Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 2
(1876)–H. Welters– Auteursrechtvrij
[pagina 96]
| |
Zijne zoons, twee grove bengels, zwoeren den drossaard wraak. De oudste der twee ontmoette Duykers, die alleen door het veld wandelde, op den Schwarzenberg tusschen Raath en Merkelbeek. ‘Mijnheer!’ zeide hij, ‘indien mijn vader binnen acht dagen niet los is, zal de roode haan op uw dak kraaien.’Ga naar voetnoot(1) Drossaard Duykers trok de schouders op en ging voorbij. Den negenden dag 's avonds om half negen luidde te Bingelrade de brandklok. Het huis van den drossaard stond in lichtelaaie vlam. Poorten en deuren waren met kettingen en natte touwen gegrendeld en de vensters waren getralied. Het geheele huisgezin zou in de vlammen zijn omgekomen, indien de toegesnelde menigte de deuren niet van buiten had ingebeukt. De drossaard redde zich in zijn nachtgewaad, buiten zich zelven van schrik; hij alleen kende den brandstichter, maar wist ook dat het ‘één getuige, geen getuige’ in dien tijd hoog gewaardeerd werd. Er was dus eene tweede getuigenis noodig. Op denzelfden avond naaide te Wiggelrade in de Viel, onder Bingelrade, bij den halfen Leonard Boesten, eene vrouw uit Douvergenhout, gehucht onder Merkelbeek. Deze vrouw keerde laat in den avond huiswaarts. Toen zij bij het boschje Waanrade kwam, vernam zij de voetstappen van twee personen, en vluchtte achter het struikhout. In het voorbijgaan erkende zij de twee gebroeders N. uit Merkelbeek en hoorde hoe een hunner tot den anderen zeide: ‘Kijk, Jan, de kant waar ik mijne lont legde, brandt beter dan uw kant!’ De getuigenis dezer vrouw bracht de twee schuldigen ten ondergang. Zij werden volgeus uitspraak van het schepengerecht te Oirsbeek, in de Treebeeksche heide verbrand. Jos. Habets. |
|