Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 2
(1876)–H. Welters– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
Wen de middernacht verscheen,
Was de wei vol paardgetrampel,
En de schrik schier algemeen
Niemand waagde zich te been.
Paarden, die men 's avonds leidde
Naar die Kampsche heksenweide
Wierden 's nachts in schuim bereên,
Tusschen 't uur van twaalf en één.
‘Steeds mijn paarden afgereên!’
Denkt de knecht, ik wil dat raadsel
Toch eens lossen. Kloek te been,
Moed in 't harte, snelt hij heen;
Kwart vóór twaalven, hoort dit kluchtje.
Sloop hij zonder één geruchtje
In de wei, waar 't spook zou treên,
Tusschen 't uur van twaalf en één.
En het uur van twaalf vorscheen,
't Sloeg.... En alom heerschte stilte...
Plotsling suisde 't ongemeen
Door de lucht, en naar beneên
Streek een zeef in 't grasveld neder
Met een heks. Vlug als een veder
Zet zij zich te paard meteen
Tusschen 't uur van twaalf en één.
Dan, de knecht met rassche schreên
Spoedt zich naar heur vlieger henen,
Nam de zeef en sloop stil heen,
Wachtend tot de heks verscheen.
‘Och!’ begon zij lief en teeder,
‘Vriend, geef mij mijn zeef toch weder,
Want mijn tijd, snelt spoedig heen
Met het uur van twaalf en één.’
Ietwat is het nog voor één,
Had zij nu de zeef maar weder?
Want verstaat, zoo op de been,
Zonder zeef! dat gaat niet. Neen!
Smeekend kruipt zij voor zijn voeten,
Schreiend bad zij, ‘laat mij hoeten
Voor mijn misdaad, laat mij heen,
'k Zal dees wei niet meer betreên.
Vriend, mijn uur, mijn tijd is hoen,
'k Ben boerin uit verre streken;
O mijn vriend! versta mijn reên,
'k Moet nog zorgen, dat er geen
Nooddruft faalt bij onze booien.
Want het is de tijd van hooien.
Laat mij langer niet alleen
Zonder zeef, mijn tijd is heen!’
Klokslag meldt het uur van één...
Daar lag zij geknield ter neder.
Dan de knecht, geen hart van steen.
Sprak: ‘mij treft uw droef geween;
Wilt gij weer de zeef begeeren.
Dan zult gij mij hier bezwoeren.
Nimmer in dit oord te treên.
Noch vóór twaalven, noch vóór één.
Noch vóór twaalven, noch voor één.
Zult gij hier ooit dieren kwellen,
Of mijn gramschap volgt uw schreên.
Waar ook gij ooit moget treên.
Daar de zeef nu... Zult gij zweeren.
Nimmer hier te wederkeeren?’ -
‘'k Zweer’, zoo sprak zij - en verdween.
En de knecht was weer alleen.
Tusschen 't uur van twaalf en één.
Zegt het spreekwoord, zijn de heksen
En de spoken op de been;
Maar, geen enkle heks verscheen
Meer in deze Kampsche weide
Sinds de knecht ze er uit geleidde,
En de wei ligt gansch alleen,
Tusschen 't uur van twaalf en één.
W. Hermans.
|
|