De fantast
(Wat niet mag)
In een café.
Een jonge man springt op een tafel, smijt het glaswerk stuk en begint overmoedig een solo-dans uit te voeren.
Zullen wij dit dulden?
Neen, wij zullen dit niet dulden.
Grijpt hem, trekt hem, slaat hem!
Weg met hem!
Doch hij komt terug.
Hij springt dwars door de groote spiegelruit, die als een majestueus glaspaleis sonoor achter hem ineen stort. Daar is hij weer. Men slaat hem met stokken op zijn kop. Het klinkt hol als een houten kop. Dan wordt een der heeren ook dol, neemt een syphon en bespuit den ander, roepend: ‘brand, brand!’.... Tumult. Kellners storten naderbij. Menschen werpen stoelen om en gillen. Trams op het plein beginnen zich plotseling razend voort te bewegen. Slapende aapjeskoetsiers ontwaken en, nog half dommelig, geven zij hun rossinant een houw, dat deze mechanisch vooruitrent in de richting van het station of het Concertgebouw. Er nadert een onafzienbaar onweer over de stad. Storm breekt los, lantaarns waaien uit. Donker, donker.... De menschenmenigte huilt en kermt als onder een nieuwen oordeelsdag. - Plotseling: stilstand -. Waarom, waarom dit alles?
Een jonge man, die eerst danste, is door een spiegelruit gesprongen -.
Neen, het mag niet.
De orde verbiedt het, de politie verbiedt het, de menschheid verbiedt het.
Men mag geen paard afspannen en het boven op een dak plaatsen.
Men mag geen dienstmeisje omhoog blazen, zoodat zij boven op de lamp neer komt.
Men mag geen fantast zijn, die geen grenzen ziet en dolt met de grenzen van een ander.
Men mag alleen clown zijn in een behoorlijk afgesloten vierkante ruimte, op een behoorlijk afgesproken uur, niet al te onbegrijpelijke grappen makend en vooral zichtbaar een clown zijn: wit geschilderd gezicht met roode neus, en papieren pijltjes op de wangen geplakt.
En desnoods mag er gedacht worden, dat zijn vrouw sterft, terwijl hij hier liedjes zingt.