geliefd jongste kind Otteliena Kornelia, oud 5 maanden ongesteld; en twee uur voor de week eindigde, ontrukte de dood haar aan ons nog zoo diep gewonde hart. Zij is het derde offer in 7 maanden. Gelukkig, God bezweert den boozen storm, die zich soms in onze harten wil verheffen, en geeft onderwerping aan Zijne ondoorgrondelijk wijze regeering. Blijde eeuwigheid, wat zult Ge veel in 't licht stellen! Middelburg, 22 april 1871 A. Littooij L.C. Littooij-Walraven’.
Ook nog in latere jaren heeft men vanuit Meliskerke in de Middelburgse pastorie vaak advies gevraagd en gekregen. Toen in 1909 het 40-jarig bestaan van de gemeente zou worden herdacht, besloot men de toen 75-jarige ds. Littooij als eerste spreker uit te nodigen. Hij was toen sinds een jaar emerituspredikant van Middelburg, na de gemeente aldaar ruim 40 jaar te hebben gediend.Ga naar eindnoot48.
We keren terug naar het prille begin van de in september '69 gestichte gemeente in Meliskerke. Pril en gebrekkig, want in een schuur kerken is ook niet alles, zeker in de winter niet. Daarom was het vanzelfsprekend, dat er een fatsoenlijk kerkgebouwtje kwam en - als het even kon - ook een pastorie.
Op 14 november '69 - dus nog geen twee maanden na de instituering - preekte de consulent ds. Littooij over Nehemia 2:20: ‘God van den hemel, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||
Die zal het ons doen gelukken en wij, Zijn knechten zullen ons opmaken en bouwen.’ Hij wekte de aanwezigen op de bouw van een kerk en pastorie financieel mogelijk te maken. Twee dagen later werd er een gemeentevergadering gehouden bij A. de Kam aan huis. Besloten werd in te laten schrijven voor vrije giften en renteloze voorschotten, met als resultaat dat er aan giften ƒ 550,- werd toegezegd en aan renteloze voorschotten ƒ 2650,-. Dit was niet zo'n slecht begin, maar volgens een deskundige zouden kerk en pastorie ƒ 10.000,- gaan kosten. Van Lein Dekker kon grond worden gekocht, nl. het gedeelte, dat ten oosten van het voetpad lag ‘dat van Jakobse naar Jasperse loopt’. Om de zaak financieel rond te krijgen, zou men het ontbrekende lenen tegen 4,5% rente. C. Allaart leende ƒ 2500,-, de wed. Houterman ƒ 1500,- en Jan Mosselman ƒ 500,-. Van Ditmar en Flipse kregen opdracht elk een tekening te maken, zodat op een volgende vergadering uit twee plannen gekozen kon worden. De keus viel op dat van Flipse. Inschrijving voor de bouw kon worden gedaan door timmerlieden uit Biggekerke en Meliskerke ‘en verder door L. Bosselaar, J. van Ditmar en A. Flipse. In maart '70 werd het werk aan A. Flipse als laagste inschrijver gegund (ƒ 9800,-). Aan van Ditmar werd gevraagd als opzichter te fungeren. Hij wilde dat doen tegen een vergoeding van ƒ 250,-. Intussen had de kerkeraad besloten er een ouderling en een diaken bij te kiezen. Een tweemanskerkeraad was ook wel wat erg klein en bovendien: de nieuwe gemeente vond in Meliskerke en omgeving veel weerklank. Op tal voor ouderling kwamen Jan Vader en Jan Mosselman, en voor diaken Klaas Houterman en J. Polderman. Vader kon de verkiezing tot ouderling niet aannemen. Er kwam nu een nieuw dubbeltal, nl. Jan Mosselman en Jakobse, waaruit Jan Mosselman werd gekozen. In januari '72 werd de kerkeraad opnieuw in aantal verdubbeld: er kwamen nu 4 ouderlingen en 4 diakenen. Of de gemeente ook groeide! In verband met de door ons aangenomen tijdslimiet van onze studie (plm. 1870), kunnen we daarop nu helaas niet verder ingaan. Daarom keren we nog even terug naar 1870. Op 16 oktober 1870 kon het nieuwe kerkgebouw in gebruik worden genomen, bij welke gelegenheid de consulent ds. A. Littooij van Middelburg preekte over ps 48:10: ‘Wij gedenken o God, uw goedertierenheid in het midden van uw tempel.’ Voorin het notulenboek schreef ds. Littooij zelf over dit heuglijk feit: ‘Den 16 October hadden wij een blijden dag: ons kerkgebouw, zoo naar ons genoegen en zonder tegenheden gebouwd, mocht door ons ingewijd worden. De opkomst was groot en de blijdschap leesbaar op veler aangezicht. De Heere wone steeds in het midden! Hem zij de eer! Amen.’Ga naar eindnoot49. De jonge gemeente was nu een bescheiden kerkgebouw plus pastorie rijk geworden. Maar die pastorie had nog geen bewoner.
Nadat driemaal tevergeefs een beroep was uitgebracht, was het vierde beroep raak, en op 5 maart 1871 kon ds. Littooij (wie anders) ds. E. Diemer, gekomen van Maasland (bij Maassluis), bevestigen als eerste predikant | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||
van de jonge gemeente Meliskerke. 's Middags deed deze zijn intree met 1 Thess. 5:25: ‘Broeders bidt voor ons.’ Beide diensten waren door een grote schare bezocht. Toen ds. Diemer drie dagen later in de eerste door hem voorgezeten kerkeraadsvergadering verzocht de notulen van de vorige te lezen, bleken die er niet te zijn! Er waren zelfs nooit notulen gemaakt. Althans niet door een van de kerkeraadsleden van Meliskerke. De vergaderingen waren altijd in de pastorie van ds. Littooij in Middelburg gehouden. Besloten werd nu aan ds. Littooij te vragen of hij nog aantekeningen had van het verhandelde. Zo ja, dan konden deze voorin het notulenboek worden opgenomen. En zo komt het dat alle aantekeningen tot maart 1871 van de hand van ds. Littooij zijn. Maar voorgelezen en officieel goedgekeurd waren ze nooit. |
|