De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 1. De classis Middelstum
(1973)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingOp 19 december 1833 werd ds Hendrik de Cock van Ulrum door het classikaal Bestuur van Middelstum, voor onbepaalde tijd en met behoud van tractement, geschorst wegens het uitgeven van zijn boekje ‘Verdediging van de ware Gereformeerde leer.... of: De Schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven....’ en wegens het zonder toestemming dopen van enkele kinderen uit andere gemeenten. Die twee ‘wolven’ waren dan zijn collega's L. Meyer Brouwer uit Uithuizen en dr G. Benthem Reddingius uit Assen.Ga naar eindnoot1 In hetzelfde jaar 1833 deed hij ook een heruitgave van de Dordtse Leerregels met een voorrede het licht zien. J.D. Janssen, secretaris en adviseur van het departement van Eredienst, was over die nieuwe uitgave slecht te spreken. Ze zou alleen maar leiden tot herleving van de heilloze kerktwisten der 17e eeuw, meende hij, en de neiging tot schools geharrewar versterken. De Cock is een jong mens - schrijft Janssen - die door een dwepende predikwijze zeer veel toeloop onder de dorpsbewoners heeft verkregen. Hij schijnt veel verbeelding te hebben gekregen, de kring wordt hem te klein en hij acht zich bevoegd als hoofd der kerkelijke oppositie of ‘bewegingspartij’ op te treden. Hij schijnt het voorbeeld van de onlangs overleden Baron van Zuylen van Nijevelt te volgen; maar ofschoon er overeenstemming in gevoelens bestaat, blijft hij in stijl beneden zijn voorbeeld, door gebrek aan beschaving en toon.Ga naar eindnoot2 Ds J.J. Damsté van Uithuizermeeden noemt de Cocks brochure ‘De Schaapskooi van Christus aangetast....’ een ‘schandschrift’. Ook het classikaal Bestuur van Middelstum is hoogst verontwaardigd over de onbeschaamde stoutheid van de ‘paleoloog’ (bewonderaar van het oude) en ergert zich zeer aan de honende en lasterende uitvallen tegen twee zulke kundige en rechtschapen mannen. Daarom vraagt ds Damsté de heer Janssen advies, hoe te handelen. Als toch de Cock niet gestuit wordt in zijn stoute vaart, drieste trotsheid en onchristelijke veroordeling van zijn ambtsbroeders, dan zal de zaak zeker nog erger worden en een schadelijke mystiekerij hand over hand toenemen. Men zegt, dat hij door anderen gebruikt wordt als een middel om nog meer oproer en verwarring in de Hervormde kerk te stichten en een reeds lang verlangde scheuring te bewerkstelligen. Hij moet met anderen in correspondentie staan, wat schrijver graag aanneemt, omdat men de Cock | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet voor knap genoeg houdt om zo'n oproerige rol alleen te spelen. Het dilemma is: straft men hem, dan zal hij er zich op beroemen als martelaar voor de oude rechtzinnige leer. Als hij echter zo voortgaat, dan wordt hij als scheurmaker zeer gevaarlijk.Ga naar eindnoot3 Op 4 december 1833 schrijft Janssen aan ds Donker Curtius, de president van de Algemene Synode, over de aanbieding door de Cock van een adres aan de koning, met een verzoek om bescherming voor de handhavers van de Formulieren van enigheid: ‘Het schijnt, dat de man wil uittarten en naar een soort van martelaarsvermaardheid dingt’. Op 10 december '33 geeft Janssen vertrouwelijk advies aan het classikaal Bestuur van Middelstum: Als het bestuur dit geschrift (d.i. ‘De Schaapskooi van Christus met de twee ‘wolven’) als schandelijk beschouwt en tevens ook als rustverstorend, dan moet men de Cock aanpakken, wat op afzetting kan uitlopen. Dit zal aanvankelijk wel onrust en geschreeuw veroorzaken. Maar als men hem laat begaan, zal men weldra zijn voorbeeld door anderen gevolgd zien, zelfs onder onze aankomende studenten en kandidaten, die daarin voedsel voor hun ijdelheid en hoop op invloed en bevordering kunnen vinden. Heeft de Cock moed genoeg brand te stichten in de kerk, dan moet men ook moed genoeg hebben hem als brandstichter te behandelen, tot een waarschuwend voorbeeld. Men moet hem vrijlaten in zijn leeropvatting, maar hem aanpakken als lasteraar en onruststoker. Nu, de classis volgde het advies op en 1 april '34 bekrachtigde het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen de schorsing en bepaalde de duur daarvan op twee jaar, met verlies van tractement en betaling van de proces-kosten. Als grond voor dit vonnis gold nu niet meer het dopen van kinderen uit andere gemeenten - de Reglementen verboden dit niet - maar alleen de uitgave van het boekje, tegen de beide ‘wolven’ gericht. Op 21 april '34 is er een schrijven van het Provinciaal Kerkbestuur; er blijkt weer een aanklacht tegen de Cock te zijn, nu vanwege zijn voorrede in Jacobus Kloks boekje tegen de gezangen. Hij wordt opgeroepen maandag 5 mei 1834, 's morgens om 11 uur, ten huize van kastelein H. van der Laan aan de Grote Markt te Groningen voor een Commissie te verschijnen. Die datum kan hij echter niet aanwezig zijn, omdat hij een reis naar de koning maakt. Op 14 mei ontvangt deze hem in audiëntie en hij wordt nu op 21 mei door de commissie gehoord. Het resultaat is, dat hij 29 mei door het Provinciaal Kerkbestuur wordt afgezet, omdat hij Kloks boekje tegen de Evangelische gezangen van een aanprijzende voorrede voorzien en uitgegeven had. Op 16 juli '34 zet de Algemene Synode de afzetting om in een schorsing van een half jaar. En dan komt 13 oktober '34 de volledige breuk: de kerkeraad van Ulrum tekent de acte van Afscheiding of Wederkeer. Deze bedoelde wederkeer tot de vroeger op wettige wijze in de Hervormde kerk vastgestelde leer.Ga naar eindnoot4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de kringen van het Reveil was het oordeel over het optreden van de Cock en de zijnen heel wat minder hard dan dat der regering en der kerkelijke autoriteiten, al bleef het afwijzend. Groen van Prinsterer en enkele van zijn vrienden hadden zelfs begrip voor de oorzaken der Afscheiding. Groen schrijft 26 januari '34 aan Willem de Clercq, doelend op de Cocks geschriftjes Besluiten van de Nat. Dordtsche Synode.... en Verdediging van de ware Gereformeerde leer....: ‘De boekjes van Ds de Kock te Ulrum moeten, naar mij door zeer welgezinde menschen is verhaald, meer van ijver dan van bekwaamheid getuigen. God zal zeker ook dergelijke dingen ten beste besturen; doch wij mogen het kwade niet doen, opdat het goede er uit voortkome; en zulke menschen, hoe achtingswaardig in andere opzigten, doen zeker door prulschrijverijen wezenlijk kwaad’.Ga naar eindnoot5 We merken hierbij op, dat hij de werkjes dus zelf (nog) niet had gelezen. In dezelfde brief heeft Groen het nog over ‘het onmisbare van Formulieren als basis der Kerkgemeenschap’. Reeds in maart '34 oppert de Clercq de mogelijkheid, dat ‘die zaak van Groningen’ misschien met veel vreemd vuur vermengd is, maar toch het begin kan zijn van de grootste opwekking ‘die wij hier nog gezien hebben, ten minste dat is het gevoel van velen’. Wanneer de Cock 29 mei '34 door het Provinciaal Kerkbestuur is afgezet, schrijft op 5 juni '34 Groen aan H.J. Koenen, dat er bij de Cocks vijanden veel persoonlijke eigenliefde en wraakzucht is en de neiging om door het stellen van een voorbeeld zich tegen de ‘Evangelische oppositie’ veilig te stellen. De Cocks afzetting zou volgens Groen wel eens gewichtige gevolgen kunnen hebben. Koenen verwacht, in een brief van 2 dagen later, dat het gevolg van deze afzetting een ‘haast provinciale separatie’ zal zijn en hoopt, dat het daarbij blijft. In een brief van 3 juni '34 aan Groen ziet de Rotterdamse Reveil-man W. Messchert het afzetten van de Cock ‘als een allergewichtigste stap op de weg ter sloping van de hervormde kerk’. De Cock is wel een ijverig man, maar had in sommige opzichten toch onbedacht en onvoorzichtig gehandeld. Scholte zal ook wel afgezet moeten worden. Messchert vindt het bijna onmogelijk worden om bij het gros der tegenwoordige predikanten nog in de kerk te komen. Hij zoekt de afscheiding niet, probeert deze te vermijden, maar vreest die niet. ‘Zij kan het middel zijn, waardoor de Heere Zijn kerk in ons vaderland herstelt en opnieuw opricht’. Hij wil niet uitgaan, maar uitgeworpen worden. In maart '34 herleest Groen, op wens van zijn vader, de brochures van ds R. Engels (1807-'55 predikant te Nieuwolda (Old.) en van J.J. Le Roy (1813-'50 dominee in Oude Tonge). De eerste had geschreven: ‘Ontboezeming over de godsdienstige denkwijze, vroomheid en rechtzinnigheid in de Hervormde Kerk, bijzonder met betrekking tot de leeraars’ (Gron. 1834; nog in 't zelfde jaar een 2e druk). Ds Le Roy publiceerde in 1833: Een woord ter behartiging bij de tegenwoordige twisten en verdeeldheden in de Hervormde Kerk van Nederland’.Ga naar eindnoot6 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groen schrijft 31 maart '34 aan zijn vader, dat hij het met de inhoud der brochures bijna in alles eens is, maar toch ook kritiek heeft. Ds Engels keerde zich z.i. veel te scherp tegen de zg. ‘sectarissen’. Hij meent, dat vele dominees geesteloos zijn en ver van het doel der prediking afwijken. Maar dan mag Engels niet zeggen, dat zij, die zich hiertegen verzetten, zonder uitzondering eigenwijze, dweepzieke mensen zijn, geestdrijvers en neuswijze sectarissen, hoogmoedig, liefdeloos, lasteraars. Hij noemt de Cock zelfs ‘een schuimbekkende, dolle, bijtende hond, een razend dier’. Groen is het wel met Engels eens, dat we onze hoop niet moeten vestigen op eigen ‘bevindingen’; de ware bevindingen ontvangen wij pas in de gemeenschap met Jezus. Volgens Le Roy waren er in de Hervormde kerk zeer grote dwalingen te vinden:
Le Roy bestreed o.a. P. Bosveld - Proeve ener eenvoudige en duidelijke verklaring der voornaamste waarheden van den Christelijken Godsdienst (Dordrecht 1825).Ga naar eindnoot7
Groen meende, dat tot de hoofdwaarheden van het Christendom gerekend moesten worden:
Verwaarloosde men die of liet men ze vallen, dan was de openbaring uit de Openbaring weggenomen. Op 22 oktober '34 schrijft Koenen aan Groen, dat Scholte 21 oktober bij Da Costa is geweest en hem daar de Afscheiding van Ulrum heeft meegedeeld. Vier dagen later antwoordt Groen, dat het nieuws uit Ulrum hem zeer heeft geschokt; hij vindt de Afscheiding een hoogst onberaden stap, die zeer vele nadelige gevolgen kan hebben. Koenen is het met Groen eens. Maar Scholte en de Cock zijn niet op één lijn te stellen: de Cock heeft onvoorzichtig, Scholte overmoedig gehandeld; de Cock is van vijandige en hatelijke mensen omringd, Scholte is haat en vijandschap gaan opzoeken; de Cock heeft onbescheiden gehandeld en onverstandig geijverd, maar Scholte heeft zich oproerig gedragen en scheidt zich nu af om de futielste reden. De Clercq spreekt 21 november zelfs over een ‘zeer kinderachtige afschei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding’. Als broeder geven we Scholte de hand ‘doch kunnen ons niet met deze zaak verenigen’. Twee weken eerder had hij aan Groen en mevrouw Groen geschreven, dat God ook nog zegen kan brengen door onberaden en voorbarige stappen. Hij vindt, dat men moet wachten. ‘Ik blijf waar ik ben, tot ik meerder licht heb’. In augustus van het volgend jaar (1835) schrijft hij aan Groen: ‘wat de scheiding betreft, de zaak verandert enigszins van gedaante. Het wordt meer dan de separatistische plannen van een paar mensen, het wordt een volksopwekking..... In het midden van vele verkeerdheden zie ik toch een zaad Gods in deze zaak, een leiding van Hem, die ook het kwaad ten goede doet medewerken’. Al vond Groen de Afscheiding als daad onberaden en al was hij van mening, dat de Cock en Scholte onvoorzichtig en onbehoorlijk hadden gehandeld, hij schreef ook, op 8 november '34 aan de Clercq, dat de Cock en Scholte slechts de aanleiding, niet de oorzaak van het kwaad waren. Die oorzaak zag hij ‘in de onvergeeflijke manier, waarop men alle wind van leer en ook antichristelijke leer in de hervormde kerk heeft toegelaten’. Volgens hem hadden de welgezinde predikanten zich reeds lang met nadruk daartegen moeten verzetten. Groen zag het goed, een veel te ver doorgevoerde tolerantie had de innerlijke kracht van de kerk doen wegebben. ‘De toestand was verre van rooskleurig. Langzamerhand waren verlichte ideeën doorgedrongen in de rijen der predikanten en binnen de wereld van heren en boeren. Het gevolg was een verdraagzaamheid, die met de oude calvinistische leer moeilijk te rijmen viel, en bij velen een geest van onverschilligheid wakker riep, die weliswaar niet tot een breuk met de kerk, maar wel tot een verzwakking van het godsdienstig - kerkelijk leven leidde. Daarentegen bleven velen onder het gewone volk sterk gehecht aan de onverkorte gereformeerde belijdenis, en waar zij geen vrede konden hebben met de verlichte prediking van menige voorganger, zochten zij onderling stichting in oefeningen en conventikels.’Ga naar eindnoot8 De liefde tot de oude gereformeerde belijdenis bleef ook in de provincie Groningen voortleven bij enkele predikanten, vele oefenaars en in brede groepen van het eenvoudige volk, ‘de turfschippers en keuterboertjes’ of beter nog gezegd: de kleine luyden. Ze laafden zich aan de lectuur van oude theologische schrijvers. Vooral de invloed van Wilhelmus à Brakel is onvoorstelbaar groot geweest. Een enkel voorbeeld: de Afgescheiden Synode te Groningen van 1846 verklaarde officieel het eens te zijn met W. à Brakels uitleg van art. 28 Ned. Gel. Bel. (‘zie hoofdstuk over de Kerk, § 10’). Omstreeks 1834 valt een herleving van de belangstelling voor de gereformeerde theologie op te merken. Willem de Clercq schrijft in april '34 aan Groen van Prinsterer: ‘De belangstelling onder de burgerclasse in de leer der waarheid neemt gedurig toe. Ten bewijze daarvan strekken de buitengewoon hoge prijzen, die voor de oude Christelijke schrijvers betaald wor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den. Brakel is zeker een paar capitalen gerezen en men heeft voor een Smijtegeld deze week reeds f 5,- betaald. Den Ouden (een boekverkoper) gaat nu oude preken uitgeven’.Ga naar eindnoot9 Reeds lang bestond er vooral bij het eenvoudige kerkvolk behoefte aan een orthodoxe prediking, waaraan de predikant in het dorp of in de stad niet wilde of kon voldoen. En als hij het waagde in de geest van de Dordtse Synode te schrijven of spreken dan werden hoon en smaad zijn deel. Dit ondervond b.v. ds Nicolaas Schotsman te Leiden, toen hij in 1819 twee preken uitgaf over Hand. 20:30, 31a en Openb. 16:15, getiteld: Erezuil ter gedachtenis van de voor twee honderd jaren te Dordrecht gehouden Nationale Synode’. Al nam Bilderdijk het dan voor hem op in een voorrede bij de tweede uitgave. Hetzelfde lot onderging ds D. Molenaar uit Den Haag, die in 1827 naamloos uitgaf ‘Adres aan alle mijne Hervormde geloofsgenooten’, waarin hij een felle aanval deed op de Synodale organisatie van 1816, vooral op de nieuwe proponentsformule. De koning was woedend. Op hoog niveau ging men zich met de uitgave bemoeien; ds Molenaar liet zich nu overhalen een brief aan de koning te schrijven, waarin hij zijn spijt betuigde over de onrust door zijn geschrift verwekt, tevens belovend de wetten en reglementen te gehoorzamen. Hieraan had hij het behoud van zijn ambt te danken. De Cock was uit harder hout gesneden, zoals we zullen zien. Op hèm was niet van toepassing, wat de Reveil-man C.M. van der Kemp jaren later schreef aan H.J. Koenen: ‘Wat is de partij van Molenaar anders dan die van schildwachten, op post staande, heen en weer wandelende met het geweer in de arm, jammerende over het binnenstromen des vijands, maar toch de vijand, als hij te na komt, de hand gevende en de geweren in de lucht afschietend, veel wind makende en niets krachtdadigs uitvoerend?’Ga naar eindnoot10 Er waren nog wel enkelen die protesteerden tegen de gang van zaken, als I. da Costa, Capadose, J.W. Vijgeboom, en vooral C. baron van Zuylen van Nyevelt. Maar over het algemeen hadden de bestrijders van de gereformeerde leer vrij spel. Dat de spanningen opliepen, was dus mee een gevolg van bepaalde besluiten van de Synode van 1816, die in de handhaving der leer had gefaald door:
Dat nieuwe ondertekeningsformulier zette veel kwaad bloed door de daarin opzettelijk aangebrachte dubbelzinnigheid: men kon ook lezen, dat de ondertekening der drie formulieren van enigheid gold in zover deze over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenkwamen met Gods Woord. En niet omdat ze in alles op Gods Woord waren gegrond, zoals vroeger de bedoeling ervan was geweest. De leervrijheid kon nu rustig de kerk binnendringen en deed het dan ook prompt. Het mocht nu! Een tweede factor, de verminking of verloochening van de kerkleer. wekte niet minder verontrusting. Een stroom van afzonderlijke en collectieve bezwaarschriften bereikte in die jaren de Hervormde synode, de koning of de regering van het land. Om ons tot Groningen te beperken: Op de synode van 1834 was ter tafel een adres van de gereformeerden in Groningen en Drente. Verder kwamen er uit verschillende Groninger gemeenten nl. Uithuizen, Adorp, Middelstum, Grootegast, Stadskanaal, Veendam, Wildervank verzoeken om het oude ondertekeningsformulier met een ondubbelzinnige uitleg weer rechtskracht te geven. Een jaar later was er een adres van 3 predikanten uit de classis Middelstum en van 20 predikanten uit de provincie Groningen onder wie ds Engels uit Nieuwolda (Oldambt) om de dubbelzinnigheid in het nieuwe formulier op te heffen en de predikanten te verzoeken de kenmerkende leerstukken der kerk te leren en voor te staan. Het optreden van en de acties tegen de Cock hadden als een katalysator gewerkt. De Cocks ogen waren in zijn Ulrumse tijd geopend voor de treurige toestand in de kerk en de afwijking van de gereformeerde leer. Zijn zoon Helenius verhaalt, hoe vader eens met een Tijdschrift bij moeder kwam en tot haar zei: ‘Wel vrouw, hoor eens hoe treurig het gesteld is met onze gereformeerde leer, zij tasten openlijk de godheid van Christus aan’.Ga naar eindnoot12 De Cock had het geluk een godvrezende vrouw te hebben (die volgens haar eigen zeggen in 1833, toen ze in het kraambed van haar dochter Eelbrin lag, tot volle vrijmoedigheid des geloofs was gekomen) Helenius de Cock hoorde zijn moeder eens tegen zijn vader zeggen: ‘de leer der ellende, die der verlossing en die der dankbaarheid moeten toch altoos in elke preek duidelijk worden voorgesteld. Gij kunt dat niet te eenvoudig doen, want anders begrijpen de mensen u niet. Altoos wekte ik uw vader op om eenvoudig te zijn en op de noodzakelijkheid van de wedergeboorte aan te dringen’. ‘Mede aan haar invloed moet het worden toegekend dat vader, ook vóór hij voor zichzelf tot het inzicht der waarheid kwam, niet alleen een ernstig prediker was, maar ook een ijverig catecheet en getrouw bezoeker der huisgezinnen en der kranken’.Ga naar eindnoot13 De Cock is in Ulrum ook sterk beïnvloed door gesprekken met ‘bevindelijke’ naturen in zijn gemeente, o.a. met bakker Jan J. Beukema, één van zijn ouderlingen, die hem sterk aanspoorde met zijn veranderde wijze van preken door te gaan. Verder door het lezen van de ‘kleine’ Institutie van Calvijn (een Nederlands uittreksel), die hij in 1831 bij zijn collega Wormnest in het naburige Warfhuizen had ‘ontdekt’; en niet te vergeten door de lectuur van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dordtse Leerregels, die hij in 1832 bij een lid der gemeente voor het eerst in handen kreeg (let wel, een officieel belijdenisgeschrift der kerk!) Misschien hebben de geschriften van C. baron van Zuylen van Nyevelt (1777-1833), een vriend van ds N. Schotsman, en later van ds D. Molenaar nog wel het meest invloed op hem uitgeoefend. Hij is wel ‘de geestelijke ‘vader’ van de Cock en ‘de schakel tussen Reveil en Afscheiding’ genoemd.Ga naar eindnoot14 Een indruk van zijn vroomheid geven de volgende ‘grondregels’, waaraan hij zich elke dag wilde houden. Het stuk berust in de collectie C. baron van Zuylen van Nijevelt en is gedateerd 1 augustus 1817.Ga naar eindnoot15 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagelijkse grondregelsDe volgende grondregels zullen mij dagelijks voor ogen zijn, om ze iedere dag te lezen en te overwegen.
Van zijn geschriften noemen we hier alleen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Cock sprak het duidelijk uit, dat hij geheel ‘verenigd’ was met de opvattingen in beide bovengenoemde brochures uitgesproken. Hij ging zich nu op hartstochtelijke wijze met pen en mond weren en wijzen op de verziekte situatie in de kerk, waarin hij dominee was; en op de weg, die alleen naar herstel voerde. Al in 1832 had hij zijn ‘Ernstige en hartelijke toespraak aan mijne Landgenoten’ geschreven, maar het werkje pas in '34 gepubliceerd. (Veendam, 1834). Hierin giet hij de fiolen van zijn toorn uit over de met bewijzen gestaafde loochening van de erfzonde en van de eeuwige verkiezing, over het eren ‘van de afgod der vrije wil’ en over het verzet tegen de ‘vrije-genadeleer’. Klachten der getrouwen worden gesmoord met de machtswoorden ‘verlichting, filosofie, verdraagzaamheid’. Nagenoeg nergens hoort men nog gewagen van de ‘Artikelen’ behandeld op de Dordtse Synode. ‘Onze handen drogen uit onder de steeds voortdurende staat van oorlog, die God ons in 't midden van de vrede op het onverwachtst heeft toegezonden. De cholera dreigde reeds als een andere roede’. ‘Och, dat zijn (= v. Zuylen v. Nijevelts) woord gehoord, zijn raad gevolgd werd als de enige redding!’ In september 1833 liet de Cock het licht zien ‘de Besluiten van de Nationale Dordsche Synode’ met een voorrede die a.h.w. een pogram was. Het doel van zijn publicatie was vele onkundigen de ogen te openen, vele zorgelozen opmerkzaam te maken en vele Godvrezenden te versterken en te vertroosten. De tijd was ‘opmerkelijk’ door de ‘algemeene bezoeking van het menschdom van Godswege’, maar ook ‘door de herleving van de Godsdienst’. In ons land, in Duitsland, in Genéve waren mannen opgestaan, die voor Gods naam en zaak uitkwamen en streden. De Cock voelde zich ook ‘sedert eenige tijd’ gedrongen om in 's Heren kracht pogingen aan te wenden en middel te zijn ‘tot wederkering tot de Hervormde Godsdienst of de waarachtige dienst van God in Geest en waarheid, die verre de meesten verlaten hebben, zich gekeerd hebbende tot de drekgoden der verdorven en verduisterde rede’. Het vorig jaar had nog de stem van de ‘moedige en Godvrezende Baron van Zuylen van Nijevelt’ geklonken. De godzaligen hadden zich verheugd en verblijd over ‘de vrijmoedige taal van die geloofsheld’. Ieder moest het werk der reformatie aanvatten. Daarbij nam de Cock als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgangspunt de belijdenis der kerk, door hem als kerkelijke band herontdekt. En zo werden de verstrooide gelovigen a.h.w. boven hun conventikels uitgetild. Waar het maar even kon, ‘herstichtte’ de Cock na de Afscheiding de kerk in elk dorp, door het bevestigen van ambtsdragers, die in hun ambtelijke dienst leiding gaven aan het leven der gelovigen. We gaan niet verder in op de andere brochures van de Cock of op de geschriften van personen, die hij een voorrede meegaf.Ga naar eindnoot16
Het is zonneklaar, de Hervormde kerk was a.h.w. ‘door dwalingen overstroomd’. In een verzoekschrift aan de koning komt de eerste Afgescheiden Synode van Amsterdam (1836) nog eens met enkele bewijzen: Brouwer van Maassluis bestreed openlijk de leer der Drieëenheid, Magnet van Raamsdonk de leer der verzoening, Benthem Reddingius de volmaakt heilige mensheid van Jezus Christus, Laurman van Oosterlittens (Fr.) maakte de godzaligen van vroeger en later tijd in een boek uit voor ‘dwepers’. Van der Linden uit Kantens beweerde, dat de besluiten van de Dordtse synode niet meer golden, Posthumus van Waaxens en Brantgum schreef o.m.: ‘de Formulieren zijn een kostelijke toverband van vereniging; houten strijkijzers zijn ze’. Prof. Hofstede de Groot van Groningen betoogde, dat sinds 1816 de Formulieren van Enigheid geen enkele verbindende kracht meer hadden. En al deze mensen bleven ongemoeid! Rekesten ingezonden, vóórdat de Afscheiding een feit werd, laten gelijksoortige klachten en aanklachten horen. Hofstede de Groot en ds van der Linden (van Kantens) waren duidelijk vervreemd van de gereformeerde leer. ‘Daarom hebben we ons onderling in onze gemeente verenigd’ (d.w.z. in conventikels) heet het in een verzoekschrift uit Grootegast. En die gezelschappen en conventikels waren de hele provincie door te vinden. In Sauwerd constateerde de burgemeester in 1820 ‘een buitengewoon groote ijver in de beoefening der hervormde religie volgens de grondstellingen der Nationale Synode van Dordrecht’ en dat er meer dan gewoonlijk in gezelschappen werd vergaderd. Die opleving was ongetwijfeld te danken aan het feit, dat het 1818/19 driehonderd jaar geleden was, dat de Dordtse synode haar besluiten had genomen, al was er van een grootse herdenking in den lande geen sprake geweest. In hetzelfde dorp (Sauwerd) kwam het in 1828 tot slaande ruzie tussen ds P. Damsté en ouderling Kornelis W. Brands, met als punt in geding de leer van de vrije wil. Brakel had geschreven: altijd in de kerk blijven; alléén wanneer daarin ‘overstromende fundamentele dwalingen’ gaan heersen, dàn is afscheiding plicht. Zo dacht ook de oefenaar Harm Gelms uit O. Pekela er over. ‘Ik beschouw de kerk als een dood geraamte zonder geest’, schreef hij. In Delfzijl bezochten Jacobus Klok en zijn vrouw al lang niet meer de officiële godsdienstoefening: hun dominee verwierp de leer der eeuwige verkiezing en verwerping. En dan die gezangen. Weg met die sirenische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minneliederen die alleen maar dienden ‘om de Gereformeerden al zingende van hun zaligmakende leer af te helpen’. In Schildwolde was het al niet anders. Daar preekte ds Bekenkamp niet de vrije, maar de ‘helpende’ genade volgens zijn opposanten. In Uithuizen en Thesinge heette de evangelieprediking ‘onzuiver’ en in 't Zandt sprak men ook al over een ‘door dwalingen overstroomd kerkgenootschap’ (men hoort hier weer de terminologie van Brakel!). In Baflo, Houwerzijl, Middelstum, Westerwijtwerd, Wildervank en waar niet al, leidden bezwaren tegen de prediking eveneens tot spanningen en conflicten. In de hierna volgende schetsen zal men daarvan genoeg bespeuren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afgescheidenen en ‘oude schrijvers’Bij H. de Cock zijn duidelijk invloeden van de ‘oude schrijvers’ aan te wijzen, bij de eerste Afgescheidenen niet minder. Hoe kon het ook anders bij een volk, dat voor een groot deel voortkwam uit het reeds lang bestaande ‘conventikel - en gezelschapswezen’, waarin stichtelijke werken van o.a. Brakel, Hellenbroek, Smytegelt, Schortinghuis, Comrie, Appelius, Sicco Tjaden en niet te vergeten de vertaalde werken van Schotse en Engelse schrijvers, in hoog aanzien stonden. Nog in 1858 en '62 bezorgde Helenius de Cock, toen al docent in Kampen, van ‘Alleenspraken betreffende het verborgen leven voor den Heere’ van Sicco Tjaden een 5e en 6e druk.Ga naar eindnoot17 In het dagboekje, dat Hendrik de Cock tijdens zijn gevangenschap in Groningen bijhield, noteerde hij ook zijn lectuur. Naast de bijbel en boeken over algemene en kerkgeschiedenis las hij graag Wilhelmus à Brakel, Herman Witsius, Jacobus Koelman, William Guthry en John Brown. In zijn polemische geschriften spreekt hij met instemming over de beide Brakels (vader en zoon); hij heeft ook veel op met A. v.d. Velde en Love en vooral met de werkjes van baron C. v. Zuylen van Nijevelt. Het staat dus vast, dat onder de Afgescheidenen, althans onder een deel van hen, de gedachten van die ‘oude schrijvers’ heel sterk leefden. Ze lazen hun werken en namen daaruit graag het ijveren voor de ‘vroomheid des levens’ over. Dit uitte zich in het beoefenen van de praktijk der godzaligheid - de praxis pietatis - het de nadruk leggen op het persoonlijk beleven van de gemeenschappelijke belijdenis, het zich verzetten tegen een negeren of tegen een verkalkt ‘beleven’ van de leer der kerk. Maar daarnaast zagen ze niet altijd, dat hun geliefde schrijvers soms op onschriftuurlijke wijze spraken over de ‘bevinding’, waardoor men zo maar kon wegglijden in de donkere, raadselachtige diepten van het gemoedsleven of waardoor men altijd maar met zichzelf bezig was in plaats van met Gods Verbondsbeloften, en de hoop vestigde op eigen bevindingen waardoor de mystiek haar kans kreeg. We geven enkele illustraties: Daar was b.v. in Onstwedde de oefenaar Wolter Berends Volders, die de aan Schortinghuis' ‘Het Innige Christendom’ ontleende opvatting voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stond: geen geloofsoefening zonder tranen. De Cock werd er zelfs bijgeroepen om hem terecht te wijzen. Daar was in Leens Trijntje Stoutmeijer, die aan ouderling Brongers vroeg ‘of hij ook leven aan zijn ziel en toenadering tot God had ondervonden’ en deze op diens ontkennend antwoord verweet dan toch in gebed te zijn voorgegaan. Ook waren er de excessen en verschijnselen van geestdrijverij, die zich in 1834 en '35 in Uithuizermeeden en in de naburige dorpen Bierum, Spijk en 't Zandt voordeden. Niemand zal echter kwaad zeggen van het volgende: De Afgescheiden synode van Amsterdam (1836), waarop ds Scholte presideerde en ds de Cock het scribaat waarnam, wekte de kerkeraden op zoveel mogelijk elke week te vergaderen. Mochten er geen zaken te behandelen vallen, dan adviseerde de synode elkaar onderling naar het Woord Gods te stichten en op te bouwen in de kennis der waarheid en met elkaar te spreken over de praktijk der godzaligheid, opdat men meer en meer bekwaam mocht worden voor het besturen en regeren der gemeente. De notulen wijzen uit, dat het op menige kerkeraadsvergadering zo gebeurde, dat onderlinge spreken over ‘de bevindelijke waarheden des Christendoms’, zoals het in Stadskanaal heette. We mogen stellen, dat zeker in Groningerland de vele conventikels de voedingsbodem hebben gevormd, waaruit de Afscheiding in 1834 en eerstvolgende jaren zo snel zou opschieten. Laten we echter wel in het oog houden, dat als daad de Afscheiding niet uit het piëtisme kan worden verklaard, al heeft dit haar uitbreiding wel bevorderd. Zelfs iemand als de hervormde professor J. Lindeboom was ook van mening, dat het niet aangaat de Afscheiding als een lijnrechte voortzetting van het 18-eeuwse piëtisme te zien. Daarvoor was ze te ‘kerkelijk georiënteerd’. Zo is het. Tot in de kleinste kerkdorpen toe ‘herstichtte’ de Cock zo mogelijk de kerk, door het bevestigen van ambtsdragers. Het is weinig bekend, dat de Groninger dorpen Godlinze, Krewert, Zandeweer, Mensingeweer, Westerwijtwerd, Uitwierde, Hellum, Wirdum en Woltersum een officiëel geïnstitueerde Afgescheiden kerk hebben gekend, die echter na korte tijd weer te niet is gegaan. Maar het feit van de herinstituering blijft. Het tweede bewijs dat de Afscheiding niet uit een ‘daadloos’ piëtisme dat niet kwam tot reformatie van de kerk, kan worden verklaard, is het feit, dat ze dogmatischer van uitgangspunt was en het gezag van de 3 formulieren van Enigheid, van de kerkelijke belijdenisgeschriften weer in eer herstelde. Tenslotte stelde de Afgescheiden kerk, ondanks het zwakke begin, ook meer prijs op orde en regel, op studie en organisatie.Ga naar eindnoot18
Een punt dat we hier nog ter sprake willen brengen, is het geringe aantal belijdende leden, dat elke hervormde gemeente telde, een toestand, waarvan de nawerking nog lang in de Afgescheiden kerken te bespeuren valt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men schrikt als men de cijfers leest. Laten we het zielen- en lidmatental in de hervormde kerken der classis Middelstum, opgegeven per ring en geldend voor 1836 eens naast elkaar mogen zetten. Het percentage belijdende leden hebben we er zelf bijgevoegd. Kennelijk stonden ook zij, die zich hadden afgescheiden, nog steeds als lid te boek. Het nu volgend tabellarisch overzicht, te vinden in het archief van het vroegere departement van Eredienst in Den Haag, vermeldt alle hervormde kerken in de classis Middelstum, in totaal 42, ingedeeld in 4 ringen. De Afgescheiden classis in ongeveer hetzelfde gebied telde in 1836 slechts een kwart van dat aantal gemeenten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We menen, dat het geringe percentage belijdende leden vooral aan twee oorzaken is te wijten:
1. Aan invloed van de Aufklärung, de Verlichting, die in de 18e eeuw ook in de hervormde kerk steeds sterker was geworden en via allerlei vertakkingen het geestelijk leven binnendrong. De gedachte werd b.v. gepropageerd, dat ieder vrij moest kiezen, welke godsdienst en kerk de beste was en dit kon natuurlijk nog niet op jeugdige leeftijd gebeuren. De praktijk werd dan, dat men zelden tot een bezielde keuze kwam. Zelfs een man als ds L.M. Meijer Brouwer uit Uithuizen - door de Cock een wolf in de schaapskooi van Christus genoemd - moest erkennen, dat tengevolge van ‘verlichte’ en ‘liberale’ opvattingen velen zich ‘om geen Christendom, geen Godsverering, geen Kerkgang meer bekommeren’; inderdaad vielen overal onverschilligheid en afval waar te nemen. Het verval in de hervormde kerk leren we ook kennen uit vele verzoekschriften, nog vóór dat de Afscheiding van 1834 een feit werd, uit het hele land aan de koning gericht. In een rekest van april 1834 uit Uithuizen lezen we b.v. dat het de koning niet onbekend kan zijn ‘hoe de Liberalen in het godsdienstige onze oude Gereformeerde leer verminken en de Formulieren van eenheid verwerpen’. En in Groningerland waren verreweg de meeste predikanten ‘naar het nieuwe’. Het spreekt haast vanzelf, dat nu bij vele doopleden een gedragspatroon ontstond, waarin het doen van openbare geloofsbelijdenis niet meer paste. In de tweede plaats is een mystieke geloofshouding ook een oorzaak van het geringe aantal belijdende leden, dat elke hervormde gemeente in Gro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ningen en wellicht ook elders, in de dagen der Afscheiding en daarvóór telde. Men moest immers het verhaal van zijn bekering kunnen vertellen en voor dit mogelijk was, moest er iets of veel in het binnenste zijn gebeurd. En de eigenschappen en kenmerken van het zaligmakend geloof werden breed uitgewerkt! Door heel die uitgesponnen ‘kenmerken-leer’ kwam menig kind van God in verlegenheid, waardoor het de weg naar het belijdenis doen en naar het Avondmaal voor zichzelf geblokkeerd zag. ‘Maar wie onwaardig eet en drinkt....!’ klonk het steeds dreigend op de achtergrond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twisten en scheuringenHet is bekend genoeg, dat de Afgescheiden kerken in hun begin zwak waren, vol innerlijke verdeeldheden en twisten, en derhalve niet aantrekkelijk voor buitenstaanders. In 1837 schreef de Reveil-man H.J. Koenen aan Willem de Clercq: ‘Van de Afgescheidenen hier verneem ik hier niet veel, dan alleen, dat die te Rotterdam weinig leven vertonen en dat er nog al eenige wargeesten en laatdunkigen onder zijn. Ook de Afgescheiden gemeente te Leiden is niet van de bloeiendste. In Holland zijn de Afgescheidenen tegenwoordig naar het schijnt tamelijk verlegen met de Cock en zijn aanhang in Groningerland. Ik vind onder al dat woelen al heel weinig sporen van het uitsluitend Koningschap van Christus hetwelk is liefde, blijdschap en vrede. Zij vleien zich nu, dat het hun recht goed zal gaan, als zij vrijheid krijgen en al de verrestaanden zich bij hen voegen. Doch, wanneer het leven er zoo eerst in moet komen, waar zal het dan heen?’ En 3 jaar later - in 1840 - lezen we van dezelfde scribent aan Willem de Clercq: ‘....men zou zeggen, dat zij (de Afgescheidenen) het als hun taak beschouwden om een levende commentarie te leveren van Gen. XI (den torenbouw van Babel). Dit brengt mij tot Scholte, wiens toon ook aanmerkelijk gedaald is, sedert hij vóór 6 jaren de geheele Nederlandsche kerk, buiten de gemeente van Ulrum, in den ban deed’.Ga naar eindnoot19 De twisten waren inderdaad op vele plaatsen bar en boos. Om een voorbeeld te noemen: S. van Velzen stelde zich op tegenover Scholte, mede als gevolg van de troebelen in 1840 in de kerk van Amsterdam, waar de kerkeraad onder leiding van ds van Velzen 4 ambtsdragers had geschorst. Scholte had die geschorste kerkeraadsleden weer bevestigd en met hen Avondmaal gehouden. Hij beschuldigde van Velzen ervan, dat deze slechts een geraamte van leerstellige waarheden verkondigde, zonder de levende Christus, zonder de levende Geest, zonder het levende werkzame geloof. Volgens Scholte ontkende van Velzen niet het bestaan van de levende Christus, maar Christus werd niet verkondigd, zoals Hij leeft en werkt in de Zijnen; de H. Geest werd niet voorgesteld zoals deze ‘dadelijk’ werk- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zaam is in de uitverkorenen; het geloof werd niet voorgesteld in zijn aard en natuur, zoals het openbaar werd in de uitverkorenen. Laten we deze kritiek, die van Velzen op zijn prediking te verwerken kreeg, mogen aanvullen met enkele gegevens uit de ‘notulen van de vergadering van de opzieners der Gemeenten Jesu Christi in Noord-Holland’, van 21 februari 1840; praeses ds Scholte. De afgevaardigde diaken D. Lijzen rapporteert, dat hij met ds van Velzen een gesprek had gehad over diens prediking. Hij had er aanmerkingen op gemaakt, dat van Velzen ‘tot de mensen sprak als tot machines en uurwerken, die opgewonden moesten worden, en dat hij van hem de duidelijke verkondiging des Evangeliums niet hoorde; waarop ds van Velzen hem toedichtte, dat hij een algemene verzoeningsleer wilde; hij (Lijzen) heeft daarop geantwoord: neen, maar toch een verzoeningsleer, waarop ds van Velzen hem vroeg, of hij dan wilde dat hij even als ds Brummelkamp prediken zou’. Scholte is van oordeel, dat van Velzen ‘het Woord niet recht snijdt, de bedoeling van het Woord verkeert en inplaats van de zondaren tot Christus te roepen en te lokken, hen onder een opeenstapeling van op zichzelf rechtzinnige leerstukken begraaft, en daarmee laat heengaan’, (dat n.a.v. een preek van van Velzen over Joh. 14:6). Inmiddels waren in de kring der Afgescheidenen al Kruisgemeenten ontstaan, duidelijk het meest ‘bevindelijk’ aangelegde deel der Afgescheidenen. Ze noemden zichzelf de ‘Gereformeerde Kerk onder het kruis’. In de regel wordt als oorzaak van hun ontstaan opgegeven, dat ze gekant waren tegen het publiek prijsgeven van de naam ‘Gereformeerd’ door bij de overheid erkenning aan te vragen. Dit is slechts ten dele juist, zoals straks zal blijken. Inkwartiering, een eindeloze stroom van boetes, talrijke gevangenisstraffen, het niet rustig kunnen vergaderen en velerlei andere kwellingen drukten in de eerste tijd als een loden last op vele Afgescheiden gemeenten. Men leze er ‘De Reformatie’ van die jaren maar eens op na: een schier niet aflatende reeks van tyrannie en volksgeweld, waaronder de Afgescheidenen gebukt gingen. Ze konden aan deze druk slechts ontkomen, als voldaan werd aan de door het K.B. van 5 juli 1836 gestelde voorwaarden d.w.z. ze moesten afstand doen van alle historische rechten en de overheid verzoeken als een Afgescheiden gemeente door haar te worden erkend. Dat hield in, dat men toegaf niet meer de aloude Gereformeerde kerk te vormen, maar een nieuwe gemeenschap. Aanvankelijk wilde niemand dit. De Cock had het in een ‘Ootmoedig Smeekschrift’ aan de koning namens de gemeenten van Groningen en Drente eens als volgt geformuleerd: ‘Wij kunnen niet verzaken, wat Uwe Majesteit in de eerste plaats van ons eist, dat wij Gereformeerden zijn, evenmin als de eerste Christenen, dat zij Christenen waren’. Utrecht - waar ds Scholte stond - was de eerste gemeente, die overstag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ging: in december 1838 vroeg die kerk autorisatie aan en reeds bij K.B. van 14 februari 1839 werd het bestaan van een Christelijke Afgescheiden gemeente binnen de stad Utrecht erkend. We merken op, dat de kerken zichzelf die naam nooit hebben gegeven, maar zichzelf noemden de ‘Christelijke Afgescheiden Gereformeerde kerk’. Ook andere benamingen komen wel voor. Bij de regering stonden echter de plaatselijke gemeenten, voor zover zij de vrijheid gevraagd en gekregen hadden, bekend als ‘Christelijke Afgescheiden gemeenten’. Vele gemeenten in den lande waren geschokt wegens de door Utrecht onverwachts gedane aanvraag. Men had zich - redeneerden ze - immers juist van het Hervormd kerkgenootschap afgescheiden om tot de ware Gereformeerde kerk terug te keren en daarvoor veel ellende en hoon getrotseerd. En nu de vergunning was aangevraagd op de door de regering gestelde voorwaarden, had men daarmee stilzwijgend erkend, dat de veroordelingen door de wereldlijke overheid het gevolg van eigen schuld en ongehoorzaamheid waren geweest. De Cock, Brummelkamp en v. Velzen, hadden - na aanvankelijk verzet - in het onvermijdelijke berust. Ze stelden nu, dat het beginsel, waarvoor gestreden werd, de gereformeerde leer was en niet de naam ‘gereformeerd’. De ene gemeente na de andere volgde het voorbeeld van Utrecht. In het Noorden van het land werd hierbij bijna altijd het reglement van Groningen gebruikt. Het was vooral de uit Zwolle afkomstige W.W. Smitt, die, tot zijn dood in 1846, leidinggevend aan de Kruisgezinden, de Afgescheidenen bestreed. Hij deed dit o.m. in een brochure getiteld: ‘Waar openbaart zich de Gereformeerde Kerk in Nederland?’ (Zwolle 1845), waarin hij het kerkelijk standpunt der Gereformeerde Kerk onder het kruis talentvol uiteenzette in de vorm van een samenspraak tussen Vroomhart (kruisgezind), Ten Val (hervormd) en Berghuis (Chr. Afgescheiden).Ga naar eindnoot20 Hieruit blijkt, dat de oorzaken van de scheuring tussen Chr. Afgescheidenen en Kruisgezinden dieper lagen dan alleen in verschil van mening over het al of niet geoorloofd zijn van het vragen om erkenning bij de regering, door welke aanvraag van vrijheid van godsdienst bij de aardse koning, Jezus Christus als enig Hoofd der kerk heette verloochend te zijn. Want er blijken ook duidelijk verschillen over de leer der kerk mee te spelen. Verschillende Afgescheiden predikanten zouden - volgens Smitt - slechts de uitwendige roeping prediken en de inwendige verwaarlozen, waaruit volgde, dat ze hun hoorders het geloof a.h.w. opdrongen en te weinig beklemtoonden, dat het Gods gave was. Wat het genadeverbond betreft, wilden ze alle ‘onderhandelingen’, die er plaats vinden tussen God en de uitverkoren zondaar, waarvan Vroomhart (Smitt) een heel rijtje geeft, ‘wegredeneren’ en dus ‘het bevindelijk Christendom de bodem inslaan’. Ja, sommige Chr. Afgescheidenen zouden zo ‘stout’ zijn, dat zij de bevindelijke openbaring van Christus in het hart van Gods volk dweperij durfden noemen. Vroomhart wilde wel met ds Ledeboer c.s. verenigen! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is dus duidelijk, dat de Kruisgezinden sterk ‘bevindelijk’ waren ingesteld. Toen in 1869 de hereniging met de Chr. Afgescheidenen een feit werd, deed een (klein) deel der Kruisgezinden daaraan niet mee. In Groningerland hebben ze weinig voet aan de grond gekregen. Alleen in Bierum-Spijk en waarschijnlijk in Uithuizermeeden is een officiële gemeente ontstaan, terwijl hier en daar sympathisanten met de ‘Zwolschen’ te vinden waren.
Waren de jaren '40 in de Afgescheiden kerken - ook in Groningen - bewogen en onrustig, het volgende decennium vallen in die kerken toenemende vrede en groei te constateren. Laten we dit voor de classis Warffum mogen bewijzen met een rapport over de algemene toestand der classiskerken, waarover in de vergadering van 6 mei 1857 was gehandeld: ‘Het bleek de vergadering, dat de gemeenten over het algemeen bloeiden. Inwendig heerste er vrede, liefde en enigheid, terwijl er zich op de ene plaats meer en op de andere wat minder, maar toch over het geheel een gewenste uitbreiding openbaarde. Op onderscheiden plaatsen worden de inwoners steeds meer en meer overtuigd van de leer der waarheid, ten gevolge waarvan ook de godsdiensttempelen steeds gevuld zijn met mensen, zodat vergroting van sommige kerken niet overbodig zou zijn, terwijl daarentegen vele zogenaamde Hervormde kerken bijna ledig zijn, doordat die aan dwaling overgegeven heren hun verloocheningen van de leerstukken der zaligheid uitventen. Ook bevindt - ofschoon onder ons ook 1 Cor. 1:26 waarheid is - zich de financiële toestand der gemeenten in verblijdende staat. Als de Heere ook ons vroeg: “Heeft u ook iets ontbroken?” zou het antwoord moeten zijn: “Neen Heere, niets!” Zelfs arbeidt men hier en daar om bijzondere scholen der 1ste klasse op te richten, zoals te Uithuizen en te Middelstum, en te Uithuizermeeden heeft men reeds een bloeiende school met meer dan 200 kinderen. Verblijdend en aanmoedigend is derhalve de toestand der gemeenten’. |
|