De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 1. De classis Wanswerd (Dokkum) van de Afgescheiden kerken
(1980)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||
IX LioessensHet dorpje Lioessens in Oostdongeradeel ligt 10 km ten noordoosten van Dokkum. Het was omstreeks 1850 ‘zeer aangenaam aan den rijweg en het water gelegen’ en telde toen 300 inwoners, van wie de meesten hun bestaan in de landbouw, veeteelt en melkerij vonden, zoals we in het geografisch woordenboek van Van der Aa lezen. | ||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||
De vaart is er nog, de molen is weg, de bochtige wegen zijn geasfalteerd; wat bleef, is het kleine dorpje in het wijde kleiland bij de Waddenkust.
In de beide Dongeradelen is alleen in Anjum-Lioessens een Afgescheiden kerk ontstaan, en dan nog laat, pas in 1851. Zowel in Oost- als in Westdongeradeel heeft niet de Afscheiding, maar de Doleantie (1886) haar triomfen gevierd. De gereformeerde kerken van Anjum, Metslawier, Nes, Paesens, Wierum, Engwierum, Oosternijkerk en Ee, ze zijn alle ontstaan uit dolerende groepen. Dit wil nu niet zeggen, dat er omstreeks 1835 in deze noordoosthoek van Friesland geen gereformeerd denkende en gereformeerd voelende mensen meer waren overgebleven. Dat was wèl zo. Hun voorgeslacht had zich tientallen jaren eerder al geroerd en heftig partij gekozen tegen de per 1 januari 1807 ingevoerde nieuwe Evangelische gezangen. In de gemeenten van Ee en Engwierum en vooral in die van Metslawier en Niawier brak het verzet zich baan. De stukken wijzen het uit. In juli 1807 werd aan het classikaal bestuur van Dokkum gerapporteerd, dat in Metslawier en Niawier veel tegenstand tegen de invoering van de Evangelische gezangen viel te constateren. Sommige kerkgangers waren zo oneerbiedig onder het zingen van een gezang de hoed op het hoofd te houden. Ja, Klaas Gerbens,Ga naar eindnoot1. ouderling te Niawier, had de gemeente zelfs aangespoord bij het zingen van een Evangelisch gezang ‘het hoofd te dekken’! Het laatst gehouden Avondmaal had hij niet meegevierd. In het raam van de afgekondigde strenge maatregelen was het geen wonder, dat de classis hem ter verantwoording riep. Door een speciale commissie werd hij op 3 augustus 1807 ‘verhoord’. Hij erkende de feiten, die hem werden voorgehouden, maar verklaarde in één adem zich niet te willen onderwerpen aan classikale en synodale besluiten van latere datum dan 1618/19, toen de synode van Dordrecht was gehouden. Volgens de commissie was hij zeer brutaal en onbescheiden in zijn antwoorden geweest. Men besloot nog eens met hem te praten om te proberen hem tot meer ‘bedaardheid’ te brengen. Mocht hij nee zeggen, dan zat er niets anders op dan dat hij voor een kwartaal als ouderling werd geschorst. Zijn hoogst oneerbiedig gedrag in de kerk tijdens het zingen van een gezang en zijn standpunt zich niet gebonden te achten aan enig besluit van classis of synode na 1618/19, kon niet in een gewoon gemeentelid en zeker niet in een ouderling worden geduld. Predikant en kerkeraad moesten goed op hem letten, aldus de classis van juli 1807. Klaas Gerbens kreeg nu een oproep op maandag 5 oktober zich te melden ‘op het Weeshuis te Dokkum’, om voor de tweede maal ‘voor de vergadering te verschijnen’, maar hij gaf hieraan geen gehoor. Wèl was | ||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||
er van hem een brief ter tafel, gedateerd 3 oktober 1807.Ga naar eindnoot2. Hierin schreef de toen 63-jarige landbouwer te Niawier, dat hij niet kwam, want hij was al een oud man en kon de reis van Niawier naar Dokkum in dit ‘onstuimige’ weer niet meer aan. ‘Ge kunt met een commissie bij mij thuis komen’, en die zal met ‘respect’ worden ontvangen met een kopje thee, een pijp tabak en een stoel met een kussen, hoewel ik, toen ik voor de eerste keer voor uw vergadering verscheen, ‘geen enkele stoel beuren mogt, maar daar als een kwaaddoender, ja, als een schelm of schurk staan moest, die ik weet niet wat verdiend had.’ Hij schreef verder, dat hij niet van gedachten was veranderd en wees nog eens op de schadelijke gevolgen van het invoeren van de Evangelische gezangen: ‘wat eene storing in de openbare godsdienst, wat een partijschap, wat een verbittering hebben ze teweeg gebracht.’ Ook was hij van mening, dat men ‘in het godsdienstige’ niet moest dwingen; de Zaligmaker had immers ook nooit iemand zijn leer opgedrongen. Hoe kan het nu iemand kwalijk worden genomen, wanneer hij zich houdt aan de leer, waarvan hij in de kerk belijdenis heeft gedaan? ‘Indien ik afga van onze Hervormde leer, die ik beleden heb de eenige leer te zijn, waardoor wij voor eeuwig gelukkig kunnen worden, zooals die op de Dordtsche Synode is vastgesteld, dan is het de pligt van onzen Leeraar als wachter op Sions muren om mij met de geest van zachtmoedigheid zoeken terecht te brengen. Maar hij kan mij niet noodzaken om de nieuwe Evangelische Gezangen uit kracht van mijne belijdenis aan te nemen’. ‘Ik kan de Gezangen ook niet omhelzen op het geloof en zeggen van Ul. want dan zou ik mij eene paapsche bijgelovigheid moeten overgeven en gelooven wat de Priester zegt’. De classis besloot nu, na behandeling van deze brief ouderling Klaas Gerbens voor de tijd van 13 weken in zijn ambt van ouderling te schorsen en hem van het Avondmaal af te houden, omdat hij geen berouw over zijn optreden had getoond. De drost van Oostdongeradeel zou van deze maatregel op de hoogte worden gesteld ‘ter voorkoming van seditieuze (kwaadwillige) bewegingen’. Klaas Gerbens was niet zonder aanhangers in de gemeente.
Concentreerde zich het verzet tegen de Evangelische gezangen in 1807, en volgende jaren dus in de persoon van Klaas Gerbens Klaver (zoals hij zich later noemde) te Niawier, enkele tientallen jaren later slaat het uur van ds Hendrik de Cock te Ulrum. Weer speelt het pro of contra de Evangelische gezangen een belangrijke rol. Omstreeks 1834 en '35 bereikt de deining, ontstaan door de gebeurtenissen in Ulrum en om de Cock heen, ook de streek waarin Lioessens ligt. Nog leven in het Friese Oostdongeradeel verhalen over Ulrum- | ||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||
gangers, die de Cock wilden horen preken. In Groningerland, in de wijde omtrek van Ulrum, is het al net zo. Uiteraard zijn al die verhalen door de mondelinge overlevering sterk gekleurd, maar ongetwijfeld zit er een kern van waarheid in. Daarom geven we hier door, wat we erover vonden in ‘Swart mar leaflik’, het mooie gedenkboekje in 1951 verschenen bij de herdenking van het 100-jarig bestaan der Gereformeerde Kerk in Lioessens-Morra, en geschreven door L. v.d. Zweep. Toen het gerucht van de zuivere prediking in Ulrum - aldus het boekje - ook tot hier doordrong, gingen ze (enkele vromen) op pad en liepen de afstand van 25 kilometers, een kerk weg van 5 uur gaans. Naar de mondelinge overlevering meedeelt, was de eerste, die van hier naar Ulrum toog, een 28-jarige weduwe, Stijntje Paulus Buwalda, weduwe van Arjen Kornelis Ludema, die in het dorp een klein winkeltje hield. Ook uit Ooster-Nijkerk kwamen een paar pelgrims en op de Reidswal was een hek, waarop de eerst aangekomenen met krijt een kruis zetten en dan langzaam doorwandelden. De anderen haalden hen dan op de Meedhuizerweg wel weer in. En zo trok men samen naar het Mekka in Noord-Groningen. Later ging men met een schipper uit Paesens via Oostmahorn en Zoutkamp. Dat bekortte de voetreis aanzienlijk. En bij kalm weer klonken over de Lauwerszee de psalmen van hen, wier lust het was de Heere te vrezen. Deze kerkgang viel echter bij de Hervormde dominee geheel niet in de smaak. Arjens Stijntje moest op de kerkeraad komen. Toen ze daar uiteen zette, waarom ze wel in Ulrum en niet in Lioessens naar de kerk wilde, kreeg ze te horen dat ze dan voortaan haar winkeltje wel sluiten kon. Dominee en kerkeraad zegden haar de negotie op. Zij moest maar met haar beide kinderen op de arm door het dorp gaan psalmzingen, zij was immers zo vroom. ‘Dat liket slim, mar is net sa slim, dûmnij’, antwoordde ze, ‘hwant de God fan Elia libbet noch’. ‘Het is niet bekend’, schrijft van der Zweep verder, ‘of de Ulrumgangers van Oostdongeradeel ook onderling godsdienstoefeningen hielden. Wel werd Wijbe Geerts Spoelstra, koopman te Anjum, op 15 oktober 1836 met ƒ 10,- wegens het bij wonen van een godsdienstoefening beboet, maar dat is waarschijnlijk een bijeenkomst in Ferwerderadeel of in Tietjerksteradeel geweest’. Nu, we kunnen hierover zekerheid geven. Bij een vonnis van de rechtbank van eersten aanleg te Leeuwarden, werd op 15 oktober 1836 Wijbe Geerts Spoelstra, 40 jaar, koopman, geboren en wonende te Anjum veroordeeld tot ƒ 10,- boete plus ƒ 2,55 proceskosten, omdat hij op 2 oktober '36 te Anjum zijn woning had beschikbaar gesteld voor een godsdienstige samenkomst, waarin hij zelf als oefenaar was opgetreden. Ook ontdekten we in het archief van het hervormd classikaal bestuur te Dokkum een aantal stukken, die ons waardevolle gegevens verschaffen | ||||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||||
over het ontlopen van de hervormde kerkdiensten en het bezoeken van conventikels.
Op 16 februari 1836 verstrekt ds P. Th. van Kleffens te Morra, praetor van de ring Holwerd, informaties aan het classikaal bestuur van Dokkum over het houden van conventikels en het optreden van separatisten in de gemeenten in het oostelijk deel van de ring. Al sedert jaren vindt men daar personen, die zelden of nooit bij hun eigen dominee in de kerk komen, maar hun geestelijk voedsel zoeken bij predikanten in andere gemeenten of die thuis blijven om - volgens eigen zeggen - stichtelijk met elkaar te spreken, aldus ds van Kleffens. Hier hebben we dus het bewijs, dat het gezelschapsleven in Oostdongeradeel vóór de Afscheiding van 1834 aanwijsbaar aanwezig was. Verder rapporteert ds van Kleffens, dat in de herfst van het vorig jaar (1835) een zekere Wijbe Spoelstra, koopman en winkelier te Anjum, begonnen is daar oefeningen te houden en wel op zondagavond en op één of meer avonden in de week. Die oefeningen werden doorgaans door een 60-tal en ook wel eens door nog meer personen bijgewoond, meestal afkomstig uit Anjum, Lioessens en Paesens. Toen men de grietman van Oostdongeradeel hierop attent had gemaakt, stuurde deze enige ‘dorpswachters’ naar de oefeningen toe, die van hun bevindingen rapport moesten uitbrengen. Ten gevolge hiervan is genoemde Spoelstra tot een geldboete veroordeeld. Spoelstra - voorzichtig geworden - verdeelde nu zijn ‘kudde’ in ‘afdeelingen’ beneden de 20 personen en oefende daarvoor op zondag om resp. 9, 1 en 5 uur en op dinsdag- en donderdagavond. Een zekere Arjen Ernst Tamsma, door zijn huwelijk in de afgelopen herfst met een gegoede weduweGa naar eindnoot3., landbouwer in Lioessens geworden, en die de oefeningen van Spoelstra in Anjum ook bezocht, begon nu in het laatst van november 1835 op een zondagavond in een huis ‘in de buurt’ te Lioessens zelf te oefenen. Die avond was dat huis propvol, vooral met nieuwsgierigen, maar jongelui hadden met allerlei ‘geweld’ die oefening trachten te verstoren, zodat Tamsma het raadzamer vond maar niet meer in dat huis te oefenen. Men ging nu vergaderen óf bij Tamsma zelf aan huis, buiten het dorp, of in een dicht daarbij staande en ook door hem gebruik wordende ‘boerehuizing’ gelegen onder Anjum, nu en dan op een avond in de week, maar meestal op zondag tijdens de uren van de officiële kerkdiensten. Deze oefeningen schijnen echter niet druk te zijn bezocht en het aantal hoorders is steeds teruggelopen, tot er - naar de grietman ter ore kwam - nog maar 4 personen kwamen luisteren. Intussen was Tamsma ook begonnen in Paesens oefeningen te houden, waar het aantal hoorders zich in stijgende lijn bevond. Bovendien trad | ||||||||||||||||||
[pagina 271]
| ||||||||||||||||||
ook een zekere Folkert VachGa naar eindnoot4. wel eens op te Anjum en Paesens. Wat nu de maatschappelijke stand van die separatisten betreft - aldus ds van Kleffens - niemand van hen behoort tot de voorname burger- of boerenstand, of men moest daartoe de genoemde oefenaar A.E. Tamsma willen rekenen; de man is vroeger echter maar grofsmid en beestendokter in Wierum geweest, en zijn financiële positie sloeg men beslist niet hoog aan. Wèl behoren enigen van de ‘middelklasse’ tot de separatisten, maar men kan ook van hen geenszins zeggen, ‘dat zij boven anderen van hunne kudde in kunde, deugd en achting bij hunne medemenschen uitmunten’. Verreweg de meesten zijn van de ‘laagste of arbeidende klasse en velen van hen staan ter naam en faam juist niet best bekend’. Het aantal separatisten zal in het oostelijk gedeelte van de ring Holwerd ‘zeker niet meer dan 1/15 gedeelte der gehele Hervormde bevolking bedragen’. Ds van Kleffens besluit zijn rapport met de opmerking, dat z.i. de oefeningen in aantal afnemen en dat het getal hoorders eerder vermindert dan toeneemt, waarbij dan nog komt, dat deze in hun opvattingen zeer verdeeld zijn. Dus is er wel reden te verwachten, ‘dat zij eerlang met hunne zaken in de war zullen geraken’. In elk geval hoort men over de oefeningen - die eerst zoveel opzien baarden - weinig meer spreken. Het is duidelijk, dat de denigrerende toon, waarop ds van Kleffens hier over de separatisten spreekt, schade doet aan de objectiviteit van zijn rapport. Een aanvulling op de door ds van Kleffens verstrekte inlichtingen geeft nog het schrijven, dat de kerkeraad van het hervormde kerk te Anjum in februari 1836 aan het classikaal bestuur van Dokkum zond en dat was getekend door P. Heringa en door de kerkeraadsleden B.G. Zijlstra, J.R. Holwerda, J.K. Wiersma en T.U. Haaksema. We hebben tussen haakjes enkele bijzonderheden toegevoegd. In bovengenoemde brief lezen we, dat in Anjum godsdienstige oefeningen werden gehouden onder leiding van ‘buitengezetenen’ en van inwoners, meestal bij Wiebe Geerts Spoelstra aan huis. Tot die ‘buitengezetenen’ behoorde dan in de eerste plaats de ‘beruchte’ Marten Bakker, wonende in Dokkum (hiermee is ongetwijfeld bedoeld de 56-jarige ‘roggen-en tarwenbroodbakker’ Marten D. Holwerda, geboren in Jouswier).
Verder traden als oefenaar op Pieter Kornelis Radema van Burum en Sjoerd Berends Bekema van Blija (die het er daar later niet zo best heeft afgebracht). We merken hier op: Inderdaad hadden deze drie personen in hun woonplaats en directe omgeving al een fikse reputatie als oefenaar opgebouwd. | ||||||||||||||||||
[pagina 272]
| ||||||||||||||||||
Maar niet alleen buitengezetenen oefenden hier. Af en toe waren er ook oefeningen bij Tiete Renderts Duinjema (een boerenarbeider in Anjum), waarin dan Arjen Ernst Tamsma wonende te Lioessens, voorging. (We vinden zijn vrouw Gooike Velda later bij de Afgescheidenen in Lioessens terug). De grote man in Anjum was echter de oefenaar Wiebe Geerts Spoelstra, die nu (februari 1836) nog slechts ‘in een ruim vertrek van zijn woning’, maar het vorig jaar ook wel in andere huizen oefende. Een enkele maal verving Folkert Joh. VachGa naar eindnoot5. (een arbeider uit Anjum) hem. Deze Vach (Fach) was belijdend lidmaat van de hervormde kerk in Anjum, Spoelstra echter niet. Naar schatting telde Spoelstra onder de ingezetenen wel 60 aanhangers. Tot zover de brief van de kerkeraad. Van de godsdienstoefening van 2 oktober 1836, die leidde tot de veroordeling van Spoelstra door de rechtbank van eersten aanleg te Leeuwarden, is het procesverbaal bewaard gebleven, althans een afschrift daarvan, gedateerd Metslawier, 6 oktober 1836. We ontdekten het in het archief van de Gouverneur van Friesland. Omdat het ons even een blik in zo'n oefening laat werpen, geven we het verbaal hier weer. Op zondagmiddag 2 oktober 1836, omstreeks half 6, hadden drie politiemannen van de grietenij Oostdongeradeel, Ype Pieters Douma, Jan Johannes Bergmans en Tjeerd J. de Groot, wonende te Metslawier, op last van de grietman zich begeven naar het huis van Wiebe Geerts Spoelstra, koopman en winkelier te Anjum. In diens woning werd namelijk een godsdienstige oefening gehouden. Daar aangekomen troffen ze in de ‘bergplaats voor winkelgoederen’, in het magazijn dus, 34 personen aan, enkele kinderen niet meegerekend. De verbalisanten geven de namen op van de echtparen:
Verder:
| ||||||||||||||||||
[pagina 273]
| ||||||||||||||||||
De volgende aanwezigen woonden te Paesens:
En dan was er nog Pieter Piers de Vries, zonder vaste woonplaats. Hier hebben we dus een aantal namen van personen uit Oostdongeradeel, die met de Afgescheidenen sympathiseerden, of die, om de hervormde terminologie te gebruiken, separatistische gevoelens koesterden. Het proces-verbaal vervolgt, dat de oefening geleid werd door de eigenaar van het huis, Wiebe Geerts Spoelstra, die voor een lessenaar stond, waarop een grote bijbel lag. Net toen de agenten binnenkwamen, kondigde Spoelstra aan, dat hij zou preken over de eerste 3 verzen van Jesaja 6. (‘In het jaar toen de koning Uzzia stierf, zoo zag ik den Heere, zittende op een hoogen en verheven troon, en zijne zoomen vervullende den tempel. De serafs stonden boven hem; een iegelijk had zes vleugelen; met twee bedekte ieder zijn aangezicht, en met twee bedekte hij zijne voeten, en met twee vloog hij. En de een riep tot de ander en zeide: Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen. De gansche aarde is van zijne heerlijkheid vol’). Na hierover een half uur te hebben gesproken, liet hij als tussenzang zingen ps 68:2 en 3, waarna hij zijn uitleg vervolgde en met een ‘soort van toespraak’ eindigde. Dit laatste zal wel - wat we noemen - de toepassing zijn geweest. De vergadering zong nog de laatste 3 verzen van de Avondzang, waarna Spoelstra voorging in dankgebed. Bij het heengaan konden de aanwezigen nog in een op de tafel geplaatste ‘bus’ enige muntstukken’ doen. We constateren hier dus weer het gebruikelijke patroon van een oefening, zoals er zovele in die tijd werden en waren gehouden. We vonden in het archief van het classikaal bestuur van Dokkum nog een rapport. Op 15 december 1835 verstrekte ds P. Sijtsema te Oostrum, aan dit bestuur een aantal inlichtingen over het separatisme en het houden van conventikelen in de gemeenten van Oostrum-Jouswier, Ee en Engwierum. Hij vertelt, dat er in zijn eigen gemeente Oostrum-Jouswier slechts enkelen zijn, die met het separatisme sympathiseren. Deze lieden komen niet meer in de kerk en laten hun pas | ||||||||||||||||||
[pagina 274]
| ||||||||||||||||||
geboren kinderen ongedoopt. Ze zeggen ‘meermalen al klagende, dat er bijna geen goed predikant te vinden is’. Conventikelen worden echter niet gehouden. In de gemeente van Ee is het aantal separatistisch gezinden groter dan in Oostrum. Weliswaar ontlopen ze hun dominee niet, maar deze begint hun steeds minder te bevallen. Een vader wil zelfs zijn kind niet laten dopen. We merken hier op: in Ee had nog maar enkele maanden geleden ds T.F. de Haan zijn intree gedaan. Een paar jaar later zou hij zelf separatist worden en zich plotseling bij de Afgescheidenen voegen! Wat Ee betreft - aldus ds Sijtsema - een enkele keer heeft een ‘vreemdeling (wiens naam niet wordt genoemd) een oefening voor minder dan 19 personen gehouden, maar verder hebben er geen conventikelen plaats gehad. In Engwierum vindt men minder sympathisanten met het separatisme. Wèl is daar iemand - aangespoord door een oefenaar uit Burum - begonnen met het houden van oefeningen, nu eens in zijn eigen woning in het dorp, dan weer in een op het veld staand huis. Het is dus een feit, dat in Engwierum conventikelen worden gehouden ‘welke in den geest der Separatisten zijn. Mogen zij maar niet schadelijk zijn aan den arbeid van den heer Zimmerman, welke daar aan velen anders zoo aangenaam en nuttig is!’ Met deze laatste woorden maakt ds Sijtsema een complimenteuze buiging naar zijn jonge kollega ds J.G. Zimmerman, die pas als kandidaat in Engwierum zijn intree had gedaan.
Dit waren zo enkele notities uit de voorgeschiedenis van de Afscheiding in de Dongeradelen, waar slechts één Afgescheiden kerk is ontstaan, die van Anjum-Lioessens. Werd in Dokkum in 1841 een Afgescheiden kerk gesticht (dus ook al niet vroeg), pas 10 jaar later was dit het geval in Oostdongeradeel. Blijkbaar was het aantal Afgescheidenen toch te klein en woonden ze te verspreid om een zelfstandige gemeente te vormen. Maar toen in 1851 twee mannen met prestige (ook financieel gezien) het initiatief namen, lukte het een kerkelijke gemeente te vormen. Het waren Thomas Renses Sinia, een 35-jarige landbouwer, die toen woonde op een boerderij aan de Dijksterweg bij wat in de volksmond heet ‘Fokkema's hoeke’ even buiten de dorpsgrens van Lioessens, nog net op Anjums grondgebied gelegen.Ga naar eindnoot6. Daar is de Afgescheiden kerk van Lioessens gesticht. Zo valt het te begrijpen, dat in het begin, o.a. in de notulen van de classis Wanswerd en ook voorin het eerste notulenboek van de kerkeraad, gesproken wordt van de gemeente te Anjum. Omdat het eerste kerkgebouwtje in Lioessens kwam te staan, werd de naam later de Chr. Afgescheiden kerk te Lioessens c.a. | ||||||||||||||||||
[pagina 275]
| ||||||||||||||||||
De andere initiatiefnemer was de reeds genoemde oefenaar Arjen Ernst Tamsma, een 59-jarige landbouwer, die onder Lioessens woonde en in de herfst van 1835 hertrouwd was met de moeder van de zo juist genoemde Thomas Renses Sinia, nl. Iefke Thomas Helder. Het duo Tamsma-Sinia was dus nauw met elkaar verbonden. Wie zal zeggen, welke rol de ‘landbouwersche’ Iefke op de achtergrond heeft gespeeld? Ze overleed anderhalf jaar later, 63 jaar oud. Tamsma hertrouwde met Jitske Lykeles Boersma.Ga naar eindnoot7. | ||||||||||||||||||
Instituering - 2 november 1851De nieuwe gemeente Anjum-Lioessens kreeg bij de stichting sterke steun van de genabuurde kerk, en dat was de Chr. Afgescheiden gemeente te Dokkum. Dominee daar was toen J. Beijer. In een handschrift, dat een lust voor het oog is, heeft deze het verhaal van de ‘oprigting’ vóór in het eerste notulenboek geschreven. Daaruit komen we te weten, dat ds T.F. de Haan uit Groningen (natuurlijk hij!) de institueringsdienst bij Thomas Renses Sinia aan huis leidde en dat namens de kerkeraad van Dokkum ook aanwezig was de bekende ouderling Hendrik Durks Drukker. Ds de Haan preekte die dag drie keer, overigens heel gewoon voor hem. Na afloop van de laatste dienst kon ieder die wilde, blijven om met elkaar de mogelijkheid van de stichting van een nieuwe gemeente te overwegen. Niet iedereen bleef zitten, een paar anderen kwamen de kamer nog binnen. Ze konden er nog gemakkelijk bij. En toch werd het in die kamer een vergadering, die historische betekenis zou krijgen. Uit het verhaal in het notulenboek weten we iets van het verloop daarvan. Eerst praatte men uitvoerig met elkaar over ‘scheiding’, ja of nee. En toen het ‘ja’ was geworden, riep ouderling Drukker van Dokkum plechtig de naam des Heren aan. De beslissing was gevallen. Vier mensen werden daarop na het afleggen van de geloofsbelijdenis tot ‘leden der Christ. Afgescheiden Geref. Gemeente in Friesland aangenomen’. Het waren Thomas Renses Sinia en zijn vrouw, de 34-jarige Catharina Elizabeth de Groot, een landbouwersdochter afkomstig van Nes; Klaas Arjen Tamsma, die al spoedig naar Wanswerd verhuisde en Johan Wilhelmus Jacobs Schumacher, een 35-jarige smid (‘grofsmid’) uit Anjum. Verder Arjen Ernst Tamsma (volgens het lidmatenboek met attestatie van Westergeest binnengekomen) en Klaas Ydzes Woudstra (van Burum). Tenslotte werd nog als ‘uitwendig’ (sympathiserend) lid aangenomen Jan Etienne Babois, een 31-jarige arbeider uit Anjum. Dit kleine groepje ging nu schriftelijk een ouderling en diaken kiezen. De uitslag was, dat met meerderheid van stemmen bleken te zijn geko- | ||||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||
zen: Arjen Ernst Tamsma tot ouderling en Thomas Renses Sinia tot diaken. Beiden werden twee week later door ds de Haan als ambtsdragers bevestigd. Zo was in Lioessens een Afgescheiden gemeente ontstaan van 6 belijdende leden en een sympathiserend lid, van wie 2 kerkeraadsleden waren. 't Kon moeilijk kleiner. En toch besluit het verhaal van de stichting dankbaar met: ‘Bij deze zoo gewigtvolle gelegenheid mogten de leden ondervinden, dat de Heere met Zijnen zegen en genade in het midden was, gevende blijdschap en vrede aan de zielen’. Achter dit twee pagina's tellende verhaal geeft ds J. Beijer een afschrift van het 80 artikelen tellend Huishoudelijk Reglement, hetzelfde dat ook gold voor Dokkum en Driesum. Hoe letterlijk het van dat van Dokkum is overgenomen - aldus ds J. Douma - blijkt wel uit artikel 1 van hoofdstuk I, inhoudende Algemeene Bepalingen: ‘De Christelijke Gemeente te Dokkum is vereenigd door het geloof, hetwelk uitgedrukt wordt in de Formulieren der Christ. Geref. kerk in Nederland. Deze Formulieren zijn: de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Leerregels der Synode, gehouden te Dordrecht in 1618 en 1619. Ef. 4:4-6; 2 Tim. 1:13’. Dit merkwaardig reglement kwam niet op alle punten met de Dordtse kerkenorde overeen.
We gaan nu een tocht door de notulen van de kerkeraad maken. In het begin haperde er wat aan het notuleren, maar toen de kerkvisitatoren ds L.J. Hulst en ds D.J. v.d. Werp daarop hadden gewezen, ging het beter, al bleven de notulen kort. Men vergaderde aanvankelijk ongeveer één maal per maand.
Nog in het stichtingsjaar 1851 lieten zich twee personen bij de kerk inschrijven, nl. Gooike Johannes Velda (bij haar in huis waren vroeger wel oefeningen gehouden) en Iefke Thomas Helder, de vrouw van ouderling Tamsma.
Als dooplid werd aanvaard Antje Renses Sinia ‘met de toewensching, dat zij eerlang door de liefde Christi gedrongen moge worden, met ligchaam en ziel zich over te geven aan de Kerk en als een dischgenoot van de tafel des Heeren te worden toegelaten’, m.a.w. de kerkeraad hoopte, dat ze eens openbare geloofsbelijdenis zou doen. Wat later meldde zich als dooplid de 43-jarige landbouwer Iepe Oebles Viersen te Anjum, en Klaas Daniels Scheepstra, een gardenier uit Lioessens. Het is haast niet te geloven, maar hoe klein de gemeente ook was, men begon al gauw met het beroepingswerk en in april 1852 komt er al een 3-tal uit de bus, waaruit ds R. Duiker van Oudega (sm). wordt beroepen. Na zijn bedanken viel de keus op ds W.H. van den Bosch te Joure, hoewel deze daar nog geen half jaar stond. Het zat toen met de organisa- | ||||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||||
tie allemaal nog wat los. Op papier had men misschien wel vaste regels, maar deze werden niet altijd gehandhaafd. Ook ds v.d. Bosch bedankte. Weer richtte de blik zich op ds Duiker, die ƒ 450,- per jaar zou gaan verdienen plus vrij wonen. Dat was voor die dagen en voor zo'n miniatuur gemeente - wat het zielental betreft - beslist niet weinig. En alsof dat niet genoeg was, besloot men ook nog een kerk te gaan bouwen! We begrijpen haast niet, hoe dit financieel allemaal kon. We moeten aannemen, dat de geloofsmoed en offervaardigheid van de zeer kleine gemeente - waartoe ook enkele landbouwers behoorden - zeer groot is geweest. Een moeilijk punt was de vraag: waar moet de kerk komen, in Anjum of in Lioessens? Tot nu toe kwam men samen in de boerderij van Thomas Sinia, even ten oosten van Lioessens gelegen en burgerlijk behorend onder Anjum. Na alle mogelijkheden en moeilijkheden tegen elkaar te hebben afgewogen, besliste men - met meerderheid van stemmen - dat de kerk in Lioessens zou staan. Om de zaak financieel rond te krijgen, wilde men met een intekenlijst rondgaan. Het maken van bestek en tekening werd aan timmerman Booyenga te Metslawier opgedragen. Maar de lezer weet het wel: het bouwen van een kerk gaat vaak gepaard met ruzie; ruzie over het geld of over de plek waar de nieuwe kerk moet komen. In Lioessens was het al niet beter. Toen in maart 1853 onder leiding van ds E. Teunis van Dokkum kandidaat J. Balhuizen werd beroepen, bleek het, dat twee leden niet hadden gestemd, omdat ze tegen kerkbouw in Lioessens waren. Gelukkig heeft die onvrede niet lang geduurd. Was er ‘te vooren gedurig onvereeniging en broedertwist’, zoals de notulen het uitdrukken, op 28 maart kwam men tot overeenstemming in aanwezigheid van de beroepen J. Balhuizen, ‘welke vereeniging ons tot groote blijdschap was en hebben daarop gezongen uit ps 133:1 en 3’, de psalm over het lieflijk samen wonen van broeders van hetzelfde huis. Ook de classis Wanswerd is nog in de zaak gemoeid geweest. Ze was van oordeel, dat de kerk te Lioessens nodiger was dan te Anjum. De broeders in Lioessens hadden trouwens al ‘een plak grond’ in hun dorp gekocht. | ||||||||||||||||||
Ds D.J. v.d. Werp 1854-'57De notulen blijven zeer kort. Af en toe waaien enkele flarden van het beroepingswerk tot ons over. En dan ineens lezen we in de notulen van 6 november 1854, dat ds D.J. v.d. Werp de vorige dag bevestigd is n.a.v. 1 Tim. 4:16: ‘Heb acht op u zelven en op de leer; volhard in deze; want dat doende, zult gij en u zelf behouden, en die u horen’. Zijn intree had hij gedaan met 1 Kon. 20:11b: ‘Die zich aangordt, beroeme zich niet als dié zich losmaakt’, (men moet geen triomflied zingen voor de victorie). | ||||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||||
‘Groot was de talrijke schare toehoorders en groot was ook de blijdschap, gepaard gaande met de bede om zegen en voorspoed.Ga naar eindnoot8. Op 5 november 1854 heeft de Chr. Afgescheiden gemeente van Lioessens dus haar eerste dominee gekregen. Friesland telde op 1 juli van dat jaar 34 Afgescheiden gemeenten met 23 predikanten.Ga naar eindnoot9. Enkele dagen voor zijn intree was ds v.d. Werp met zijn vrouw Albertje Reinders Boersma en hun drie kinderen Jan, Catharina en Reinder, resp. 6, 4, en 1 jaar oud, vanuit Ferwerd naar Lioessens verhuisd. Geen vier maand later trof hem een zware slag: zijn uit Sappemeer afkomstige vrouw overleed op 24 februari 1855, nog maar 37 jaar oud. Er hing droefheid in de pastorie. Douwe van der Werp was niet de eerste de beste dominee in de kerken van de Afscheiding. Dit blijkt al dadelijk uit de door hem met vaste hand geschreven notulen van de eerste kerkeraadsvergadering onder zijn leiding gehouden. Men besloot de catechisatie uit te stellen, omdat de dominee binnenkort voor het bij wonen van examens een week naar Leeuwarden en een week naar Groningen moest. Wel was hij gelukkig in de gelegenheid ‘om Zaterdag over acht dagen te preken te drie uren en daarna de verhuurde zitplaatsen in de kerk opnieuw te verhuren’. Dit moest wel met enige tact gebeuren. Ds van der Werp was een bezield en bezielend prediker, gesierd met een sterk doorzettingsvermogen (dat ook weerstanden kon oproepen!) en met organisatie-talent. Al in de eerste door hem gepresideerde kerke-raadsvergadering werd orde op zaken gesteld. Het huisbezoek werd geregeld en een weekdienst ingesteld op donderdagmiddag 5 uur, alleen bij lichte maan. In de winter was het 's avonds buiten het dorp natuurlijk aardedonker; trouwens in het dorp ook wel, want de straatverlichting in die dagen was nagenoeg nihil. Ook besloot de kerkeraad tot verplichte periodieke wisseling van kerkeraadsleden. Ouderling Viersen en diaken Schumacher waren aan de beurt van aftreden en nu bepaalde de kerkeraad om op Nieuwjaarsdag 1855 na de tweede dienst de manslidmaten gelegenheid te geven tot het kiezen van nieuwe ambtsdragers. Maar de aftredende ouderling en diaken zullen nog wel ‘een jaar als bijzittende blijven om de andere met raad en daad bij te staan’. Adviserende leden dus, in de primitieve omstandigheden van toen nog niet zo gek. Ds van der Werp had de gemeente onder zijn beslag. Zijn arbeid werd gezegend. De kleine kudde groeide. In 1855 werden tot de gemeente als doopleden toegelaten:
| ||||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||
terwijl 10 juni Iemkje Kooistra en Jantje Leenstra, resp 2½ en 7 jaar oud, gedoopt waren en 1 juli Klaas Crans. Ja, nog 19 van wie we de namen niet noemen zullen, werden in 1855 als gedoopte leden ingeschreven. Ook kwamen op de kerkeraadsvergadering personen om belijdenis van hun geloof af te leggen, zoals op 9 maart 1855 drie en op 28 mei twee. Na controle bleek de gemeente in augustus 1855 al 65 zielen te tellen en in het volgend jaar werd de gemeente al weer met een twintigtal doopleden uitgebreid. Aldus ds J. Douma. Het rijsje was bezig een boom te worden. In oktober 1855 viel het besluit de oude pastorie te verkopen en een nieuwe te bouwen. Daarover lezen we in het herdenkingsboekje: ‘Hoe men aan die oude pastorie gekomen was, weet niemand meer. Het was de tegenwoordige woning van Van der Veen (1951), vroeger bewoond door A. van der Zweep, gebouwd in 1789. Ze werd in 1856 verkocht aan Jan Reiding, die toen gehuwd was met Stijntje Buwalda, de eerste Ulrumpelgrim uit de vroegste jaren der Afscheiding. De oude pastorie bracht ƒ 1300,- op’. De nieuwe pastorie kwam op de zelfde plaats als de oude. In de nieuwe kerk schijnt het soms benauwd te zijn geweest. Was het zo vol, walmde de turf? Om dit te verhelpen kreeg de timmerman opdracht drie schoorstenen of luchtgaten te maken, ‘van het verwulft tot boven uit het dak’. De notulen blijven bijna altijd kort, gemakkelijk op één pagina te houden en zijn altijd ondertekend door ds D.J. van der Werp, praeses (hij schreef ze ook) en door T.R. Sinia, scriba. Soms moest de kerkeraad een geval van dronkenschap of laster, of zonde tegen het 7e gebod behandelen. Men verwaarloosde de tucht beslist niet. De dynamische van der Werp stond nergens lang, ook niet in Lioessens. Toen hij in oktober 1856 voor een beroep naar Beetgum had bedankt, was dit voor de kerkeraad, ‘die den Leeraar gaarne hier wilde houden’, aanleiding zijn tractement op ƒ 600,- per jaar te brengen. Het mocht niet baten, want een volgend beroep uit Broek op Langendijk nam Van der Werp aan. ‘Met droefheid en smart willigde de kerkeraad zijn verzoek om een attestatie in. De laatste notulen, die ds van der Werp heeft getekend, zijn die van 30 april '57. Op 3 mei neemt hij afscheid van Lioessens. De gemeente was een energiek predikant kwijt geraakt. Nu de pastorie was komen leeg te staan, werden voortaan de kerkeraadsvergaderingen weer gehouden bij één van de ambtsdragers aan huis, bij Iepe Oebeles Viersen, toen een 48-jarige landbouwer te Anjum, of bij | ||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||
de man van het eerste uur, diaken Thomas Sinia. Het is wel aardig hier eens door te geven, welke broeders toen (juni 1857) de kerkeraad vormden. Het waren de ouderlingen Fokke Boeles Kooistra, een 62-jarige kooiker bij Anjum (hij zou 4 maand later sterven); Iepe Oebeles Viersen, al genoemd; Fopke Gerlands Steensma, vroeger een bekend oefenaar in Ferwerderadeel, menigmaal beboet. Verder de diakenen Thomas Renses Sinia, Justus Klazes Crans, een 36-jarige gardenier te Morra (kleinzoon van ds Justus Crans, die van 1787-1809 hervormd predikant in Morra-Lioessens was geweest) en Klaas Daniels Scheepstra, een gardenier uit Lioessens, toen 41 jaar oud. Op 13 juni 1857 vergaderden deze broeders - bij gebrek aan een eigen predikant - onder leiding van ds Fr. Strik van Burum. Er viel een pijnlijke zaak te behandelen. Gelukkig was de afloop verheugend, want een ex-diaken deed schuldbelijdenis van de zonde, waarin hij gevallen was. Daarom mocht hij weer voorlezer en voorzanger in de gemeente zijn. | ||||||||||||||||||
Ds Y.J. Veenstra 1857-'62De vacature duurde niet lang. Op zondag 13 september '57 bevestigde de consulent ds J. ter Borg van Dokkum, ds Y.J. Veenstra van Sappemeer met een preek over Jesaja 62:6b en 7: ‘O gij, die des Heeren doet gedenken, laat geen stilzwijgen bij ulieden wezen; en zwijgt niet stil voor Hem, totdat Hij bevestige en totdat hij Jeruzalem stelle tot een lof op aarde’. De predikanten mogen niet zwijgen, maar moeten vrijmoedig de waarheid verkondigen, tot iedereen de heerlijkheid van Jeruzalem gaat loven. De intreepreek van ds Veenstra handelde over 1 Cor. 2:2: ‘Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus en dien gekruisigd’. Elke predikant begint in een nieuwe gemeente met frisse moed. Zo ook de 47-jarige ds Veenstra. Dus werden al in de eerste kerkeraadsvergadering spijkers met koppen geslagen. Tijdens het gebed in de kerkdienst zouden de kerkeraadsleden gaan staan. Met ingang van Allerheiligen (1 november) gingen 4 catechisaties per week van start: dinsdags om half 10 voor de kinderen, om 2 uur voor de jongedochters, om 5 uur voor de jongelingen, terwijl vrijdags om 5 uur de getrouwden een beurt kregen. Als leerboekje voor de kinderen gold ‘Borstius’ d.w.z. het ‘Vraagboekje voor kleine kinderen’ van de Rotterdamse predikant Jacobus Borstius (1612-1680), dat talloze herdrukken heeft beleefd. Borstius was een volksman, die in zijn preken het volk wist te raken en die tot zijn dood volle kerken hield. De opgroeiende jeugd werd onderwezen uit ‘Klein en Groot Hellenbroek’, Abraham Hellenbroek (1658-1731), was een vermaard, invloedrijk, streng Voetiaans predikant in Rotterdam, collega van de nog meer bekende Wilhelmus à Brakel. Hij schreef o.m. een catechetisch leer- | ||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||
boekje, zeer vele malen herdrukt en dat zelfs nu nog in oud-gereformeerde kringen in gebruik is. Van dit boekje verscheen ook een uitgebreide editie, in de wandeling de ‘Groot Hellenbroek’ genoemd. In de Afgescheiden kerken werd algemeen ‘Hellenbroek’ op de catechisaties gebruikt. De gereformeerde lezer speure maar op zolder in de gekreukelde boekjes en geschriftjes van zijn voorgeslacht: tien tegen één dat er nog een Hellenbroekje tussen zit. De getrouwden kregen catechisatie aan de hand van het Kort Begrip der Christelijke religie, tot voor kort achter in elk psalmboekje te vinden. Op de eerste kerkeraadsvergadering onder ds Veenstra's leiding werd ook besloten om de 4 week een bidstond te houden voor de ‘heidenen’. Dit was een bewijs dat de Chr. Afgescheiden kerk de drang in zich voelde het Evangelie niet alleen voor zichzelf te houden, maar het ook te willen brengen in de wereld van het ongeloof en bijgeloof. Ds Veenstra was nog maar net een maand in Lioessens, toen één van zijn ouderlingen, Fokke Kooistra, door de dood werd weggenomen ‘tot God zijnen Vader in de Triomferende Kerk’, zoals de notulen het uitdrukken. We noemden het feit hierboven al even. Bijna 4 jaar had Kooistra met lust en ijver in het ambt van ouderling gediend. Dat ds Veenstra met zegen arbeidde, kunnen we afleiden o.a. uit het notulen- en kasboek. We lezen daarin de namen van broeders en zusters, die op de kerkeraadsvergadering kwamen om geloofsbelijdenis af te leggen. In zijn artikelen over Anjum-Lioessens in het Friesch Kerkblad van 1937 noemt ds J. Douma er een aantal. In het begin van 1858 kon ‘als een Broeder en Lid der Gemeente Jesu Christi’ op belijdenis worden aangenomen Kornelis Huizinga, die later vele jaren in de kerkeraad heeft gezeten. In de maanden juli en augustus volgden Jelle Meinderts Jansma en zijn vrouw Antje Johannes de Groot; verder Trijntje Sjoerds de Vries, Hielke Klazes Minnema, die later ouderling is geweest en Bouwe Gerrits Dijkstra. In september en november werden nog toegelaten Marten Tjeerds Heeringa en Wiebe Durks Hellema. De gemeente groeide dus wel. Ook werden sommigen als ‘gedoopt lid’ toegelaten, zoals het geval was o.a. met Froukje Johannes Bosma, die, na drie maal te zijn afgekondigd, is ‘bevestigd’. Vele moeilijkheden - aldus ds J. Douma - had de kerkeraad, waarin begin 1859 voor het eerst zitting hadden Klaas Hendriks Vlasma, een gardenier uit Niawier, en Kornelis R. Huizinga als diaken, niet te behandelen. Een eigenaardige moeilijkheid deed zich voor, toen bleek dat Hantje Andries de Vries ‘met zijn zwagerinne’, de zuster van zijn overleden vrouw, was getrouwd. Bepaald werd in de vergadering van 3 maart 1859, dat men ‘op aanstaande Zondag na de middag hem zou verzoeken in het vierkant, om met hem te spreken over zijn zaak en hem te | ||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||
zeggen het huwelijk weer te vernietigen of wij zouden hem moeten afsnijden van de gemeente op grond van Leviticus capittel 18’. Het was geen geringe eis aan Hantje gesteld om zijn huwelijk te vernietigen. Zo ver is het ook niet gekomen. Hantje is wel ‘geschorst’ en de classis moest er nog bij te pas komen om Hantjes schorsing weer opgeheven te krijgen. De zaak heeft geduurd tot 30 januari 1863. Toen is afgekondigd, dat de geschorste persoon weer was aangenomen ‘uit kracht van het besluit der Classis’, en omdat hij bekend had zijn daad uit onwetendheid te hebben begaan, al gebeurde de weder aanneming niet zonder gemoedsbezwaar van enkele kerkeraadsleden. Verder was er wel eens een enkel geval van dronkenschap en laster te behandelen. Eens kwam er een persoon ‘op den kerkeraad protesteren dat hij onder tugt was gesteld’. Hij bekende niet uit eigen beweging te zijn gekomen, maar ‘omdat z'n vrouw hem hier had heen gedreven’. Iets wat meer gebeurt, voegt ds Douma er lakoniek aan toe. Deze vervolgt: In ds R. Eising ontving de vakant geworden gemeente op 17 augustus 1862 een waardige opvolger van ds Veenstra, die naar Dokkum was vertrokken. Al in oktober kwam de vraag aan de orde of men de kerk zou vergroten. Op de vraag, in een gemeentevergadering behandeld: ‘Zal men een kruis bouwen’, antwoordde de meerderheid met ja. Er kwam dus een soort kruiskerk. Ze staat afgebeeld in de sneeuw vóór in het herdenkingsboekje van 1951. Op ds Eising volgde in 1872 de bekende ds E.J. Seeger, die tot zijn emeritaat in 1899 in Lioessens heeft gestaan. Ds Douma besluit met: De Heere heeft de gemeente van Lioessens tot rijke zegen gesteld. Tot haar behoorden al de verspreide Afgescheidenen uit bijna heel Oostdongeradeel. Zelfs in Ternaard had de gemeente leden. Toen het in 1892 tot vereniging kwam van de kerken van 1834 en 1886, vloeiden zovele Afgescheidenen af naar de kerken van de Doleantie te Anjum, Ee, Paesens, Metslawier, dat Lioessens nog even hulpbehoevend is geweest. Maar de kerk heeft zich hersteld. | ||||||||||||||||||
NiawierIn zekere zin is Lioessens de moederkerk geworden van die te Niawier. Op 4 maart 1858 kwam voor het eerst de vraag aan de orde of ds Veenstra ook in Niawier dienst zou doen. Daar had zich een min of meer georganiseerd gezelschapsleven ontwikkeld. Of hier verband gelegd kan worden met de organisatie van de hervormde Vrienden der Waarheid, die ook in Oostdongeradeel, met als middelpunt Anjum, een ressort vormden, kunnen we niet met zekerheid zeggen. Waarschijnlijk wel, want het is bekend, dat de Waarheidsvrienden met alle mogelijke middelen de gereformeerde leer propageerden in plaatsen, waar die niet meer werd gebracht. Met dit doel organiseerden ze godsdienstige samen- | ||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||
komsten, lieten catechisaties geven, zorgden voor het verspreiden van traktaatjes en hielpen bij het oprichten van Christelijke scholen. In elk geval, Lioessens ging de Niawiersters helpen en ds Veenstra sprak in april 1858 de eerste keer voor hen over Jes. 52:7: ‘Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die den vrede doet hooren; desgenen, die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet hooren; desgenen, die tot Zion zegt: Uw God is Koning’. Ook catechiseerde ds Veensta te Niawier.Ga naar eindnoot10. Niet alleen in Niawier had zich in die tijd een godsdienstige kring - min of meer los van de hervormde kerk - gevormd. Ook in Paesens en in meer plaatsen was dit het geval. Dit blijkt uit een brief van eind maart 1848, die de vrouw van J. Hatjes, tuinman te Paesens, schreef aan de afgescheiden ds H.J. Wind te Leens, en waarin ze hem verzocht eens voor de ‘kring’ in Paesens te komen preken. ‘Wij zijn niet aangesloten, maar zijn Babel uitgegaan, maar daarom komen er wel afgescheiden Leeraars bij ons te preeken en dan komt er een menigte onder het gehoor, want ons dorp is volkrijk. Ik geloof dat er veel van des Heeren volk onder is, maar byzonder onkundig; de Heer mogte u ter deze plaatse willen gebruiken; het leid mij zoo op het gemoed en dat leit volgens de Waarheid ook op uw weg om aan alle waters te zaayen behalve de Liberale Kerk; de Apostelen deden ook alzoo’. Ook catechiseerde ds Veenstra in Niawier.Ga naar eindnoot11. In 1860 of kort daarvoor kon hij de volgende Niawiersters als lid van de gemeente te Lioessens aannemen: Sieger Simons Kloostra, een gardenier, en diens vrouw Ymkje Harmens de Vries, en verder nog Jantje Berends Boersma, vrouw van Jasper Douwes Minnema, en Rensche Hilbrands Dijkstra, vrouw van H.M. Minnema, Pieter Simons Kloostra, gardenier, Haaye Melles Minnema, een gardenier, die in 1860 ouderling werd, Age Ages Wijma, die ook ouderling is geweest, en Tjetske Renses Kerkstra, landbouwersche, wed. van Gerrit Bouwes Dijkma. Jaren later is uit de godsdienstige samenkomsten in Niawier de gereformeerde kerk te Niawier voortgekomen, geïnstitueerd in 1892. |
|