weten waar, de hoop op uitkomst achterna. Mannen voorbij, vrouwen voorbij, tegen de stroom in.
Zie, plotseling op een trottoir, in het schemerlicht van een lantaarn, een bekende figuur, staande bij een auto, gereed om in te stappen. De voeten snellen er heen, het lichaam volgt...
De auto van Alfred, van een mensch, van haar chef, een mensch, dat beteekent: helpen. God kan toch zoo hardvochtig niet wezen deze mensch op haar weg te sturen en haar niet te helpen? Hij moet helpen. Mannen zijn langs haar heen gegaan, hebben haar aangestooten, maar een mensch, die helpt, is er nog niet geweest.
Maar deze mensch wil ook niet helpen, hij staat naast zijn auto, ongeduldig, dat zij hem niet laat vertrekken, dat zij hem haar ellende in het gezicht snikt, spreekt, aldoor maar spreekt en dan opeens zwijgt, zwijgt als is al wat woorden heeft nu dood in haar: zij kan zich alleen