en van een tiental peperkorrels voorzien, en
keert hem in den loop der twee dagen gedurig eens om.
Met zoo een marinade volgt men zijn eigen smaak. Men kan ze ook ongekookt
toepassen; men kan het een of het ander weglaten en het ander of het een in
grooter hoeveelheid nemen; de een zweert bij geneverbessen en rozemarijn, de
ander bij coriander en basiel, en zoo voorts. Neem voor den azijn vooral een
fijnen azijn en geen schrijnenden goedkoopen; neem er zoo ge wilt wat meer van,
maar vergeet niet, dat dit uw glas wijn bij den lamsbout niet ten goede komt. En
vergeet den d.L. olijfolie niet: ze vormt een laagje op uw marinade dat de
geuren in de diepte afsluit en bewaart.
Lamsvleesch uit de marinade vraagt als braadtijd een kwartiertje, twintig minuten
per pond; wat minder als ge het in den roodsten Engelschen trant, wat meer als
ge het aan den garen kant wil hebben.
Alvorens echter te braden, dient men het met de alleruiterste zorg van alle
kruiden en aanhangselen te ontdoen en daarna even zorgvuldig af te drogen, en
nogmaals af te drogen. Vochtig vleesch braadt niet schoon bruin. Men braadt het,
in de heete schuimende boter, eerst op flink vuur, later wat zachtjes; voor een
driepondsstuk dus ongeveer een uurtje.
Ondertusschen heeft men de marinade al gezeefd, de groenten goed uitgedrukt door
de zeef, en dit onwaardeerlijk vocht van vet ontdaan. Er staan u vele sausen ten
dienste, hieruit te vervaardigen.
Wilt ge het goed en simpel, kook dan dit nat van de marinade in tot een halven
liter, of minder, proef het, en maak het zoo noodig op smaak.
Voeg het daarna bij uw in dezen tijd bruingebraden bout en laat het een laatste
kwartiertje meedoen. Als de bout gaar is, neemt men hem er uit, om de saus te
binden met wat boter en bloem, b.v. 25 gram boter en bloem, met een vork terdege
dooreen gemengd tot een deeg en daarna in kleine stukjes verdeeld.
Deze gaan in de zachtkokende saus, en worden er