De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 2. De classes Drogeham (Drachten) en Leeuwarden van de Afgescheiden kerken
(1981)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X OenkerkHet dorp Oenkerk in Tietjerksteradeel is met het naburige Giekerk en Oudkerk gelegen op een zandrug, omringd door lage veenlanden. Karakteristiek voor het landschap zijn het laag opgaand geboomte en het struikgewas langs de sloten en greppels op de scheiding van de percelen. De genoemde dorpen vormen samen de zogenaamde Trynwâlden, waar vroeger verscheidene adellijke families hun fraaie landhuizen, omsloten door uitgestrekte tuinen en parken, bewoonden. We noemen die van de Heemstra's, Stania's en Eysinga's. Van de oude glorie van hun staten zijn nog sporen overgebleven. We gaan nu echter handelen over het ontstaan van de Afgescheiden gemeente van Oenkerk in 1836, en zien dan vanzelf hoe moeilijk en klein het begin daarvan is geweest. Veel menselijke glorie was er niet aan te bespeuren. Omstreeks 1835 vormden de hervormden in Oenkerk, Giekerk en Wijns (dat niet meer in de Wouden ligt) een gecombineerde gemeente met in elk dorp een kerkgebouw. De pastorie stond in Oenkerk. Oudkerk ging vanouds met Roodkerk samen. Tengevolge van de invloedrijke positie van de floreenplichtigen (mensen die de grondbelasting moesten betalen) onder wie enkele statebewoners een eerste plaats inna- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men, was de ‘ligging’ van de hervormde predikanten in de eerste helft van de vorige eeuw altijd ‘liberaal’ geweest, dus niet orthodox. In de pastorie in Oenkerk woonde ds Bokke Hermannus Habbema (1810-em. 1851) en in die in Oudkerk ds H.U. Thoden van Velzen (1803-'45), beiden uitgesproken ‘verlichte’ figuren, die de gereformeerde leer op veel punten niet waren toegedaan. Dit wekte wrevel en soms openlijk verzet, zoals ds Habbema eens in april 1813 bespeurde, toen hij een beurt in het nabij gelegen Birdaard had te vervullen. Kort voor de zondag had de koster-schoolmeester Egbert Thesis de With in opdracht van een kerkvoogd hem een briefje geschreven met de raad, ‘maar te blijven bij de Gemeente die u geroepen heeft’ (Oenkerk). Toen hij op de bewuste zondag met gemengde gevoelens toch naar Birdaard was gegaan, vond hij daar de kerkdeur op slot! Men wenste in het dorp aan de Dokkumer Ee geen ‘verlichte’ dominee op de kansel.Ga naar eindnoot1. Hervormde kerk Oenkerk.
Er zijn aanwijzingen, dat omstreeks 1830 het kerkelijk leven in de hervormde kerk van Oenkerk-Giekerk-Wijns allerminst bloeide. Het aantal catechisanten was in 1831 teruggelopen tot één!Ga naar eindnoot2. Ook een in 1834 ontstaan ‘geschil’ tussen de kerkeraad en de tot diaken gekozen Pieter Klazes de Boer, landbouwer onder Oenkerk, wijst op spanningen. De Boer weigerde zijn ambt te aanvaarden als hij 3 volle jaren ‘sessie’ moest nemen. Dit vond hij onreglementair. Bovendien wilde hij in Oenkerk niet de enige diaken zijn. Volgens hem was ‘verre het grootste en beste ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deelte der gemeente’ het met hem eens en hij voorspelde, dat als de kerkeraad aan de benoeming vasthield ‘er geen gering ongenoegen bij velen zal ontstaan en dit in het vervolg zeer onaangename gevolgen (zal) hebben’. De kerkeraad durfde niet door te pakken ‘gezien de woelingen omtrent het Politieke en de verdeeldheden in het kerkelijke’. Bovendien werd het heel goed mogelijk geacht, dat De Boer was ‘opgehitst’ door anderen, die de orthodoxe partij in de kerkeraad wilden versterken en die kans bij een zittingsperiode van 3 jaar en één diaken voor Oenkerk niet kregen. Om scheuring te voorkomen en ‘ter bevordering van vrede’ gaf de kerkeraad aan alle eisen van De Boer toe, maar hij besloot slim, dat er voortaan voor Oenkerk niet alleen een tweede diaken, maar ook een tweede ouderling zou komen (zeker bedoeld als tegenwicht).Ga naar eindnoot3. De diplomatie van de kerkeraad mag niet baten: De Boer voegt zich later toch bij de Afgescheiden kerk van Oenkerk.Ga naar eindnoot4. Ook in de Trynwâlden bestond nog een grote groep hervormden, die veel ophadden met de werken van ‘oude schrijvers’ als Brakel, Willem Teellinck, Schortinghuis e.a. en door de lectuur daarvan aan de behoeften van hun godsdienstig gemoed probeerden te voldoen.Ga naar eindnoot5. Ze kwamen graag in ‘gezelschappen’ en conventikels bijeen. Dit blijkt wel uit het opvlammen daarvan als De Cock en Van Velzen zich hebben afgescheiden van de hervormde kerk, resp. in oktober 1834 in Ulrum en december '35 in Drogeham. In het begin van december 1835 kwam bij ds B.H. Habbema van Oenkerk een ‘adres’ binnen, een verklaring van afscheiding van de hervormde kerk, alleen getekend door Reinder Gerbens van Wieren. De kerkeraad vond het maar een slordig stuk, niet duidelijk en ook niet volledig, en legde het ‘libel’ wrevelig naast zich neer. Maar Van Wieren gaf niet zo gauw iets op, zoals ook verder zal blijken. Even vóór Kerst ontving de kerkeraad een tweede schrijven van hem, nu wel volledig getekend, door 19 personen (22 december 1835).Ga naar eindnoot6. Dit stuk is voor ons van belang, omdat het ons de namen van de eerste Afgescheidenen in Oenkerk leert kennen. We laten ze hier met enkele door ons toegevoegde biografische bijzonderheden volgen: De eerste ondertekenaar was Johannes Liepkes Fokkens - Als zijn beroep en woonplaats vinden we steeds opgegeven ‘arbeider onder Roodkerk’ (één keer schipper; in het vlakbij gelegen gehucht Molenend was vroeger door het vervoer van turf en landbouwprodukten wat schipperderij). In februari 1836 is hij 48 jaar; in januari 1867 is hij op 80-jarige leeftijd overleden als weduwnaar van Aukje Eelkes Kooistra met wie hij in 1833 was getrouwd. Zijn eerste vrouw heette Grietje Sjoerds Visser. Ouderling J.L. Fokkens heeft veel voor de kerk van Oenkerk mogen doen. Hij was de grootvader van de in 1932 overleden gereformeerde emeritus-predikant W. Fokkens, die als eerste gemeente die van Veenwoudsterwal had en lang in Stadskanaal heeft gestaan. Eén van zijn zoons heeft jarenlang de gemeente van Britsum als ouderling gediend, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar nog afstammelingen van ‘Johannes Lipkes’, zoals hij tot in de notulen toe genoemd wordt, wonen. Van zijn kinderen hadden de bovengenoemde verklaring van afscheiding getekend:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit waren de namen van de in de verklaring van Afscheiding genoemde 19 personen uit Oenkerk. Ds Habbema had tegelijk een eensluidend stuk uit Giekerk ontvangen, met slechts één naam daarin, nl. die van Symen Gosses Algra. Hij was al 70 jaar en rentenier in Giekerk. Hij overleed op 5 januari 1845, oud 79 jaar, weduwnaar van Grietje Willems de Vries, zoon van Gosse Arents Algra en Grietje Symens Algra. Hadden de Afgescheidenen van Oenkerk (en Suawoude) zich aanvankelijk bij de op 8 december 1835 in Leeuwarden gevormde Afgescheiden gemeente gevoegd, al op 21 augustus '36 ontstond in Oenkerk een zelfstandige gemeente. Dat was praktisch gezien een goed ding, want door de afstand viel de zondagse kerkgang naar Leeuwarden de mensen uit de Trynwâlden wel heel zwaar, als was men in die tijd niet bang een eind te lopen. Men had trouwens in Oenkerk al geregeld eigen godsdienstoefeningen belegd. Nu was dit gemakkelijker gezegd dan gedaan. Want waar moest men het doen en wie kon de samenkomsten leiden en, wat verreweg het zwaarste woog, welke houding zou het grietenij bestuur aannemen? In elk geval, men startte met eigen plaatselijke krachten. Uiteraard werden al heel gauw slapende honden wakker gemaakt, want in een besloten dorpsgemeenschap kan niemand straffeloos tegen oude heersende gewoonten ingaan. Dat de Afgescheidenen niet meer de kerkdiensten in de dorpskerk bezochten, was tot daaraan toe - dat kwam meer voor, ook wel onder de hoge heren - maar dat ze nu zelf godsdienstoefeningen gingen beleggen, en daarmee de eigen dorpsgemeenschap a.h.w. een klap in het gezicht gaven, dat was ongehoord. Het wekte wrevel en vijandigheid bij allen die tegen de ‘fijnen’ waren gekant. Op bevel van hogerhand zette de grietman, jonkheer Hobbe Baerdt van Sminia,Ga naar eindnoot12. de wijkmeesters (dorpspolitiemannen) aan het werk met als gevolg een serie processen-verbaal en een hele correspondentie tussen grietman en Gouverneur. Deze laatste vond, dat de grietman te slap optrad en in zekere zin was dat waar. Maar wie wil nu graag oorlog in zijn grietenij? De grietman hield het maar liever rustig. Voor ons is het een winstpunt, dat we nu aan de hand van die processen-verbaal en van de ingekomen en uitgaande missives momenten uit de godsdienstige onrust in de ‘wouden’ van Tietjerksteradeel in 1836 kunnen gaan beschrijven. Op zondag 24 januari 1836 stelde Jan Sjoerds Visser, wijkmeester te Oenkerk, 44 jaar oud, vast, dat op die dag bij Hendrik Gerks Sikma, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koemelker onder Oenkerk, bij wie al eerder was vergaderd, driemaal een godsdienstoefening had plaats gevonden, om 9 en 1 uur, en 's avonds om 8 uur, met telkens meer dan 100 (!) personen. ‘Prediker’ was 's morgens en 's middags geweest Johannes Liepkes Fokkens, arbeider, wonende onder Roodkerk, 48 jaar, en 's avonds had Reinder Gerbens van Wieren, 36 jaar, timmerman te Oenkerk, de leiding gehad. Als ouderling had dienst gedaan de oude Symen Gosses Algra, boer te Giekerk, en als diaken Reinder G. van Wieren, maar toen deze 's avonds de voorganger was geweest, had Jacob Gerks Sikma de functie van diaken waargenomen. Lubbert Gerbens van Wieren, landbouwer te Rijperkerk, had men gevraagd voorzanger te zijn. Hier hebben we dus de leidinggevende personen van de eerste zondagse kerkdiensten van de Afgescheidenen in Oenkerk. We zouden wel eens willen weten van wie de preken waren, die werden voorgelezen. Ongetwijfeld van een ‘oude schrijver’. In Suameer werd wel gebruik gemaakt van de catechismuspreken van Joh. van der Kemp (1664-1718), predikant te Dirksland. De voorzanger kreeg een boete, maar de overige 4 genoemde mannen kwam het elk op ƒ 10,- boete te staan en samen moesten ze ƒ 5,17 proceskosten betalen. Dit laatste bedrag wordt in de geschriften over de Afscheiding bij het noemen der boeten zelden opgegeven, maar het moet er toch bij worden vermeld, want die proceskosten telden duchtig mee.Ga naar eindnoot13. Niet alleen in Oenkerk hielden de Afgescheidenen van Tietjerksteradeel hun samenkomsten. Op maandag 8 februari 1836 was er volgens Folkert Coenradi, policie bediende te Bergum, 's avonds om 7 uur een oefening gehouden in Suameer bij de arbeidster Trijntje Paulus de Jong, weduwe van Melle Folkerts Fennema, voor wel 60 personen. Tien dagen later liep dezelfde politieman op een donderdagavond om 7 uur tegen een godsdienstoefening aan in het huis van de arbeider Geert Johannes Procee, die woonde ‘op de Heidstreek onder Bergum’ d.i. bij Noordbergum, Johannes Liepkes Fokkens ‘preekte’ weer voor wel 100 hoorders. Of die oefeningen ook aansloegen! Hij werd ervoor veroordeeld tot een boete van ƒ 50,- (de boeten werden zwaarder). De 56-jarige gastheer kreeg ƒ 10,- te betalen (plus samen de proceskosten à ƒ 4,20).Ga naar eindnoot14. Eind februari 1836 verstrekte de grietman aan de Gouverneur op diens verzoek een overzicht van het aantal separatisten in de grietenij.Ga naar eindnoot15. Na onderzoek was hem gebleken, dat deze als volgt over de verschillende dorpen waren verdeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel in Suawoude niemand als separatist was opgegeven, waren er in dit dorp toch verscheidene personen die de samenkomsten van de Afgescheidenen ‘met ijver bij wonen’, al was het dan niet in Suawoude zelf, want daar kwamen dergelijke bijeenkomsten niet voor. Aldus de grietman.
De hierboven opgegeven cijfers zijn van zeer betrekkelijke waarde, want uit de in processen-verbaal genoemde aantallen hoorders blijkt wel, dat in werkelijkheid het getal sympathiserenden met de separatisten veel en veel hoger lag. Wel kunnen we uit de opgave van de grietman opmaken, dat in Oenkerk een sterke concentratie Afgescheidenen bestond, die over actieve leiders beschikte. In hetzelfde schrijven van 25 februari meldde de grietman, dat men daar toch doorging met het houden van godsdienstoefeningen ‘zoals afgelopen Zondag als naar gewoonte drie maal’ (21 februari) het geval was geweest en ook nog ‘laatstleden Dinsdagavond’ (23 februari); ‘hedenavond’ (25 februari) zou Joh. Liepkes Fokkens van Roodkerk een ‘leerrede’ houden bij ‘Jan Lourens Boer op de Heidstreek onder Bergum’, bij Noordbergum. Dat de grietman veel tegen al die oefeningen deed kunnen we niet zeggen. Pas op Paaszondag 3 april '36 schreef hij triomfantelijk aan de Gouverneur, dat 's morgens de als naar gewoonte bij timmerman Reinder Gerbens van Wieren in Oenkerk gehouden bijeenkomst (van ongeveer 40 personen) op bevel van de politie onmiddellijk was uiteengegaan. Maar de grietman had te vroeg gejuicht, want 's middags moest de wijkmeester constateren, dat wel 50 personen toch opnieuw bij elkaar waren gekomen, nu bij Jacob Aukes Sikma op Molenend (Flokherne). Joh. L. Fokkens had daar zijn woordje weer gedaan. En de volgende dag (Paasmaandag) had zich het geval herhaald, tot tweemaal toe. Alleen was het 's middags toen bij R.G. van Wieren geweest. Zowel Fokkens als Sikma werden een maand later vrijgesproken: het procesverbaal deugde niet.Ga naar eindnoot16. Geen wonder, dat de Gouverneur in april '36 niet te spreken was over het slappe optreden van zijn grietman in Tietjerksteradeel tegen de Afgescheidenen aldaar en hem dit ook meldde. Van Sminia verdedigde zich zwakjes door op te merken, dat hij toch de separatisten aangeraden (!) had op te houden met hun bijeenkomsten en dat hij hen had gewaarschuwd voor de gevolgen van een halsstarrige houding.Ga naar eindnoot17. Ook had hij de wijkmeester gelast van verboden vergaderingen proces-verbaal op te maken en dit telkens doorgestuurd naar Leeuwarden, met als gevolg, dat enige schuldigen tot geldboeten waren veroordeeld. In maart '36 had hij bevel ontvangen de vergaderingen van de separatisten uiteen te jagen, in de eerste plaats door de politie-bedienden. Nu, hieraan had hij toch op Paaszondagmorgen voldaan? Maar hij was defaitistisch van mening, dat hij niet zelf in eigen persoon zulke vergaderingen hoefde te ‘verstoren’, want als de separatisten op zijn bevel weigerden uiteen te gaan, dan kon hij met de geringe ‘macht’ van enkele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
politie-bedienden toch geen geweld gebruiken (daarvoor waren de partijen in aantal immers veel te ongelijk). We merken hierbij op, dat de grietman blijkbaar geen vechtersbaas was en eerder van defaitisme dan van fanatisme te beschuldigen viel. Als bewijs van zijn goede wil rapporteerde hij tenslotte nog, dat hij ‘de zondag na Pasen opnieuw het hele corps politie-bedienden’ naar Oenkerk had gestuurd. Deze hadden daar in drie huizen drie godsdienstoefeningen geconstateerd:
In al deze drie bijeenkomsten weigerde men uiteen te gaan, want er waren in elk niet meer dan 20 personen aanwezig, dus mocht men zo vergaderen. En - zo schrijft de grietman tenslotte - als de Gouverneur wil, dat hij persoonlijk naar zulke bijeenkomsten gaat, dan wil hij dit wel doen, maar zal het helpen? Zodra hij vertrokken is, beginnen de vergaderingen immers opnieuw. Nee, de grietman liep niet over van activiteit. Hij bleef liever in Bergum. Bijna vier maanden lang horen we dan niet van een proces-verbaal en lezen we niet van een vonnis, terwijl toch de Afgescheidenen hun ‘kerkdiensten’ elke zondag met de regelmaat van de klok bleven houden in een particulier huis. Fokkens was meestal de ‘prediker’, en Reinder van Wieren de gastheer. Nu de politie er zich niet meer mee bemoeide, spreekt het vanzelf, dat men zich ook niet meer zo streng aan de grens van 20 personen ging houden. De grietman schreef tenminste op 13 augustus '36 aan de Officier bij de rechtbank van eersten aanleg in Leeuwarden, dat er meestal meer dan 20 hoorders in de samenkomsten waren, maar het juiste aantal was bij proces-verbaal moeilijk vast te stellen ‘omdat de toegang voor die niet tot de Vergadering behoren zo veel mogelijk wordt belet’ en men de deuren gesloten hield. De grietman verwachtte, dat de bijeenkomsten niet zouden ophouden, al werd ook elke keer een proces-verbaal opgemaakt. Twee dagen later vroegen 79 separatisten toestemming aan de grietman om in Oenkerk hun godsdienstoefeningen te mogen houden op zondag 9 en 1 uur bij Reinder G. van WierenGa naar eindnoot18. (wat ze trouwens al geruime tijd deden). Van de 79 ondertekenaars woonden er twee in Leeuwarden, nl. ds S. van Velzen en J. Meyering. De overigen hadden als woonplaats | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oenkerk, Giekerk, Rijperkerk en Suawoude. In de stellige verwachting dat hun verzoek zou worden toegestaan (wat echter niet gebeurde), zetten de Afgescheidenen alvast elke beperking van het hoorderstal opzij. En zo ontstond nu in snelle opeenvolging een rij conflicten met vonnissen in Leeuwarden aan de lopende band. Zelfs de goede grietman Van Sminia moest streng gaan doen. De grote ‘botsing’ vond plaats op zondag 21 augustus 1836, de dag van de ‘stichting’ van de Afgescheiden kerk van Oenkerk. 's Morgens was grietman Van Sminia als gevolg van een schrijven van de Officier bij de rechtbank in eigen persoon van zijn woonplaats Bergum naar Oenkerk gereden. Hij had er nu niet meer onderuit gekund. Toen hij 's morgens om 9 uur in Oenkerk was gearriveerd, constateerde hij, dat in de timmerschuur van Reinder van Wieren meer dan 200 (!) personen aanwezig waren, en dat daar stond te preken de afgezette predikant Simon van Velzen, gekleed met mantel en bef ‘staande op een verheven plaats, die niettegenstaande onze binnenkomst, doorsprak, totdat wij als hoofd van het Plaatselijk Bestuur stilte eischten’. In de timmerschuur werd het nu doodstil. De grietman wees de menigte erop, dat de bijeenkomst onwettig was; daarom gelastte hij de bewoner van het huis, Reinder G. van Wieren, de mensen te laten weggaan. Deze weigerde en antwoordde ‘dat de kerk van Christus was; dat hij wel in burgerlijke zaken de wet wilde gehoorzamen, doch in het kerkelijke zig dit niet verplicht rekende’. Daarop vroeg hij aan de vergadering of deze er ook zo over dacht, waarop - aldus de grietman - ‘ons van alle kanten ja, ja, wierde toegeschreeuwd’.Ga naar eindnoot19. Van Sminia achtte zich niet ‘bevoegd’ de vergadering met geweld uiteen te jagen en ging nu weg, na te hebben gewaarschuwd, dat hij het gebeurde bij de bevoegde instanties zou rapporteren, ‘waarop de Prediker, die tot nu toe geswegen had, aanhief: laat ons dan zingen Ps. 74:4. Uw vijand heeft ter plaatse van 't gebed,
gelijk een leeuw gebruld bij 't zegevieren
Zelfs u ten schimp, heeft hij zijn krijgsbanieren
in trotsen moed tot tekenen gezet’.Ga naar eindnoot20.
Wat zullen de regels van deze wraakpsalm door de schuur hebben gedreund! 's Middags ging Van Velzen op dezelfde plaats weer voor en doopte twee bejaarde vrouwen en enige kinderen. Er waren opnieuw meer dan 200 hoorders. Zo is de gereformeerde kerk van Oenkerk ontstaan. Twee weken later werd Van Velzen wegens het gebeurde beboet met ƒ 100,-; Van Wieren kreeg ƒ 25,-.Ga naar eindnoot21. De weken na de hierboven vermelde godsdienstoefening was het vijf zondagen achter elkaar weer raak. Weliswaar preekte nu geen ds Van Velzen - dan liep het storm - maar Johannes L. Fokkens had toch nog altijd 50 à 60 personen en soms | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog meer in de timmerschuur van Reinder van Wieren onder zijn gehoor. De telkens opgelegde boetes schrikten de beide leiders Fokkens en Van Wieren niet af. Fokkens kreeg per week ƒ 100,- - het maximum bedrag - te betalen en Van Wieren kwam daar al gauw via 50 en 75 gulden ook op terecht. In de aantekeningen hebben we de rij vonnissen opgegeven.Ga naar eindnoot22. Toch gingen ze beiden door. Het werd een slijtageslag. Wie had de langste adem en de meeste macht. Nu, die laatste had de overheid. De eerste crisis kwam op zondag 25 september '36. Toen werden militairen ingezet. De dag daarvoor (zaterdag) had de grietman in Bergum 's morgens in alle vroegte, om 6 (!) uur, waarschijnlijk via een ijlbode, een schrijven van de Gouverneur ontvangen met de vraag waar de commandant van het detachement de volgende dag de grietman of één van diens assessoren zou kunnen treffen. Deze antwoordde ook per ijlbode: ‘in de herberg van Jacob Ypes Miedema te Oenkerk’. Ze stond aan de weg in het centrum van de oude buurt van Oenkerk, dichtbij de wat achteruitgelegen hervormde kerk. Op dezelfde plaats staat nog een dorpsherberg. Maar de grietman maakte ook van de gelegenheid gebruik de Gouverneur te verzoeken het sturen van het detachement militairen nog 8 dagen uit te stellen, omdat het verzoekschrift van de 79 separatisten van 15 augustus om vrijheid van godsdienstoefening nog steeds niet was beantwoord.Ga naar eindnoot23. Het mocht niet baten. De militairen kwamen toch. En zo reed op die zondagmorgen in september de grietman naar Oenkerk en trof daar het door de Gouverneur gezonden detachement soldaten aan, bestaande uit 1 officier, 1 sergeant, 1 korporaal met tamboer en 18 man. Nu ging het erop los, onder grote belangstelling van de dorpelingen. Aan het hoofd van de troep liep heel gewichtig de grietman. Het ging in de richting van het huis van Reinder Gerbens van Wieren ‘waar gewoonlijk de vergaderingen der Separatisten plaats hebben’. Daar aangekomen - aldus de grietman - ‘verzocht ik den officier met mij binnen de schuur te gaan, en zijn manschappen tot nader order buiten te laten staan’. In de schuur was een ‘vergadering’ van minstens 50 personen aan de gang. Johannes Liepkes stond voor een lessenaar ‘met luider stemme’ te bidden. In onze verbeelding zien we hem staan. Na enige minuten wachten onderbrak de grietman het gebed, gebood stilte en eiste toen uit naam van het Gouvernement dat de vergadering dadelijk uiteen ging. Joh. Liepkes antwoordde, ‘dat hunne wapenen niet die des vleesches, maar des geestes waren’ en dat als de overige aanwezigen er ook zo over dachten men ‘voor het geweld zoude bukken en uiteen gaan’. Dit waren dus andere woorden dan Van Wieren een maand geleden tegenover de grietman had gebruikt! De buitenstaande soldaten maakten wel indruk. ‘Langzaam stond de vergadering op, hief een vers uit den 68 psalm aan en vertrok één voor één, doch daar dit bijzonder lang duurde en met blijkbare tegenzin plaats had, verzocht ik den Heer Officier een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weinig haast te doen maken’. Deze deed 4 soldaten binnenkomen die ‘zonder iemand eenig ongemak aan te doen’ de laatste aanwezigen het huis uitdreven. Aldus het proces-verbaal van die dag. 's Middags vond de gebruikelijke godsdienstoefening van 1 uur niet plaats. De reden was duidelijk: Van Wieren had soldaten in huis. In een begeleidend schrijven bij dit proces-verbaal schreef grietman Van Sminia de volgende dag aan de Gouverneur, dat hij zeer tevreden was over het optreden van officier en soldaten van het detachement. De officier ‘heeft mij met allen ijver, overleg en bescheidenheid in deze hoogst onaangename commissie bijgestaan’. Wat het inzetten van het detachement militairen betreft, de grietman verwachtte weinig van deze maatregel. Want hoewel het detachement soldaten met slaande trom het huis van Reinder Gerbens van Wieren was gepasseerd en de separatisten dus van hun aankomst wisten, waren ze toch gewoon met hun godsdienstoefening begonnen en hadden bij het uiteengaan van hun vergadering nog een ‘gezang’ aangeheven ‘ons ten spot’. Ook zou het hen ‘niet weinig stijven’ in het doorgaan met hun bijeenkomsten, dat - naar hem verzekerd was - de vaste voorganger Johannes Liepkes Fokkens wekelijks van de afgezette predikant S. van Velzen te Leeuwarden ƒ 3,50 kreeg uitbetaald, wat ‘hem in zijne niet ruime omstandigheden, daar hij met arbeiden den kost moet winnen’, natuurlijk zal aanzetten ‘vol te houden, zoolang hem zulks niet met geweld wordt belet’. Tot zijn genoegen had de grietman bespeurd ‘dat bijna alle ingezetenen van Oenkerk de komst van de gewapende macht goedkeurden’, ja zelfs had hij horen zeggen, dat men ‘zoo wij te kort schoten, ons dadelijk met een 50 man wilde te hulp komen’. De soldaten waren allen bij bekende Afgescheidenen ingekwartierd, ‘die in den omtrek van hunne zogenaamde kerk wonen’, zodat de meesten 4 man in huis kregen.Ga naar eindnoot24. De namen worden in het schrijven van de grietman niet genoemd. De soldaten bleven maar kort; de volgende dag (maandag) keerden ze al weer naar Leeuwarden terug. En de eerstkomende zondag (2 oktober) werd er weer door 30 à 40 personen in het huis van Van Wieren tweemaal kerk gehouden. Dus verschenen de soldaten op zondag 9 oktober opnieuw in Oenkerk. De Afgescheidenen waren voor hen nu toch wel bang geworden. Dit blijkt uit het proces-verbaal. De assessor (wethouder zouden we nu zeggen) Rinia van Nauta begaf zich die zondagmorgen om half 11 met twee politie-agenten en een detachement militairen naar de werkplaats van timmerman Van Wieren, waar de Afgescheiden gemeente van Oenkerk geregeld kerkte. Ze lag schuin tegenover de tegenwoordige gereformeerde kerk aan de oostkant van de weg naar het noorden toe, waar nu een schoenenwinkel is.Ga naar eindnoot25. Daar liet hij de soldaten halt houden en ging zelf met de twee politiemannen naar binnen. Was de vorige zondag de deur gesloten gehouden, deze stond nu helemaal open. In de schuur lagen enige banken omgegooid. Verscheidene nieuwsgierige dorpelingen verzekerden, dat bij het naderen van de gewapende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
macht de bezoekers in allerijl uiteen waren gestoven en naar het Molenend waren gegaan, ‘een klein en arm gehucht onder Oenkerk’. De assessor beval de veldwachters daar ook heen te gaan om te onderzoeken of de Afgescheidenen nu in dit gehucht in één van de huizen vergaderden. Maar nee, de meesten waren naar Roodkerk getrokken (en dit dorpje lag in de grietenij Dantumadeel, waar de grietman van Tietjerksteradeel niets te zeggen had). De volgende zondagen zetten Van Wieren en Fokkens de zaak op de oude voet voort. Er waren steeds meer dan 20 kerkgangers. Dat een fors ingrijpen van de overheid niet kon uitblijven voelde ieder. En inderdaad marcheerde op zondag 13 november voor de derde keer een detachement soldaten Oenkerk binnen. De grietman kon rapporteren, dat er die dag in Oenkerk, Roodkerk en omgeving geen ongeoorloofde godsdienstoefening had plaats gevonden, want bij Van Wieren waren er minder dan 20 personen in de schuur geweest (en dat mocht immers). De schrik voor militairen en inkwartiering zat erin. Deze bleven nu ook langer dan de beide vorige keren. Nog éénmaal deed de grietman - en nu schriftelijk - een beroep op Reinder Gerbens van Wieren om niet zo halsstarrig te zijn door steeds maar weer meer personen in de bij hem gehouden bijeenkomsten toe te laten dan wettelijk was toegestaan. We hebben een afschrift van deze brief onder ogen gehad.Ga naar eindnoot26. Ietwat eigenaardig doet de zin aan: ‘Het is naar mijn inzien toch onverschillig of de oefening, van welke gijlieden U niet schijnt te willen onthouden, door een aantal van dertig of veertig, dan wel van negentien personen wordt bijgewoond’. Wie heeft niet graag zoveel mogelijk mensen onder zijn gehoor, zeker als het om een godsdienstige vergadering gaat? De grietman gaf hem de verzekering, dat zodra hij beloofde zich aan het toegestane aantal van maximaal 19 te houden de inkwartiering en natuurlijk ook de vervolgingen voor de rechtbank afgelopen zouden zijn. In diezelfde week ging de grietman nog eens het wapen van persoonlijke overreding ook bij het benaderen van de andere Afgescheidenen gebruiken. Hij had succes. Nagenoeg alle Afgescheidenen in Oenkerk beloofden eenstemmig in het vervolg geen ongeoorloofde godsdienstoefeningen meer bij te wonen. Alleen Reinder Gerbens van Wieren weigerde hardnekkig toe te geven. De grietman wilde nu de drukkende inkwartiering doen beëindigen en verzocht de Gouverneur (19 november) het detachement militairen terug te trekken. Maar daar Van Wieren niet wenste te beloven zijn huis voor het houden van ongeoorloofde samenkomsten te sluiten en omdat voor het grootste deel mensen (‘vreemdelingen’) uit andere grietenijen daarvan gebruik maakten, gaf de grietman de Gouverneur in overweging om een kleiner detachement in het dorp te leggen, b.v. één sergeant met 6 man, om te waken tegen illegale bijeenkomsten. Men zou deze militairen dan voorlopig bij Van Wieren zelf kunnen inkwartieren, want de ‘stijfhoofdigheid’ van deze ene man, die voor geen enkele rede vatbaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was, kon de inkwartiering bij anderen wel langer dan een jaar doen duren en dit mocht men de overige inwoners toch niet aandoen. Maar Van Wieren hield vol. Hij ging zelfs persoonlijk bij de Gouverneur op audiëntie om zich te beklagen over de militaire inkwartiering, waaronder zijn gezin te lijden had en hij verzekerde, dat hij met zijn samenkomsten zou doorgaan. Hij had er zijn leven voor over, naar hij zei.Ga naar eindnoot27. Het is haast onvoorstelbaar hoe deze man doorging. In de geschiedenis van de eerste jaren der Afscheiding zijn slechts weinig voorbeelden te vinden van een dergelijk volhardend en zichzelf niet ontziend opkomen voor wat gezien werd als Gods zaak. De minister van Justitie vond permanente inkwartiering bij de ‘dorpeling’ Van Wieren wel goed en wist ook de Koning voor dit denkbeeld te winnen (al had de minister van Binnenlandse Zaken nog ernstige bezwaren). Hoe lang deze inkwartiering heeft geduurd wordt uit de stukken niet duidelijk. Terloops merken we hier op, dat dus drie maal militairen naar Oenkerk zijn gestuurd. Op zondag 25 september en zondag 9 oktober 1836 (beide keren al weer dadelijk vertrokken) en de derde keer op zondag 13 november '36. Ze zijn toen - althans voor een deel - langer gebleven, misschien tot eind november. We weten - we schreven het al - dat zowel Johannes Liepkes Fokkens als Reinder Gerbens van Wieren wegens het niet betalen van hun boeten respectievelijk vanaf 23 januari en 7 maart 1837 gegijzeld zijn geweest in het Huis van Burgerlijke en Militaire Verzekering in de voormalige kanselarij in Leeuwarden op de Tweebaksmarkt.Ga naar eindnoot28. Uit een schrijven van de Gouverneur van 3 juli 1837 blijkt, dat hij hen daaruit had laten ontslaan met de ‘gegronde’ verwachting, dat beiden zich voortaan van het bijwonen van verboden samenkomsten zouden onthouden; temeer daar hij inzag, dat de gijzeling geen betaling van de boeten tot gevolg zou hebben. We hebben eens in de vonnissen van de rechtbank in Leeuwarden nagegaan, hoe hoog in totaal het boete-bedrag was, dat Fokkens en Van Wieren elk moesten betalen. Dan blijkt dat aan Fokkens in nog geen jaar tijd een bedrag van ƒ 935,- aan boeten is opgelegd, en aan Van Wieren in 13 maanden ƒ 1110,- (!).Ga naar eindnoot29. En dan hebben we de proceskosten nog niet eens meegeteld. Hoe zouden beiden die schuld ooit hebben kunnen voldoen? Na de gevangenneming van Van Wieren op 7 maart '37 lezen we nagenoeg niet meer van beboete godsdienstoefeningen. Nog slechts één keer, toen ds Van Velzen op 27 augustus '37 bij Hendrik Gerks Sikma had gepreekt en beiden resp. met ƒ 100 en ƒ 8 waren beboet.Ga naar eindnoot30. Fokkens en Van Wieren waren hierbij niet meer betrokken geweest!
‘Om des geloofs wil’ hebben de Afgescheidenen in Nederland veel vervolging moeten doorstaan. We noemen hier inkwartiering van militairen, het met geweld uit elkaar jagen van bijeenkomsten, mishandelingen door het ‘grauw’, ‘pesterijen’ van de kant van de vijandige dorpsbevol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
king, talloze veroordelingen door rechtbanken tot boeten en gevangenisstraf, welke vonnissen soms op de strengste manier werden ten uitvoer gelegd. Dit alles was voor de bekende Groen van Prinsterer aanleiding om hiertegen te protesteren in zijn De maatregelen tegen de Afgescheidenen aan het Staatsregt getoetst (1837). Ook in Oenkerk wist men over vervolgingen mee te praten. Van de vele en hoge boeten hebben we hierboven al bedragen genoemd. Over de strenge uitvoering van de vonnissen deelt het tijdschrift De ReformatieGa naar eindnoot31. van 1836 het een en ander mee: Men heeft eerst diegenen aangesproken, wier meubelen of geringe erfjes eenige zekerheid gaven, dat de betaling zou volgen. Thans verkoopt men niet alleen huisraad, maar zelfs kleederen en kindergoed van die armoedigen, die niets anders bezitten. En de vrouw was nog wel in blijde verwachting, zoals Verhagen in zijn De Geschiedenis der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland meedeelt.Ga naar eindnoot32. Het zal de vrouw van Van Wieren geweest zijn. We schreven al, dat Fokkens en Van Wieren in de gevangenis terecht kwamen. Over Fokkens schrijft Verhagen: Tusschen gewapende militairen in is hij als een misdadiger naar Leeuwarden gebracht, omdat hij tot het betalen der boete onmachtig was; zijn kerker moest hij deelen met een bankroetier en hoewel deze door zijn vrienden en bekenden werd bezocht, bij Fokkens mocht niemand komen. Toch was hij goedsmoeds in den kerker en verblijd, dat hij om Christus’ wil werd gesmaad.Ga naar eindnoot33. Vanuit zijn gevangenis schreef Fokkens een brief aan ds Van Velzen, waarin we lezen: Het lust mij, bij vernieuwing u te melden den toestand, waarin ik mij nog bevind, terwijl ik weet, dat gij verhinderd zijt om mij te bezoeken, hetwelk mij wel hard is wegens den band van betrekking en liefde op u, hoewel lijdzaamlijk; want de Heere en doet geen onrecht, maar Hij kastijdt ons tot ons nut, zegt de Apostel, opdat wij Zijne Heiligheid zouden deelachtig worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De lezer ziet het, in deze brief wordt geen klacht geuit. En de notulen van de Provinciale vergadering van 8 april 1837 vermelden zeer eenvoudig en zonder ophef, dat Fokkens te Oenkerk wegens gevangenschap verhinderd was op de vergadering te komen. Niet allen echter waren zo moedig als ouderling Fokkens. In de classisnotulen van 6 december 1837 lezen we, dat ouderling Fokkens meedeelt, dat diaken Jan Rikeles van der Veen van Oenkerk zich geheel onttrekt aan de waarneming van zijn ambt en aan de kerkdiensten. Naar het schijnt is de oorzaak daarvan: ‘weerzin in den weg der verdrukkingen’. Van Velzen heeft hem daarop, namens de classis, op 29 november 1837 een vermaanbrief gestuurd. ‘Want dewijl het den Heere behaagd heeft uit eeuwige ontferming wederom Zijne Gemeente zichtbaar onder ons te openbaren, die vroeger verborgen was, zoo is ook een iegelijk verpligt zich daar bij te voegen’. Verder vermaant Van Velzen hem zich niet van de kerk af te scheiden, maar, zoals in het Hooglied staat, uit te gaan op de voetstappen der schapen; wie terugkeert, die doet als de honden ‘keerende tot hun eigen uitbraaksel weder’ of is als een gewassen zeug ‘zich wentelende in het slijk’. ‘Gedenkt des wijfs Loths’, zo wordt hem waarschuwend voorgehouden.Ga naar eindnoot35. Maar dit ernstige schrijven heeft niet geholpen. Op de classisvergadering van 12 januari 1838, waar ouderling Symen Gosses Algra wegens ouderdom en koude afwezig is, wordt meegedeeld dat Jan Riekeles zich blijft onttrekken aan de kerk. Daarom wordt hij als diaken geschorst, om verder als gewoon lid te worden behandeld. Gelukkig is alles later weer goed gekomen, want in het oudst bewaarde notulenboek, dat begint met 30 oktober 1843, vinden we J.R. v.d. Veen als ouderling terug. Op 23 februari had hij zich opnieuw aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesloten en was door de gemeente liefderijk ontvangen.Ga naar eindnoot36. We gaan nog even terug naar het begin. Toen in augustus 1836 besloten werd de kerk van Leeuwarden in 3 zelfstandige kerken te splitsen, nl. Leeuwarden, Suawoude en Oenkerk, werd op 21 augustus in Oenkerk onder leiding van ds S. van Velzen voor een gehoor van meer dan 200 personen, overgegaan tot kerkinstituering en tot instelling van de ambten. Uiteraard gingen de beide ouderlingen van Leeuwarden, omdat ze in of bij Oenkerk woonden, vooraan en zo ging de eerste kerkeraad van de Afgescheiden kerk te Oenkerk - na verkiezing - bestaan uit de ouderlingen Symen Gosses Algra te Giekerk, Jan Liepkes Fokkens van Oenkerk (Roodkerk), terwijl tot diakenen gekozen werden Reinder Gerbens van Wieren en Jan Riekeles van der Veen, beiden wonende te Oenkerk. Beide diensten kwamen ds Van Velzen op ƒ 100 boete te staan en timmerman R.G. van Wieren - de gastheer - op ƒ 25. Op die gedenkwaardige dag 21 augustus 1836 werden volgens het doopboek van de kerk niet minder dan 19 kinderen door ds S. van Velzen gedoopt, waarvan de oudsten geboren waren in het jaar 1825, dus allen beneden de 12-jarige leeftijd (die men vaak als grens voor de kinderdoop aannam). Onder hen waren drie van Johannes L. Fokkens, nl. Bouke, Antje en Eelke, resp. geboren 1825, 1834 en 1836; vier van Hendrik Sikma nl. Kornelis, Pietje, Gerk en Antje, geb. 1828, '30, '32 en '34; drie van Willem Aukes Sikma nl. Haaie Willems, Kornelis Willems en Janke Willems, geb. 1830, '33 en '36. Verder vijf van Jacob Gerks Sikma nl. Pietje, Gerk, Maaike, Hiltje en Trijntje, geb. 1825, '29, '31, '33 en '36. Tenslotte drie van Jacob Aukes Sikma, nl. Auke, Tjaltje en Aaltje, geb. 1825, '29 en '34 en één van Tamme van der Let, nl. Pier, geb. 1834. We hebben de hele rij hier eens opgenomen, want niet alleen is ze voer voor genealogen, maar het kan voor de verschillende families interessant en leerzaam zijn de uitwaaiering van hun voorgeslacht, geboren en gedoopt in de Afgescheiden kerk van Oenkerk, eens na te gaan. Waarschijnlijk zal dan blijken, dat genade geen erfgoed is, maar dat het heil toch geschonken wordt via de bedding van het Verbond dat ons met God verbindt en dat bevestigd wordt van kind tot kind. Nu moeten we ons geen te idealistische voorstelling vormen van de toestand van de gemeente in het begin of denken, dat ze onder de vervolgingen bloeide als een lelie onder de doornen. Zo was het niet. Op de classisvergadering van 14 november 1838, die onder voorzitterschap van ouderling Fokkens werd gehouden, werd van Oenkerk gerapporteerd, dat daar verscheidene leden waren die zich zeer onverschillig en nalatig gedroegen. Sommigen wilde naar vermaningen luisteren, anderen niet. Ook waren er die de gecensureerde diaken Jan Rikeles van der Veen volgden. Toch ging de gemeente - we volgen een artikel van ds J. Douma - hoewel van buitenaf verdrukt en van binnenuit verzwakt, niet te niet.Ga naar eindnoot37. En zonder twijfel is daartoe ouderling Fokkens mee een middel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Gods hand geweest. Fokkens was altijd op zijn post. Hij was op de klassikale vergaderingen een geziene figuur. Herhaaldelijk vinden we hem ook afgevaardigd naar de Provinciale vergaderingen. Hij was een man van beginsel, maar tevens een wijze man, die ook met de omstandigheden wist te rekenen en situatie-gevoel had. Hij was niet zo doordrijverig als Meyering en Hellema dat waren. In dit opzicht paste hij helemaal bij de gemeente van Oenkerk, die ook in de classis Leeuwarden een eigen plaats innam. Zo was, zoals bekend is, ds Van Velzen sterk gekant tegen het optreden van oefenaars en hij vond op dit punt veel instemming bij de gemeenten van Leeuwarden en van Suawoude. Maar in Oenkerk - aldus de classisnotulen van 24 mei 1838 - had men ‘weinig lust voor den leesdienst’ en voelde men veel voor de oefening. Het zal dan ook mee aan Oenkerks invloed te danken zijn geweest, dat men een middenweg zocht en besloot aan de Provinciale vergadering, die het oefenaarschap veroordeeld had, voor te stellen, ruimte te laten voor het optreden van oefenaars, mits hun geen bezoldiging werd gegeven, en de oefeningen te doen ophouden, zodra de dienst des Woords kon ingesteld worden. Maar dit voorstel is op de volgende classisvergadering van 4 juli, na bestrijding door ds Van Velzen, weer ingetrokken. Ook wat het aanvragen van erkenning als kerk bij de overheid betreft, was in Oenkerk de houding anders dan b.v. bij mannen als Meyering in Leeuwarden en Hellema van Wirdum. Deze waren, zoals op de classisvergadering van 1 mei 1839 bleek, tegen aanvrage om vrijheid, maar Fokkens, die praesideerde, was van een andere mening en trachtte, zij het tevergeefs, hun bezwaren weg te nemen. In het voorjaar van 1839 hadden Joh. L. Fokkens c.s. bij de Koning vrijheid van godsdienstoefening aangevraagd. Zoals gebruikelijk moest de grietman ook over dit stuk zijn mening geven. Hij komt hierin tot de conclusie, dat de ondertekenaars hun belofte zelf de kosten van eredienst en armverzorging te dragen, onmogelijk zullen kunnen waarmaken. Immers - en dan komt het oude liedje - het zijn, op enkelingen na, slechts ‘lieden.... behorende tot de arbeidersklasse’. Weliswaar heeft ouderling S.G. Algra ‘een boereplaats in eigendom’ en heeft ook het lid Pieter Klazes de Boer als landbouwer een ruim bestaan, maar deze beiden kunnen toch beslist niet alleen en kerk en diaconie financieren.Ga naar eindnoot38. Het zal nog duren tot 26 februari 1845 voor de Chr. Afgescheiden gemeente van Oenkerk door de regering wordt erkend (op hetzelfde reglement als dat van de gemeente te Minnertsga). Dit is vergeleken met andere erkenningen merkwaardig laat voor zo'n al in 1836 ontstane gemeente. Het schrijven van een formeel juist opgesteld verzoekschrift schijnt niet het sterkste punt van de Oenkerkers te zijn geweest. Ze hadden de neiging de in een groter geheel vastgestelde ‘regels’ wat vrij toe te passen. Het verzoekschrift, waarop dan in februari 1845 wel de erkenning verkregen werd, had als eerste ondertekenaar Sjoerd Martens Kooi, de schoonzoon van ouderling Joh. L. Fokkens. De gemeente zou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kerken ‘in het nieuw gestichte gebouw, op het noordelijk gedeelte van het perceel kadastraal Giekerk sectie E. no 125 onder het behoor van den dorpe Oenkerk’. Dit kerkje heeft gestaan aan de Achterweg, vroeger een zandpad, nu Kaetsjemuoi-weg, de weg tussen Giekerk en Molenend. D. Elzinga schrijft in zijn herdenkingsrede (1936) ‘naast de tegenwoordige bakkerij van broeder Joon Douma’. Het kerkje is nu verdwenen, maar de oude pastorie (verbouwd) is er nog achter de open plek (een grasveld) te vinden. Een mooi plekje! In 1874 werd tijdens de ambtsperiode van ds A.J. Zantinge (1855-'77) een grotere kerk aan de hoofdweg gebouwd (in 1907 verbouwd). Dat de gemeente van Oenkerk vaak een eigen standpunt innam, kwam ook weer uit op de classis vergadering van 3 november 1841, toen gemeld werd, dat de gemeente van Oenkerk inzake de oefenaars ‘nog al in oppositie was’. Ook bleek de eigen houding van Oenkerk in een veel minder sterke veroordeling van de gebrekkige opleiding van dienaren des Woords, dan elders in de classis gevonden werd. Terwijl de classis van 2 februari 1842 uitsprak, dat de Provinciale vergadering in het aannemen en examineren van aankomende leraren afweek van de kerkenorde, sprak Oenkerk uit, dat men het, zolang er zo weinig dominees waren, niet zo nauw nemen kon met de opleiding. En op 21 maart spreken twee ambtsdragers van Oenkerk het nog eens uit, dat zij het wel met de kerkenorde eens zijn, maar artikel 3 en artikel 8 willen zij ‘in ruimeren zin’ nemen dan de andere broeders, meer ‘in den geest en meening der vaderen’. Aan Fokkens wordt ruimte gegeven zijn gevoelen over de opleiding te houden, maar Meyering en Hellema willen ten volle gehandhaafd zien artikel 3: Het zal niemand, alhoewel hij een Doctor, Ouderling of Diaken is, geoorloofd zijn den Dienst des Woords en der Sacramenten te betreden, zonder wettelijk daartoe beroepen te zijn. En wanneer iemand daartegen doet en meermalen vermaand zijnde, niet aflaat, zoo zal de Classe oordelen, of men hem voor een scheurmaker verklaren, of op eenige andere wijze straffen zal. Eveneens wilden zij het bekende artikel 8 streng zien gehandhaafd: ‘Men zal geen Schoolmeesters, Handwerkslieden of anderen, die niet gestudeerd hebben, tot het Predikambt toelaten, tenzij dat men verzekerd zij van hunne singuliere gaven....’ Toen dan ook op de spannende Provinciale vergadering van 3 en 4 januari 1843 aan de afgevaardigden van de classis Leeuwarden de vraag werd voorgelegd, of zij alle leden van de Provinciale vergadering als wettig erkenden, verklaarden Meyering en Hellema dit niet te kunnen doen en verlieten, evenals na enige aarzeling ook Beerda van Suawoude, de vergadering. Maar Fokkens bleef zitten. Oenkerk bleef dan ook de Afgescheiden kerk als de ware erkennen, en werd 21 april 1843 tijdelijk bij de classis Wanswerd gevoegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is jammer voor onze kennis van het interne leven in de eerste jaren van Oenkerks gemeente, dat de notulen van de kerkeraad pas vanaf 10 oktober 1843 zijn bewaard gebleven. Het eerste notulenboek is blijkbaar in de strijd gebleven. Helaas! In 1844 zitten in de kerkeraad de ouderlingen Joh. Liepkes Fokkens en Jan Riekeles van der Veen met de diakenen A uke Johannes Fokkens en Pieter Klazes de Boer. De tweede generatie van de Afscheiding meldt zich dus al, want de ene diaken is een zoon van de ouderling. Kerkvoogd is dan Sjoerd Martens Kooi, boer te Giekerk, schoonzoon van ouderling Fokkens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds Albert Koenes van der Meer (1845-'47)Misschien is mee uit de meer soepele houding inzake de opleiding van dienaren des Woords ook te verklaren dat de gemeente Oenkerk in de toen 47-jarige Albert Koenes van der Meer haar eerste predikant heeft gekregen. Met 11 anderen had hij zich voor het examen aangemeld, dat op 20 maart 1844 en volgende dagen door de gecombineerde Provinciale vergadering van Friesland, Groningen en Drenthe zou worden afgenomen. Maar Van der Meer werd afgewezen. Het oordeel van Hellema en Meyering op de vergadering van maart 1842 over hem uitgesproken, werd dus wel bevestigd. Want toen de classis Wanswerd voor Van der Meer steun vroeg van de provincie, waren de bovengenoemde broeders tegen. Ze merkten van singuliere gaven niets. Trouwens, bij nadere ondervraging bleek hij ook ‘geen vatbaarheid voor de studie te hebben’ en het verzoek van de classis werd dan ook niet ingewilligd. Toch is Van der Meer klaar gekomen, na bij ds De Haan te zijn opgeleid. Hij vertrok toen naar de gemeente van Oenkerk, die blijkbaar niet te zwaar tilde aan het vroegere oordeel van de Provinciale vergadering dat hij ‘geen vatbaarheid voor de studie had’. Op 29 april deed hij daar zijn intree en is zo Oenkerks eerste predikant geworden. Volgens het ledenregister zijn Albert Koenes van der Meer en zijn vrouw Janke Piers Prins al op 2 juli 1844 met attestatie van de gemeente van Dokkum overgekomen naar Oenkerk. De nieuwe dominee was dus geen onbekende voor de gemeente van Oenkerk. Hij zal er oefenaar zijn geweest en we wisten al, dat Oenkerk oefenaars een warm hart toedroeg. Op de kerkeraadsvergadering van 25 augustus 1844 staat zijn naam vermeld als adviseur van de kerkeraad en op 29 oktober is hij daarvan zelfs voorzitter evenals op 28 december, terwijl op 22 januari 1845 bij hem aan huis kerkeraad wordt gehouden. Op 30 juli 1844 vindt volgens de notulen kerkvisitatie plaats door ds F.A. Kok en ouderling Wouda en wordt geconstateerd, dat de zaken in Oenkerk behoorlijk lopen. Ook wordt een bezwaarde broeder vermaand om te vergeten wat achter is, waartoe ook de kerkeraad wordt opgewekt.Ga naar eindnoot39. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De komst van een nieuwe dominee en zeker van een eerste brengt altijd een zekere opleving in de gemeente met zich mee, wat o.a. uitkomt in het afleggen van geloofsbelijdenis door een aantal personen en in het gedoopt worden van enige kinderen. In Oenkerk was het al niet anders. De notulen van 28 juni 1845 vermelden, dat belijdenis hebben gedaan Willem Pieters de Vries, Johannes Wiebes Scheffer (die de volgende zondag gedoopt zal worden), Johannes Jan Jeltema en Pieter Tjeerds Hoekema. De kinderen van beide laatstgenoemden zullen de doop ontvangen evenals het kind van Haje Rintjes van der Meulen. De kerkeraadsvergaderingen worden geregeld in de pastorie van ds Van der Meer gehouden (dan hoefde men 's winters in de kerk of consistorie niet telkens de kachel aan te maken). Als er niet veel viel te behandelen, dan spraken de broeders heel bevindelijk ‘in liefde en vrede met malkander over de zielswerkzaamheden’ of over ‘geestelijke werkzaamheden’, zoals het ook wel wordt genoemd. Op menige kerkeraad gebeurde zoiets; het was door de synode van Amsterdam in 1836 zelfs aanbevolen. In het doen van huisbezoek was de kerkeraad zeer ijverig. Voor elk Avondmaal werden de belijdende leden opgezocht. Dat Oenkerk een duidelijk agrarische gemeente was, blijkt uit een notitie in juli '46, dat in deze maand het brengen van huisbezoek wel bezwaarlijk werd, omdat de mensen ‘wegens de veelvuldige werkzaamheden’ vaak niet thuis waren. Per 1 januari 1847 bestond de kerkeraad uit de ‘Leeraar’ A.K. van der Meer en de ouderlingen J.R. van der Veen en Waling D. de Leeuw (van Quatrebras; hij zal drie jaar later mee de stoot geven tot de stichting van de kerk van Bergum). De diakenen waren P.K. de Boer en Siene Jans van der Veen. Ds Van der Meer heeft het in Oenkerk, in elk geval in financieel opzicht, zwaar gehad. Op de Provinciale vergadering van 5 maart 1846, dezelfde vergadering, waarop de vroegere classis Leeuwarden weer ingesteld is, kwam aan de orde, dat ds Van der Meer was aangeschreven om ƒ 13 lesgeld aan prof. De Haan te betalen, maar dat hij dit bedrag niet geven kon, omdat hij te weinig traktement had en een groot gezin. De Provincie heeft er daarom in voorzien. Tot 30 oktober 1847 is hij in Oenkerk gebleven en toen naar de eenvoudige gemeente in de veenkolonie Zevenhuizen (Gr.) gegaan, waar hij net als in Oenkerk de eerste predikant was. In 1853 vertrok hij naar Baflo (Gr.), waar hij in 1882 emeritus is geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds Hendrik Loos (1850-'52)Is ds Van der Meer dus niet lang in Oenkerk gebleven, zijn opvolger, de 35-jarige J.J. Kooiker gekomen van Aaiden (bij Zweeloo in Drenthe) zou er nog korter staan, ruim 15 maanden, van 1 april 1849 tot 19 juli 1850. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog in hetzelfde jaar dat ds Kooiker vertrekt (1850), krijgt Oenkerk op 1 december zijn derde predikant, in de persoon van Hendrik Loos, een landbouwerszoon uit Koevorden, 32 jaar oud.Ga naar eindnoot40. Zijn vorige gemeente was Rouveen. Ook hij wordt, net als zijn voorganger ds Kooiker, bevestigd door ds D.J. van der Werp van Leeuwarden.Ga naar eindnoot41. Zijn kerkeraad telde als ouderlingen J.R. van der Veen en Piebe K. Veenstra, als diakenen P.K. de Boer en S.J. van der Veen, terwijl kerkvoogden waren W.P. de Vries en R. Wijbrandi. Uit alles blijkt, dat ds Loos met lust en liefde zijn werk in de gemeente van Oenkerk is begonnen. De eerste notulen vermelden b.v. de indeling van catechisaties voor kinderen, jongelingen, jongedochters en getrouwden, terwijl dominee ook op woensdagavond zal preken. Hij was helaas zwak van gezondheid. Op de eerste kerkeraadsvergadering die ds Loos praesideerde, werd al gevraagd: wie zal met dominee naar de classisvergadering in Leeuwarden gaan, en men besloot, dat diaken P.K. de Boer dit moest doen, omdat deze in staat was met eigen paard en wagen naar Leeuwarden te rijden, daar dominee te zwak was om te lopen. Meer dan eens moest de viering van het Avondmaal worden uitgesteld ‘wegens zwakte van den Leeraar’. In de vergadering van 18 maart 1851 zegt ds Loos, dat hij vanwege zijn ‘zwakheid’ liever op een gewone zondag het Avondmaal bedient dan op de Paaszondag, omdat er dan twee dagen achter elkaar preekbeurten te vervullen waren. De kerkeraad besluit nu de zondag vóór Pasen het Avondmaal te vieren. Op 27 december 1850 besluit de kerkeraad om een eigen pastorie te laten bouwen bij de kerk aan de Achterweg. En zo is het volgend jaar (1851) de ‘oude’ pastorie bij de kerk klaar gekomen. We eindigen ons hoofdstuk over Oenkerk met het vermelden van een droevige gebeurtenis. Van de op 30 augustus 1852 gehouden kerkvisitatie staat in het notulenboek het volgende genoteerd: Den 30en Aug. 1852 zijn de kerkvisitatores alhier in de gemeente aangekomen en met den kerkeraad vergaderd zijnde, de verg, met gebed en psalmgezang geopend en naar den welstand vernomen hebbende, is het alles in tamelijke orde bevonden en de broeders verkeerden in goede verstandhouding, waarna de vergadering is gesloten met zingen en dankzegging. Maar voordat de volgende broeder zijn naam heeft gezet volgt een aangrijpende gebeurtenis. Daarna neemt ds De With weer de pen, haalt een streep door zijn handtekening en begint opnieuw te schrijven als volgt: Op het oogenblik van het scheiden krijgt ds. Loos eene bloed spuwing en na weinige oogenblikken gaf hij den geest en heeft alzoo de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loopbaan geëindigd, hebbende zijne eeuwige woonstede zoo wij hopen, in de plaats van Eeuwige Rust en Zaligheid bekomen. Dat dit plotseling sterven - 's avonds om 9 uur - van de nog jonge ds Loos (34), weduwnaar van Hilligje Mulder, diepe indruk op de gemeente maakte, valt te begrijpen. Hij ligt begraven op het stille kerkhof om de hervormde kerk te Oenkerk. Tien jaar later - 10 juni 1862 - besloot de kerkeraad een liggende steen te plaatsen op zijn graf, die daar nog is te vinden,Ga naar eindnoot42. naast de grafsteen van ds B. Vellekoop, die ruim 40 jaar later als dominee van Oenkerk is overleden (1 december 1893). Beide stenen worden nog door de Gereformeerde kerk van Oenkerk onderhouden. Terecht! Gedenkt uw voorgangers.... |
|