| |
| |
| |
HENRI VAN WERMESKERKEN
naar een pastel van Antoon van Welie
HENRI VAN WERMESKERKEN
naar een pastel van Antoon van Welie
| |
| |
Zooals de schilder penseelt in zijn schilderij, wan-
neer de sterkste kleuren na jaren hun warmte en
innige klaarheid verloren, en er dan zijn nieuwe
visie inlegt, zoo werkt ook de auteur bij den
herdruk in zijn boek. Leo Smeder bleef de
zelfde roman; alleen legde de auteur er
zijn meer bezonken en actueele visie
in, waardoor een jonger boek ver-
scheen, dat ook den nieuwen
titel ‘Boy’ behoefde.
| |
| |
| |
I
‘BOY, ik ben bang.’
‘Ben je bang?’
‘Ja, hoor je hoe 't stormt! Zie je niet die zwarte schaduwen?
‘Het zijn onze dennen, Robbie!’
‘En ze bewegen zich?’
‘Dat is de wind, Robbie.’
‘Ja maar ik ben tòch bang. Mag ik bij je komen?’ Boy rees op, en keek door de kamer naar het bedje aan de overzijde, dat hij door het licht uit de gang even onderscheiden kon. Robbie lag met alleen zijn neus buiten de dekens, te wachten tot hij komen mocht.
Even bleef Boy luisteren naar de geluiden van wilden herfstnacht, en naar den storm, die om Vredensteijn bulderde en klagend riep door de oude schouw in de hall. Hij hoorde naar het water, dat door een afvoerpijp ratelde, en lag dan te turen naar de schaduwen van dennen, die hun armen wanhopig over het balcon zwaaiden en geheimzinnig de ramen raakten, als klopten zij om iets te vertellen.
Van een groot geheim, dat zij wisten.
De regendruppels, opgezweept door storm, die over zee kwam, schenen er van te verhalen in hun triest lied op de ruiten.
In de verte klonk telkens en klagend het langgerekte huilen van een hond.
Of was het weer de storm?
| |
| |
‘Toe Boy,’ klonk de kleine stem weer, ‘ik ben toch ò zoo bang, mag ik bij je komen? Mag ik in je armpjes slapen?’
‘Ja, kom maar.’
Even keek een klein hoofdje angstig uit de dekens op, tuurde aarzelend naar het donkere stuk kamer, dat hij loopen moest.
‘Zijn het heusch de dennen, Boy?’
‘Ja heusch!’
Toen wierp Robbie, in plotseling moedvatten, de dekens van zich af, sprong gejaagd door de duisternis over naar het andere bed, en nestelde zich tot bal in Boy's armen.
‘Mag ik zoo liggen, dicht tegen je aan, Boy... wat ben je lekker warm... mag ik in je armpjes liggen?’
De wind loeide om den uitbouw... feller sloeg de regen tegen de ruiten, de hond huilde klagelijk bang. ‘Lig je nu goed, liefste... nu kan je gerust slapen gaan, hoor... Nu ben je niet bang meer, wèl?’
‘Zal je me altijd beschermen... in je armen, Boy? Kan ik nu me oogen stijf dichtknijpen?’
Boy sloeg vaster de armen om zijn broertje.
‘Wat een booze wind, ik ben nou niet bang meer...’
‘Hoeft ook niet... nu slapen, hoor!’
‘Er brandt nog licht in de gang... zou vadertje nog niet thuis zijn... hoe laat is het?’
‘Vroeg nog, twaalf uur, vader zal zoo wel komen!’ De oude buikige gangklok liet juist twee lange diepnàklinkende slagen hooren...
| |
| |
Een angstig stilzwijgen volgde die metaaltonen.
Verschrikt lagen ze beiden stil...
In den spiegel weerkaatste door de openstaande deur een deel van de breede hall... vierkant stuk licht. En Boy kon juist de oude klok er in vinden. Stijf, antiek, statig, stond zij daar, den deftigen buik vooruit, den zwaren slinger langzaam berekend heen en weer bewegend; en bij elken zwaai van de zware koperschijf klonk een statige tik.
Ja, ze had een zeer statigen en deftigen tik, die klok, en Boy zag naar den mat glanzenden slinger, die steeds maar gelijken gang hield met het tikken... Hij zag den vergulden werelddrager tusschen twee engelen met bazuinen boven de kroon... en op de wijzerplaat een half verscholen maan, die dom lachend over koperen horizon gluurde.
Vanaf zijn kindsheid kende hij die klok... met werelddrager en engelen... en zij had hem altijd grooten eerbied ingeboezemd, soms bijna vrees.
Zoo statig, deftig en onverbiddelijk was zij als een oude aristocratische dame... Altijd ging de slinger heen en weer, en altijd riep de klok door het huis, dat het tijd was, ...bedtijd, of etenstijd, of dat je een blij spel moest staken om naar school te gaan.
De klok had maar twee stemmen, die voor het halve, en die voor het heele uur, maar het was of zij in klank alle stemmingen in huis meeleefde; of zij op St. Nicolaas-avond anders sloeg dan in Oudejaarsnacht, als de kinderen opgenomen werden om bui- | |
| |
ten het knallen der schoten te hooren.
Op St. Nicolaas-avond scheen haar stem blij en vol verwachting, in Oudejaarsnacht was die slaperig en moe, als was zij ook blij, dat het lange jaar ten einde ging.
Maar de tik van de klok was bijna nog meerzeggend dan haar slag. Die was soms streng als het tegen negenen liep, en soms nerveus als zij op iets wachtte. En dan weer heel vertrouwelijk als Boy stil naar haar te kijken zat.
Nu, in den nacht, was die tik als een nerveus en angstig geluid, heel hoorbaar door de hall, als even de storm zweeg.
En de slag had gezegd, dat het half twee was.
‘Boy, hoorde je de klok... en vadertje is nog niet thuis!’
‘'t Is pas hàlf, jog, en 't is societeitsavond.’
‘'t Is bijna altijd societeitsavond... Boy, ik ben zoo bang, het stormt en het regent, en het is donker buiten... als vader maar geen ongeluk gekregen heeft, als ze hem maar geen kwaad doen of zijn geld afnemen... en doodsteken misschien... of als hij maar niet overreden is. Zou Maatje al naar bed zijn? O, als ze hem eens dood maakten...’
‘Wees toch niet ongerust, Robbie, Vadertje zal zoo wel komen... wil ik je zóó vasthouden?’
‘Mams zal boos zijn als-ie nu komt... denk je niet, en dan is er weer ruzie. Ik vind het ook niks lief van Vader om zoo lang weg te blijven... vanmiddag ook.
| |
| |
Wat een herrie gisteren, hè... Boy, ik heb zoo gehuild... Jij huilt nooit... waarom huil je nooit?...’ ‘Geeft toch niks.’
‘Of 't geeft!... als ik zoo hard huil, maken ze geen ruzie meer. Zeg, vader had zeker een borreltje gedronken vanmiddag...’
‘Foei Robbie... dat mag je niet zeggen... Hij had hoofdpijn.’
‘Nee, ik heb de meiden 't in de keuken ook hooren zeggen..., dáár zeggen ze 't ook.’
‘Vader was niet lekker, Robbie.’
‘Maar hij at niks en knipte zoo met zijn oogen, en praatte zoo veel. Hij had toch wel een borreltje of een portje gedronken? Hou je van vader, Boy?’
‘Ja, heel veel... en van moeder ook...’
‘Van moeder meer... vader zegt het, je trekt altijd partij voor haar.’
‘Ik hou van allebei even veel!’
‘Ook als Vader op Mammie gromt... en niet eten wil... en zoo... zoo...’
‘Nee, dan niet,’ viel Boy snel in ‘dàn niet, maar...’ ‘Wàt, maar...!’
‘Toe, ga nou slapen, leg je hoofdje op mijn schouder.’
De kleine gehoorzaamde, en een oogenblik lag hij met stijf toegeknepen oogjes. Maar er was in zijn zieltje geen rust. Koortsachtig woelde daar een vrees, bang en drukkend, die het ademhalen te beletten scheen en hem den slaap ontnam.
| |
| |
Het was zoo vreemd en zoo zwaar, het deed zijn kleine hartje hevig kloppen, zoo hevig, dat hij meende, dat Boy het hooren zou.
En aldoor het tikken van regendroppelen... Het gieren van den wind, die aan de deuren rukte en de vensters woedend schudde.
‘O Boy, als ze Vadertje eens kwaad deden...’
‘Dat doen ze niet jongen, slaap nu maar.’ En terwijl hij het zei om zijn broertje gerust te stellen, lag Boy met oogen... wijd opstarend in het donker, in bang wachten te luisteren.
Een voetstap ging over den weg voor den tuin.
Alles in hem luisterde.
Neen, stierf weg.
Een auto zoemde van verre aan... gaf een huilend signaal, maar ook die reed voorbij.
In het kleine brein van kind rezen duistere beelden, ...half twee! Als vader een ongeluk had gekregen, gewond werd thuis gebracht, of dood?
Hoorde hij daar niet den hoefslag van een paard? Hij hield den adem in.
Nee het was de goot die rammelde van 't vele water. Nu leek het of die goot huilde.
De klok tikte... tikte steeds maar door... en daarmee ging de tijd... als maar de tijd verder. Nu zou het weldra twee zijn. Misschien had het al geslagen. Ja, het moest al geslagen hebben, want het was al zoo lang. Als hij eens ging kijken op die klok. Die linkerhelft van de wijzerplaat lag in de schaduw van het
| |
| |
ganglicht.
Bang om Robbie wakker te maken, zag hij naar hem. Eerst kon hij zijn trekken niet onderscheiden, maar toen speurde hij toch even zijn oogen; ze waren wijd open.
Weer een stap, langzaam, zwaar. Neen, dat was vadertje niet.
Het hekje piepte, het was de man van den veiligheidsdienst, die de ronde deed. Hij kende den stap. Hector in den tuin sloeg met zijn diepen stem aan. ‘Hoe laat is het?’ zei heel zacht fluisterend een bange stem, maar in de stilte zoo luid dat Boy ervan schrok.
‘Ik zal even zien.’
‘Ben je niet bang?’
‘Nee, ik ga alleen maar even naar de klok.’
Snel wipte Boy het bed uit en trad in het licht van de gang naar de klok, die goedig vertrouwelijk, maar toen ook als bang op hem neer zag.
‘Kwart voor twee,’ zei de klok zacht, ‘'t is heusch nog geen twee uur; maak je maar niet ongerust, vader zal zoo wel komen. Ik wacht ook al op hem.’
‘Ja,’ knikte Boy, en zag blij naar de klok op. ‘Hij zal zoo wel komen.’
Stil stonden zij daar even bij elkaar, die klok en die jongen. Ze stonden er, zooals Boy er vaak gestaan had. Als heele kleine kleuter reeds. Om aan die klok te vragen het geheim van den tijd en waarom ze altijd tikte en zich nooit haastte. En toch altijd maar op tijd was. Boy streelde even met zijn hand over den def- | |
| |
tigen buik, knikte en wipte dan snel in zijn bedje, kroop warm tegen zijn broertje aan.
‘Hoe laat?’ vroeg Robbie bang.
‘Kwart voor twee, nog niet eens.’
‘Ik dacht, dat het al drie was!’
Samen wachtten zij, als een vol uur.
Dan riep de klok door het huis, dat het twee was. Wilder loeide de wind en klagend ratelde een afvoerpijp. Met dreigende en naargeestig klagende geluiden.
Daar piepte het tuinhek, een stap op het grint... een sleutel, die langs de deur knarste om het slot te vinden, dat behoedzaam ontsloten werd.
‘Ben je daar, Pappie?’
Twee blijde stemmetjes klonken gelijk... Als een zucht van verlichting uit beklemde borstjes, die plotseling van banden zijn bevrijd.
‘Ja, jongens... slapen jullie nog niet... gauw stil zijn, hoor!’
‘Nacht Paps!’...
De zachtverwijtende stem van moeder klonk nu in de gang, gedempt sprekend. Tot een kamerdeur de stemmen binnensloot.
Twee kleine jongens trokken de dekens over hun ooren.
Elkaar omstrengeld houdend, sliepen ze dadelijk in.
Voor den open haard in de huiskamer, waar nog en- | |
| |
kele vlammen traag oplekten langs vergane eikenblokken, zat Smeder, en stak nog even een sigaret op.
‘Hein!’
‘Wat is er?’
‘Hoe kan je dat nou weer doen, zóó laat en de kinderen
hoorden je...’
‘De kinderen... altijd de kinderen, moet ik dan alle avonden thuis zitten?’
‘Verveel ik je misschien?’
‘Nee Truus, och jij niet... maar, enfin, je weet wel waarom, ik kan toch niet slapen, laat me nu maar even stil zitten.’
Zij zette een en ander klaar voor den volgenden morgen, terwijl hij steeds staarde in de vlammen.
‘Ben je klaar, Truus? Ik ga maar vast.’
Hij stond op.
In de gang bleef hij even wachten, weifelend of hij nog naar de kinderen zou zien... ze waren straks wakker.
Ja, ze even zien, zijn jongens, en ze op hun wangen zoenen.
Robbie's bed was leeg. Hij vond ze in elkaars armen, dicht aaneen...
Wat lagen ze daar heerlijk... zoo geheel zonder zorgen. Dacht hij! Rose leien de kopjes op het witte kussen, zacht-gelijkmatig ging de ademhaling.
‘Slaap je al, jongens?’ fluisterde hij.
‘Ja-a... Papsie,’ zei Robbie, de oogen half opgeslagen.
| |
| |
‘Nacht vent!’
‘Nacht vadertje... ik hou zoo veel van je... ben zoo blij datje thuis bent...’
Ofschoon het slaperige mondje de woorden slechts gebroken stamelde, vulde het Smeder met weeke warmte... en hij kuste hem zacht...
‘Slapen hoor vent!’
Er gleed een lach over het kleine gezichtje...
Toen hij zich ophief uit de gebogen houding, waarin hij over het bed had gestaan, vond hij Truus tegen den deurpost geleund. Zij zag naar hem. Er lag een liefelijke glimlach op haar gelaat.
En in een opwelling van teederheid, sloeg hij zijn arm om zijn vrouw.
‘Truus!’
Hij streek de weerbarstig-blonde krulletjes uit haar voorhoofd.
‘Onze jongens!’ zei ze zacht, en haar stem beefde van emotie.
Zij zagen elkaar in de oogen, waar nog eenmaal de innige gloed van het oude geluk oplaaide. Het oude lieve mooie geluk, dat hen langzaam ontvlood.
En het was als oplevende herinnering van lang... lang vergeten, zoete melodie...
|
|