Haerlemsche Duyn-Vreucht(1636)–C.P. van Wesbusch– Auteursrechtvrijin-hebbende: veel nieuwe, stichtelijke en vermaeckelijcke, amoureuse liedekens ende gedichten; soo op versierde, als waerachtige geschiedenissen gemaeckt Vorige Volgende Nota FY my! ick schaemt my selfs! ick heb een Maeght bedroghen; En my oock niet te min in 't selve net ghetoghen; Ick heb door geyle lust het Meysjen aen gherant, Onteert, doch niet te min, tot mijnder schae en schant; Wat sal ick nu gaen doen? haer tegen sin te trouwen Is gantslijc niet geraen, want 't mocht my eeuwig rouwen En trou ick haer oock niet: so wert my thuys gebracht Helaes! een Hoere-kint, een vloeck in mijn geslacht; Niet beters ick en weet, als: stellen haer te vreden, Ontnemen haer het Kindt, en elders dat besteden: Van twee heb ick de keur; maer geen ick kan bestaen: Of 't sal my aen mijn eer, en aen mijn goetjen schaen. Vervloeckt zy d'uyr, en tijt, doen ick de straet betreden Had, daer ick Aeltjen vont, die my de vruntschap dede: En leyde my in huys; alwaer ick voort bestont Te trachten nae haer eer, te kussen haren mont: Het dartel Venus-kint en liet sich niet genoegen: Ick most my op het Bedt aen Aeltjes sijde voeghen; En Venus van gelijck liet Aeltjen niet met vreen, Voor dat sy desen strijdt met my had uyt gestreen; De strijt was naeu ten eynd: de lust was uyt-gedreven Ick heb my op de gang van Aeltjen af begeven; Natuyrelijcke liefd' en had by my geen kracht: Dus nam ick mijn af-scheyt, en seyd haer goeden nacht Ick quam so hier en daer, by ander goe Gesellen, Daer ick dan vorder ginck mijn Avontuyr vertellen; Is meenden 't was mijn eer, ic dacht opt achterst niet; Maer daer ic niet op dacht, dat brengt my int verdriet Komt spiegelt u hier aen, ghy wufte Ionelingen, [pagina 96] [p. 96] Die als de Hensten gaet by alle Merryen springen; Siet toe, siet toe! in tijts, eer u wert thuys gebracht Een Bastaert niets te soet, daer ghy niet op en dacht; Want, die sich steets begeeft op sulck een lant te saeyen: Gewis verwachten moet, ooc sulcke vrucht te maeyen. Dus krijgt een eygen lant, en ploegt, en saeyt daer in Nae dijne lieve lust, nae dijne eyghen sin; So ghy dan Vrucht geniet, gewonnen aen dit eygen: Daer sal als eygen oock u hartjen steets toe neygen; Want siet: wie eygen heeft, en op dat eygen saeyt Verblijdt hem: als hy vrucht van syne eygen maeyt. Hierom ghy frisse Ieucht neycht u Natuyr te speelen: Krijgt eerst een Echt-partuyr, om echte vrucht te teelen, En schoon ghy eerst bemint, en wis te trouwen denckt: Siet dat ghy hare eer niet al te vroegh en krenckt; Want: 's menschen losse sin kan licht te rugge wijcken, En vallen op een aer, een beter uws gelijcken: Hebt ghy u eerst Lief dan geen beloft gedaen, Noch aen haer eeren-punct u al te veer misgaen: So hebt ghy noch in keur, te nemen, of te laten, Of by een ander Lief weer op een nieu te praten; Maer hebt ghy haer (voor God) belooft te blyven by, Of aen haer eer geweest: so staet het u niet vry Te loopen op een aer, veel minder een te trouwen; Want trouwen gy noch een, gy had twee echte vrouwen; Dus siet toe, wat ghy doet, en houdt een vrye loop, Tot dat ghy voor de Wet, geniet een vaste Knoop; Had ick oock so gedaen: 'ten sou my (wis) niet schaden: En yeder sou op my niet schimpen ende smaden: Maer' laes! te laet bedacht; alst Calf verdroncken zy: Dan stoptmen eerst de Put, dat blijckt nu wel aen my. Te laet bedacht, En heeft geen kracht. Vorige Volgende