De gewaarschuwde reiziger of Het nuttig en vermakelijk spoorwegboekje
(1944)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrecht onbekendBehelzende wenken, raadgevingen, wijsheden en aanmoedigingen om te reizen tot eigen profijt, zowel bij regen als zonneschijn en in de vier diverse seizoenen
[pagina 5]
| |
Ter inleiding of De lof van de locomotief.MEN heeft in de jongstleden jaren eerst recht leeren beseffen wat een ei, een zij spek, en zelfs wat een locomotief met bijbehooren waard is. Vroeger stapte men in een benzine-voertuig of naar zijn slager en boterboer, en men, of het, bereikte in een ommezien de stad van Venetiën of de koekepan. Hoe verheugd is men thans Giethoorn te kunnen zien per vigilante, om van de rest niet te spreken. Nederland heeft ten deele van den nood een deugd gemaakt, en zichzelf en het eigen land beter leeren kennen; men heeft het eene been wat vlijtiger voor het andere gezet, hetzij op de fiets of platvoets, en wat de locomotief betreft, ze heeft sinds haar eerste krakkelemierige dagen toen de machinist een hoogen hoed droeg, nimmer zoo in haar gewrichten gezucht als in de oorlogsjaren | |
[pagina 6]
| |
toen zij de vaderlanders vervoerde als haringen in de ton, en men tenslotte toch ook kwam waar men wezen wilde. Er is daaruit ook iets meer liefde voor het eigen land geboren; men ontdekte Enkhuizen in plaats van de Ardennen, dank zij de onversaagde locomotief. Er waren minder locomotieven, en zoodoende had men eens een uur over en tijd de Sint Jan's kerk te zien in 's-Hertogenbosch, hetgeen minstens zoo profijtelijk was als een uur te vroeg thuis te zijn. En men leerde nog wat: men leerde reizen met kwaad weer. Amsterdam is het schoonste met nevel en motregen; een flinke regenbui doet onze oude stadjes geen kwaad, ze glanzen daarna van pracht; een stevig stuk wind in een waterstad of een hoog bosch heeft zijn bekoring, en een dag met sneeuw is overal een wonder, als men warm in de jas zit. Voorheen gingen wij bij zulk weer niet uit, thans moesten wij er de bonnen in halen, en zoo; men mag hopen, dat wij er iets van geleerd hebben. Al was het maar dat de ware reiziger een avonturier moet zijn, die evenveel verwacht van een dag met regen als een dag met zon, en dat de veel gesmade boemeltrein, die men in deze jaren leerde kennen omdat er ergens vrienden woonden die snoek vischten, of een varken hielden, u ook wel eens ergens in een onverwacht schoone hoek van het land afzet. Wat dat betreft: eens reisden wij alleen in | |
[pagina 7]
| |
het reis-seizoen. Oe prille lente, als het eerste berkenblad beeft, de late herfst als het eikenhakhout rood is, de winter en de besneeuwde duinen - dat was geen reizenstijd. Nederland ontwaakte alleen voor tochten op ongelegen momenten als het ijs kan klinken onder de schaats.... Als wij dat thans wat anders geleerd hebben, laat ons er in volharden, en eens in November naar de Veluwe gaan, in den barren winter naar het strand, en zoo voorts. Op die wijze leert men reizen; ik bedoel te zeggen, iets anders zien dan men altijd ziet. Ik heb mij vaak afgevraagd, als ik zoo ongeveer de eenige reiziger was achter een wintersche locomotief naar Tiel, waar het ijs kruide, of de eenige naar Zandvoort als er storm was, waarom die treinen alleen zoo overvol waren in den Tielschen kersentijd en den Zandvoortschen aquarium-tijd; een rivier in het brekend ijs en een zee in geweld is toch zeker niet leelijker dan een kersenbongerd vol stadsgasten of honderdduizend Amsterdammers in badpakken. En het was toch dezelfde locomotief, die voor ons zuchtte. De mensch is een ezelGa naar voetnoot*; dat wil zeggen, of hij zoo verstandig is blijft de vraag; zoo lui is hij zeker, en gewend aan zijn gewoonten. Komaan, reiziger, en gebruik de locomotief om avonturen te beleven, ze liggen zoo dik | |
[pagina 8]
| |
gezaaid links en rechts van den weg als de paardebloemen; het woord is aan u, gelijk ik u hierna nog weer eens nader hoop te bewijzen. |
|